-
Gods barmhartigheid jegens de mensheid in onze twintigste eeuwDe Wachttoren 1976 | 15 juni
-
-
25. (a) Voor welk koninklijke huis en voor welke natie werd aldus rampspoed voorzegd? (b) In welk opzicht mocht de natie Israël geen geestelijk overspel ten nadele van Jehovah bedrijven?
25 Aldus werd er zowel voor de koninklijke dynastie van koning Jehu na zijn vierde geslacht als voor het gehele tien-stammenkoninkrijk Israël rampspoed voorzegd. Dit tien-stammenkoninkrijk maakte het grootste deel uit van het voormalige verenigde twaalf-stammenkoninkrijk Israël. Die oorspronkelijke natie Israël was destijds in 1513 v.G.T. in de wildernis van Sinaï met Jehovah God in het huwelijk getreden. Dat gebeurde toen het Mozaïsche Wetsverbond tussen Israël en Jehovah werd gesloten. Volgens het huwelijkscontract moest de twaalf-stammennatie Israël Jehovah trouw blijven door alleen Hem als haar God te aanbidden. Israël mocht zich niet schuldig maken aan geestelijk overspel door hem te verlaten ten einde valse goden te gaan aanbidden.
26. Wie beeldde Hosea’s vrouw af?
26 Jehovah’s huwelijk met Israël werd afgebeeld door Hosea’s huwelijk met Gomer, wier naam „Voleinding” betekent. Het is derhalve logisch dat Gomer de natie Israël afbeeldde; maar in Hosea’s tijd werd Israël vertegenwoordigd door het tien-stammendeel, dat het koninkrijk Israël bestaande uit slechts tien stammen werd. Na meer dan 150 jaar bestaan te hebben, was met betrekking tot het „land” van dit koninkrijk bewaarheid wat Jehovah had gezegd: „Door hoererij keert het land zich beslist van het volgen van Jehovah af.”
27. Hoe was de nationale situatie, volgens Hosea 10:1, 2, ondanks Israëls zuivere begin geworden?
27 Ondanks Israëls zuivere begin onder de profeet Mozes, was de nationale situatie geworden zoals Jehovah zijn profeet onder inspiratie liet zeggen, in Hosea 10:1, 2: „Israël is een verwilderende wijnstok.b Vrucht blijft hij voortbrengen voor zichzelf. [Een welige wijnstok was Israël, die schoone vruchten droeg (Vertaling van Obbink en Brouwer).] Naar gelang van de overvloed van zijn vrucht heeft hij zijn altaren vermenigvuldigd. Naar gelang van de goedheid van zijn land richten zij goede zuilen [heilige steenen, OB] op. Hun hart is huichelachtig geworden; nu zullen zij schuldig worden bevonden.”
HET PROFETISCHE GEWICHT VAN DE NAAM „JIZREËL”
28. Wat betekent de naam Jizreël, en waarom was deze naam, wegens de profetische betekenis ervan, een passende naam voor Hosea’s zoon?
28 Wegens de wijze waarop Jehovah zich voornam handelend tegen het geestelijk overspelige Israël op te treden, liet hij Hosea zijn eerstgeboren zoon bij Gomer de naam Jizreël geven. De naam was bijzonder passend. In Hosea’s taal, het Hebreeuws, betekende hij „God Zal Zaaien”. Ja, „zaaien”, maar niet in een heilzame betekenis. „Zaaien” heeft hier de betekenis van „verstrooien, verspreiden”, aangezien wanneer iemand zaait, hij het zaad verstrooit. Wanneer Jehovah met een verstrooiende beweging handelend tegen het koninklijke „huis van Jehu” zou optreden, zou dit betekenen dat het zou instorten en uiteenvallen. Een overeenkomstig optreden tegen het tien-stammenkoninkrijk Israël zou de ontbinding, de opheffing ervan, tot gevolg hebben. — Vergelijk Lukas 22:31.
29. Wat deed koning Jehu in verband met Baälaanbidding, en wat deed hij in verband met kalverenaanbidding, in strijd met welke geboden?
29 In de stad Jizreël had koning Achab van Israël een koninklijke residentie, hoewel de stad Samária de hoofdstad van zijn rijk was. De latere dynastie van koning Jehu had haar koninklijke residentie ook in Jizreël. In gehoorzaamheid aan de opdracht die hij van Jehovah God had ontvangen, had Jehu op gewelddadige wijze de Baälaanbidding uit het tien-stammenkoninkrijk Israël uitgeroeid. Toch hield hij de aanbidding van de twee gouden kalveren in stand en negeerde hij Jehovah’s aanbidding in Jeruzalem. Door een dergelijke aanbidding van gesneden beelden overtrad Jehu’s huis de Tien Geboden. Zij overtraden ook het gebod om niet te moorden. — Ex. 20:2-6, 13.
