-
Juiste christelijke werken doenDe Wachttoren 1958 | 15 april
-
-
eveneens een getuige, tijdens haar ziekte opzocht om met haar de bijbel en bijbelse publikaties te lezen. Hij was hier zo van onder de indruk dat hij voor zichzelf en zijn gemeente meer over de getuigen wilde weten. Daarom dienen christenen die zich aan God hebben opgedragen op dit punt evenwichtig te zijn en niet de gelegenheden om hun broeders en zusters zowel in materieel als in ander opzicht te kunnen helpen over het hoofd te zien.
JUISTE CHRISTELIJKE WERKEN
Hoe goed zulke werken op zich ook zijn, ze komen altijd op de tweede plaats. Zelfs voor Jezus was de prediking dat ’het koninkrijk der hemelen nabij is gekomen’ het werkelijk belangrijke werk. Voornamelijk daarvoor kwam hij naar de aarde, zoals hij ook tegen Pilatus zei: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik van de waarheid getuigenis zou afleggen.” — Matth. 4:17; Joh. 18:37.
Daarom zei Jezus, „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft,” maar berispte hen die hem alleen volgden om het brood of de vis, zij die zich alleen bewust waren van hun lichamelijke nooddruft. Het tot zich nemen van brood en vis is alleen voor het tijdelijke leven van belang, maar „dit betekent eeuwig leven, dat zij kennis tot zich nemen van u, de enige waarachtige God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus.” — Matth. 5:3; Joh. 17:3.
Het staat als een paal boven water dat wanneer wij Christus willen volgen, wij niet alleen daden van barmhartigheid moeten verrichten, maar in de allereerste plaats de waarheid moeten prediken omtrent God, zijn Woord en koninkrijk. Daarom kon Jezus aan het eind van zijn bediening zeggen dat hij, door zijn Vader op aarde te verheerlijken, het werk had beëindigd dat zijn Vader hem hier had opgedragen. Daarom spoort de apostel Paulus ons aldus aan: „Wordt mijn navolgers, evenals ik het van Christus ben.” Niet het verlichten van het lichamelijke lijden liet hij het zwaarst tellen, maar het predikingswerk, toen hij uitriep: „Want, indien ik het goede nieuws bekendmaak, is dat voor mij geen reden tot roemen, want de noodzaak is mij opgelegd. Werkelijk, wee mij indien ik het goede nieuws niet zou bekendmaken!” — 1 Kor. 11:1; 9:16.
Evenals Jezus in de eerste plaats naar de aarde kwam om getuigenis van de waarheid af te leggen, moet dit ook bij zijn volgelingen op de eerste plaats komen. Zoals Petrus ons aantoont, zijn christenen „’een volk, speciaal in bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van hem die u uit de duisternis in zijn wonderbaarlijke licht heeft geroepen.” Ja, hun redding hangt er zelfs van af, zoals ons verder wordt getoond: „Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding”; tussen twee haakjes, deze uitspraak combineert Paulus’ nadruk op rechtvaardigmaking door geloof met Jakobus’ woorden dat het geloof van dienovereenkomstige werken gepaard dient te gaan. — 1 Petr. 2:9; Rom. 10:10.
GEEN CHRISTELIJKE LEKEN
De meeste mensen die beweren christenen te zijn, denken dat het al voldoende is wanneer ze eerlijk zijn, liefdadig zijn, op zondag naar de kerk gaan, naar een preek luisteren en hun deel bijdragen aan het salaris van de geestelijke en de andere uitgaven van hun religieuze organisatie. Ongetwijfeld berust dit misverstand voor het grootste deel op het foutieve onderscheid tussen geestelijken en leken. Zulk een onderscheid, heel normaal bij heidense godsdiensten, heeft nooit bestaan in het ware christendom; en het bestond zeker niet in de vroege christengemeente. Een religieus blad leverde het volgende commentaar op „De zondag van de leek”:
„Er bestond bij Jezus en zijn discipelen beslist geen verschil tussen geestelijken en leken. Heel veel [geestelijken] zouden in Jezus in het vroege tijdperk hun tegenhanger zien, want zijn manier van doen, zijn taal en zijn bediening zouden wij thans als ’lekenwerk’ betitelen. En evenzo waren de discipelen, die volgens ons standpunt een [nieuwe klasse] leken waren, in werkelijkheid de predikers die werden uitgezonden.