30. Hoe eiste Jehovah van Jehu’s huis rekenschap wegens de bloedvergieting waaraan het zich te Jizreël schuldig had gemaakt?
30 Aldus begon de kalverenaanbiddende dynastie van koning Jehu, waarvan de koninklijke dynastie te Jizreël was, een verslag van bloedvergieting op te bouwen. De Gever van de Tien Geboden kon dit verslag niet over het hoofd zien. Daarom zei hij: „Ik moet het huis van Jehu rekenschap vragen van de daden van bloedvergieting van Jizreël” (Hos. 1:4). En dit gebeurde ook precies, want nadat Zacharia, de zoon van Jerobeam II, ongeveer zes maanden lang had geregeerd, werd er op een gewelddadige wijze een eind gemaakt aan de dynastie van koning Jehu over Israël. — 2 Kon. 15:8-12.
31. Hoe zou er een eind gemaakt worden aan de koninklijke regering van het huis Israël, en hoe was ze als „de laagvlakte van Jizreël”?
31 In 791 v.G.T. eindigde aldus de koninklijke dynastie van koning Jehu over Israël. Het tien-stammenkoninkrijk Israël bleef echter nog eenenvijftig jaar langer bestaan, tot 740 v.G.T. Toen ’deed Jehovah de koninklijke regering van het huis van Israël ophouden’ (Hos. 1:4). Hij gebruikte de Assyrische wereldmacht om „de [strijd] boog van Israël [te] verbreken in de laagvlakte van Jizreël”. Door de omverwerping van Israëls hoofdstad Samária kwam de afvallige natie in een lage staat te verkeren. De macht van de natie werd verstrooid toen de Israëlitische overlevenden naar de verre provincies van het Assyrische rijk werden gedeporteerd en als zaad werden verstrooid. De verschrikkelijke ervaring kwam overeen met de symbolische betekenis van de uitdrukking „de laagvlakte van Jizreël [God Zal Zaad Zaaien]”. Dit was heel wat anders dan toen de bevrijder van Israël, rechter Gideon, met slechts driehonderd uitgelezen strijders, de plunderende Midianieten niet ver van Megiddo, nabij „de laagvlakte van Jizreël”, verstrooide (Recht. 6:33, 34). In 740 v.G.T. hield het tien-stammenkoninkrijk Israël echter op te bestaan en verging het, aangezien het toen zonder bevrijder was en niet langer in staat was voor zijn bestaan te strijden.
32. Waarom dienen wij te trachten de strekking van het voorgaande in onze twintigste eeuw te begrijpen?
32 Begrijpen wij wat de strekking hiervan is voor ons in deze tijd? Dit is erg belangrijk, want in onze twintigste eeuw vinden deze gebeurtenissen hun vervulling in wat het hedendaagse tegenbeeld van het geestelijk overspelige, ontrouwe Israël overkomt. Dat tegenbeeld is de christenheid, met bijna een miljard kerklidmaten over de gehele aardbol. Met het oog op de naderende rampspoed die over de christenheid zal komen, zouden wij kunnen vragen: Waar kan de barmhartigheid van Jehovah God eigenlijk in werking worden gezien? Onze verdere beschouwing van Jehovah’s handelingen ten aanzien van zijn profeet Hosea zal dit duidelijk maken.
-
-
Gods barmhartigheid ten toon gespreid te Har-mágedonDe Wachttoren 1976 | 15 juni
-
-
Gods barmhartigheid ten toon gespreid te Har–mágedon
1, 2. (a) In wiens huwelijksaangelegenheden heeft Jehovah zijn eigen huwelijksaangelegenheden gedramatiseerd? (b) Hoe werd Israël in de dagen van koning Jerobeam I overspelig?
GEDURENDE de regering van zonde en goddeloosheid op aarde zijn in de huwelijken tussen mannen en vrouwen moeilijkheden gerezen. Dit gebeurde ook in Gods huwelijk met de natie Israël uit de oudheid.