In de rest van het Nieuwe Testament duidt het woord voor geestelijken (kleros) niet op een speciale rang onder de christenen maar op alle christenen. En het woord voor leken (laós) houdt niet een bepaald aantal gemeenteleden in die iets ontvangen, maar weer alle christenen. Allen zijn tot het verrichten van één dienst geroepen en allen zijn Gods volk. Omdat ons onderscheid tussen geestelijken en leken in het Nieuwe Testament niet is terug te vinden, kon St. Paulus niet aan de lijst van joden en heidenen, slaven en vrijen, rijken en armen, mannen en vrouwen, die allen één zijn in Christus, ’geestelijken en leken’ toevoegen. Had hij echter in de tweede eeuw geleefd, dan had hij dit wel gekund.” — The Christian Century van 12 oktober, 1955.
Dit wil echter niet zeggen dat men om juiste christelijke werken te kunnen doen de kansel of het openbare podium moet bestijgen om daar te prediken. Er zijn veel gelegenheden om getuigenis te geven in zijn eigen huis, op zijn werk, en wanneer men winkelt of reist. Iemand kan verder altijd voor zichzelf gelegenheden scheppen door van huis tot huis te gaan en op de straathoeken en op de markt voorbijgangers aan te spreken, hetgeen alle methoden zijn die Paulus en de andere apostelen gebruikten. — Hand. 5:42; 17:17; 20:20.
Natuurlijk moeten wij om bij elke gelegenheid in staat te zijn „u te verdedigen voor een ieder die van u een reden eist van de hoop die in u is,” ons toeleggen op een studie van Gods Woord, daarbij lettend op Paulus’ instructie: „Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God te vertonen, een werkman die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid goed hanteert.” Het tezamen komen op vergaderingen is eveneens van wezenlijk belang, zowel wat het onderwijzen van elkaar betreft als voor de gezamenlijke krachtsinspanningen. — 1 Petr. 3:15; 2 Tim. 2:15; Hebr. 10:25.
We zien dus dat, alhoewel christenen eerlijk werk dienen te verrichten en werken van liefdadigheid niet uit het oog moeten verliezen, het toch in de eerste plaats het predikingswerk is dat hen identificeert als christenen. Hierdoor voorzien zij in de geestelijke behoeften van de mensen en leggen getuigenis af van Gods naam en koninkrijk.
-
-
Twee gezichtspuntenDe Wachttoren 1958 | 15 april
-
-
Twee gezichtspunten
● Sir John Slessor Marshall (Royal Air Force) heeft gezegd: „Nu de legers van deze wereld atoom- en waterstofbommen gaan gebruiken, is een oorlog iets onmogelijks geworden. . . . Wanneer we echter aannemen dat oorlog, in de betekenis van een werkelijke wereldomvattende oorlog waarbij gebruik gemaakt wordt van vuurwapens, door de nucleaire en thermonucleaire krachten iets onmogelijks is geworden, behoeft de wereld nergens bang meer voor te zijn.”
● De Engelse historicus Toynbee heeft gezegd: „Als ik zo nog eens de eenentwintig door mij bestudeerde beschavingen naga, dan vertrouw ik er niet zo erg op dat de mens zich bij het bereiken van een bepaald doel laat leiden door moraal. Naastenliefde is weliswaar altijd in de geschiedenis een grote kracht geweest — maar uiteindelijk alleen daar waar het naast een intensieve liefde voor God op de tweede plaats kwam. Deze wereld heeft enorme behoefte aan een geloof in het bovennatuurlijke. Zonder dit zal de mens — ten minste de nog niet hernieuwde mens — heel moeilijk zijn vertrouwen kunnen stellen in het gevaarlijke speelgoed dat in de laboratoria wordt geproduceerd.”
-