2 God dramatiseerde zijn eigen huwelijksaangelegenheden in die van zijn profeet Hosea. Hosea was op Gods bevel met Gomer, de dochter van Diblaïm, getrouwd. Dit vormde een afbeelding van Jehovah’s huwelijk met het Israël uit de oudheid door middel van het Mozaïsche Wetsverbond dat in 1513 v.G.T. bij de berg Sinaï werd gesloten. Nadat koning Salomo, de zoon van David, in 997 v.G.T. was gestorven, werd de reeds lang gehuwde natie Israël in twee delen gesplitst. De twee stammen Juda en Benjamin bleven onder het koninkrijk Juda bijeen, en de andere tien stammen onder het koninkrijk Israël. De eerste koning van het tien-stammenkoninkrijk was Jerobeam, de zoon van Nebat van de stam Efraïm. Onder deze Jerobeam I verbrak het koninkrijk Israël zijn huwelijkscontract met Jehovah; het boycotte Zijn aanbidding te Jeruzalem en stichtte zijn eigen nationale aanbidding met afgodische beelden, twee gouden kalveren, één te Dan en het andere te Bethel. Evenals Gomer, de vrouw van de profeet Hosea, werd het tien-stammenkoninkrijk Israël aldus overspelig.
3. Hoe wilde Jehovah dat Gomers tweede kind genoemd zou worden, en waarom?
3 Hoe verliepen Hosea’s huwelijksaangelegenheden, die een illustratie vormden van Jehovah’s aangelegenheden met de twaalf-stammennatie Israël, nadat Gomer Hosea een wettige zoon, Jizreël genaamd, had geschonken? Hosea vervolgt met ons dit te vertellen als hij zegt: „Zij nu werd nogmaals zwanger en baarde een dochter. Toen zei Hij [dat wil zeggen, God] tot hem [dat wil zeggen, tot Hosea]: ’Noem haar naam Lo-Ruchama, want ik zal het huis van Israël niet meer opnieuw barmhartigheid betonen, omdat ik hen [de Israëlieten] beslist zal wegnemen. Maar het huis van Juda zal ik barmhartigheid betonen, en ik wil hen redden door Jehovah, hun God; maar ik zal hen [de Judeeërs] niet redden door een boog of door een zwaard of door oorlog, door paarden of door ruiters.’” — Hos. 1:6, 7.
4. Wie had Gomers dochter als haar vader, en tegen wie was haar naam profetisch gericht?
4 Hosea zegt in het bovengenoemde geval niet dat Gomer „hem” een dochter schonk. Er wordt derhalve algemeen aangenomen dat deze dochter, die Lo-Ruchama werd genoemd, een ’kind van hoererij’ was (Hos. 1:2). Zulk een bedrijven van overspel door Hosea’s vrouw Gomer kwam overeen met de ontwikkeling van de gebeurtenissen in de huwelijksverhouding tussen Jehovah God en de natie Israël. In Hosea’s aangelegenheden ging het hier vanzelfsprekend om de betekenis van de naam die aan Gomers dochter werd gegeven — en de reden waarom Jehovah Hosea opdroeg haar die onaangename, onheilspellende naam te geven. De naam van de dochter, namelijk Lo-Ruchama, betekent letterlijk „Vrouw Die Geen Medelijden Ontvangt”. Jehovah doelde met die naam profetisch op de geestelijk overspelige tien-stammennatie Israël, met haar koninklijke residentie in de stad Jizreël. Waarom?
5. Wat had het tot gevolg dat Jehovah het tien-stammenkoninkrijk Israël geen barmhartigheid betoonde, en hoe zal de christenheid een zelfde ervaring meemaken?
5 In onze twintigste eeuw dient de christenheid te luisteren naar de reden die Jehovah geeft, omdat de naam Lo-Ruchama thans van toepassing is. De reden die hij opgeeft is thans op de christenheid van toepassing: „Want ik zal het huis van Israël niet meer opnieuw barmhartigheid betonen” (Hos. 1:6). De christenheid is nu de organisatie die geen medelijden zal ontvangen en niet met barmhartigheid zal worden bejegend. Net als het tien-stammenkoninkrijk Israël heeft ze zich overgegeven aan geestelijk overspel tegen Jehovah God, met wie ze in een huwelijksverhouding beweert te staan door middel van het „nieuwe verbond” dat door bemiddeling van Jezus Christus in het jaar 33 G.T. werd gesloten (Jer. 31:31-34; Luk. 22:19, 20; Hebr. 8:6-12). Wat had het tot gevolg dat Jehovah het tien-stammenkoninkrijk Israël vanaf Hosea’s tijd niet langer met barmhartigheid bejegende? De vernietiging van dat geestelijk overspelige koninkrijk in minder dan een eeuw daarna, namelijk in 740 v.G.T. Evenzo zal het feit dat Jehovah het hedendaagse tegenbeeld van Israël niet langer met barmhartigheid bejegent, tot gevolg hebben dat de christenheid gedurende de komende „grote verdrukking”, die te Har–mágedon haar hoogtepunt bereikt, vernietigd zal worden. — Matth. 24:21, 22.
6. Had Jehovah volgens Hosea 1:7 ten tijde van de vernietiging van het tien-stammenkoninkrijk zijn barmhartigheid ten aanzien van geheel Israël volkomen teruggetrokken?
6 Was Jehovah ten tijde dat hij het tien-stammenkoninkrijk wegvaagde, volkomen harteloos? Had Jehovah zijn barmhartigheid volkomen teruggetrokken van alle stammen van de natie die oorspronkelijk door middel van het Wetsverbond bij de berg Sinaï in een huwelijksverhouding tot hem was komen te staan? Jehovah beantwoordt deze vragen zelf door te zeggen: „Maar het huis van Juda zal ik barmhartigheid betonen, en ik wil hen redden door Jehovah, hun God; maar ik zal hen niet redden door een boog of door een zwaard of door oorlog, door paarden of door ruiters.” — Hos. 1:7.
7, 8. (a) Wat was de reden waarom Jehovah het huis van Juda met barmhartigheid bejegende? (b) Wat zou Jehovah, wegens de toen heersende wereldmacht, moeten doen om Juda zonder oorlogsuitrusting te redden?
7 Het zal goed voor ons zijn om de krachtige reden op te merken waarom Jehovah het verkoos het twee-stammenkoninkrijk Juda, met zijn hoofdstad te Jeruzalem, barmhartigheid te betonen. In Hosea 11:12 maakt Jehovah zijn reden voor goddelijke barmhartigheid duidelijk door te zeggen: „Met leugen heeft Efraïm mij omringd, en met bedrog het huis van Israël [dat door de belangrijkste stam, Efraïm, werd vertegenwoordigd]. Maar Juda doolt nog rond ten opzichte van God, en ten opzichte van de Allerheiligste is hij betrouwbaar.”a Het huis van Juda „doolde” nog steeds met Jehovah als de Allerhoogste, zijn God, „rond”. Ter wille van zijn naam was Jehovah dus verplicht het huis van Juda te redden. Daarom zei hij: „Ik wil hen redden door Jehovah, hun God.”
8 Jehovah nam zich voor om in dezelfde tijd waarin hij het tien-stammenkoninkrijk wegnam en de „koninklijke regering van het huis van Israël [deed] ophouden”, het huis van Juda te redden. Om dit te kunnen doen, moest Jehovah een confrontatie hebben met het Assyrische rijk. Doordat Assyrië zich sterk gemilitariseerd had, was het de heersende wereldmacht van die tijd geworden. Wilde Jehovah het huis van Juda zonder strijdboog, zwaard, oorlog, wagenpaarden en ruiters redden, dan moest hij onder de gegeven omstandigheden een buitengewone daad verrichten.
EEN VOORPROEFJE VAN GODDELIJKE BARMHARTIGHEID TE HAR–MÁGEDON
9. Hoe werd de situatie met betrekking tot Jeruzalem na de verwoesting van Samária, bijzonder tartend voor Jehovah?
9 In 740 v.G.T. gebruikte Jehovah de
-
-
Slecht precedentDe Wachttoren 1976 | 15 juni
-
-
Slecht precedent
● Kardinaal Joseph Parecattil van India, voorzitter van de katholieke bisschoppenconferentie, heeft erop aangedrongen dat het katholicisme in dat land ernaar dient te streven zich tot „een Indiase Kerk” te ontwikkelen. Op een algemene vergadering van de conferentie beklemtoonde hij, aldus de Indiase Express, de noodzaak voor dit doel ’te putten uit de talloze bronnen van de religies, gedachtengang en filosofische stelsels van India’. Als precedent verwees hij naar de bisschoppen uit ’de eerste vier eeuwen [na Christus, toen] christelijke theologen openstonden voor constructieve dialogen met andere geloofsrichtingen’. De enige ’andere geloofsrichtingen’ die er destijds waren, waren natuurlijk niet-christelijk, maar dat weerhield de kardinaal er niet van te bepleiten dat ’deze absorptie van termen en gedachtenpatronen uit plaatselijke culturen’, net als in de eerste vier eeuwen, ’in de kerk een voortschrijdend proces dient te zijn’. Aldus bevestigt kardinaal Parecattil de nauwkeurigheid van de bijbelse waarschuwing over „de afval”, waarvan het begin vanaf de eerste eeuw „reeds aan het werk” zou zijn. — 2 Thess. 2:3, 7.
-