-
Waarheen na de komende vernietiging van de Georganiseerde Religie?De Wachttoren 1980 | 1 juni
-
-
Waarheen na de komende vernietiging van de Georganiseerde Religie?
Alvorens dit en het volgende artikel te bekijken, zal de lezer er profijt van hebben wanneer hij de hoofdstukken 40 tot en met 49 van Jeremia doorleest.
„Vervloekt zij degene die de opdracht van Jehovah nalatig uitvoert, en vervloekt zij degene die zijn zwaard van bloed weerhoudt.” — Jer. 48:10.
1. Voor welk probleem zullen de overlevenden van de vernietiging van de Georganiseerde Religie komen te staan?
„DE GEORGANISEERDE Religie van de wereld is gevallen!” Wanneer de georganiseerde religie van thans in een gewelddadige vernietiging ten onder gaat, kunnen wij verwachten dat haters van alle populaire religie zulke woorden jubelend zullen uitroepen. Waarheen zullen de overlevenden van die bijna ongelooflijke gebeurtenis gaan? Wat zal er zijn overgebleven, zodat zij zich daarheen kunnen wenden? Wij stellen deze vragen in alle ernst.
2. Welke vraag werd er gesteld wegens hetgeen Jeremia profeteerde, en waar bevond hij zich na bijna veertig jaar aldus geprofeteerd te hebben?
2 Sommigen die tot nu toe misschien aan de een of andere vorm van populaire religie hebben vastgehouden, zullen misschien ongelovig vragen: ’Zal de Schepper van hemel en aarde zo iets toelaten?’ Deze vraag komt overeen met die welke ongeveer 2625 jaar geleden werd gesteld wegens datgene wat een jood uit de priesterlijke geslachtslijn, de jonge profeet Jeremia uit de stad Anathoth in het Midden-Oosten, verkondigde. Hij bleek te profeteren tegen de religie die destijds door zijn eigen volk werd beoefend. Volgens Jeremia zou hun tempel, de enige die krachtens de religieuze wet was toegestaan, geheel door vuur worden verwoest. Hun tempelstad, Jeruzalem, zou tot een puinhoop worden gemaakt. De beoefenaars van de populaire religie zouden als ballingen naar het land van hun veroveraars worden weggevoerd om daar zeventig jaar te blijven. Jeremia’s profetische uitspraken in verband met zulke rampspoeden stuitten op een krachtig protest. Tegen het einde van de veertig jaar waarin Jeremia aldus profeteerde, bleek hij onder de regering van de laatste koning uit de koninklijke geslachtslijn van David die op de troon zou zitten, Zedekía, in Jeruzalem gevangen te zitten.
3. Vernietigde Jehovah, door zo’n religieuze rampspoed toe te staan, zijn eigen aanbidding, of wat valt hierover te zeggen?
3 De God wiens naam over de tempel van Jeruzalem was uitgeroepen, stond inderdaad toe dat zo’n religieuze ramp zich voordeed. De boodschap van zulk een ondergang was zelfs rechtstreeks van deze God zelf, Jehovah, afkomstig. Wat? Zou hij zijn eigen religie, de aanbidding van hem als de ware God, vernietigen? Beslist niet! Hij nam zich alleen maar voor een eind te maken aan de verontreinigde, verdraaide vorm van zijn aanbidding die destijds in de tempel welke zijn naam droeg, werd beoefend, waardoor er smaad over zijn heilige naam werd gebracht. Jehovah’s via Jeremia gesproken woorden kwamen uit! Degenen die zich er koppig tegen verzetten, trokken aan het kortste eind. In de zomermaand Ab, de vijfde maand van hun kalenderjaar, van de zevende tot en met de tiende dag van die maand, werd de tempel vernietigd en werd de zwaar gehavende, door hongersnood getroffen stad Jeruzalem met de grond gelijkgemaakt. Voordat dit gebeurde, werd de koning, Zedekía, tijdens zijn vlucht gevangengenomen, terwijl de duizenden uitgemergelde joodse overlevenden als gevangenen werden weggevoerd, op weg naar een afmattende ballingschap in Babylon, de natie die nu de gebiedster van de wereld was geworden.
4. Is al deze oude geschiedenis voor ons eigenlijk van belang?
4 Maar is al deze oude geschiedenis eigenlijk wel van wezenlijk belang voor ons in deze tijd? Ja! Waarom dan wel? Omdat ze profetisch was, zodat ze moest worden opgetekend en tot op onze tijd in veel levende talen op de bladzijden van de bijbel bewaard moest blijven. Iemand die een diepgaande studie van die oude geschiedenis had gemaakt, een jood wiens volk rechtstreeks met die droevige geschiedenis verbonden was, beklemtoonde de belangrijkheid van die oude geschiedenis door in de eerste eeuw van onze gewone jaartelling het volgende te schrijven: „Deze dingen nu bleven hun overkomen als voorbeelden en ze werden opgeschreven tot een waarschuwing voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn.” — 1 Kor. 10:11.
5. Welke religieuze ramp lag in het verschiet toen Paulus 1 Korinthiërs 10:11 schreef, en waarom zal zo iets niet herhaald worden?
5 Die veelbetekenende woorden waren afkomstig van de christelijke apostel Paulus, die ze ongeveer vijftien jaar voordat de herbouwde stad Jeruzalem te zamen met haar tempel in 70 G.T. door de Romeinse legioenen werd verwoest, op schrift stelde. Zo’n vernietiging zal niet voor de derde keer plaatsvinden, want het huidige Jeruzalem wordt niet door een joodse tempel opgeluisterd. Nu beweren drie grote religies belangstelling voor die historische stad te hebben, de christenheid, de islam en het jodendom.
6. Wat zal als het eerste deel van de Georganiseerde Religie worden verdelgd, en wat zou het betekenen wanneer men hierna zijn toevlucht zou nemen in andere onderdelen van de Georganiseerde Religie?
6 Er zijn religies die ouder zijn dan die van de christenheid. En toch zal, overeenkomstig hetgeen Jeremia ten aanzien van het eerste Jeruzalem te kennen gaf, de christenheid het eerste deel van de Georganiseerde Religie zijn dat vernietigd zal worden. Ja, inderdaad, Jeruzalem was in profetische zin een afschaduwing van de christenheid, aangezien de christenheid beweert de religie te beoefenen waarmee in 33 G.T. in het tweede Jeruzalem werd begonnen. Waarheen zullen de eventueel nog in leven gebleven aanhangers van haar gaan nadat deze hedendaagse tegenhangster van het ten ondergang gedoemde Jeruzalem van Jeremia’s tijd is weggevaagd? Naar eventueel nog bestaande niet-christelijke religies? Door dit te doen, zouden zij alleen maar toevlucht nemen in andere onderdelen van de tot de eeuwige vernietiging bestemde Georganiseerde Religie.
7. Waar stonden de Babyloniërs Jeremia en zijn secretaris na de val van Jeruzalem toe te wonen, en welk feest was toen ophanden?
7 Laten wij eens opmerken hoe dit werd afgebeeld nadat het eerste Jeruzalem in 607 v.G.T., in Jeremia’s tijd, was vernietigd. Onder Gedalja, die de zegevierende koning Nebukadnezar tot stadhouder over het land had aangesteld, werd het sommigen van de arme joden van het land toegestaan in het veroverde land Juda achter te blijven. Dat gebeurde in de vijfde maanmaand (AB) van 607 v.G.T. Jeremia en zijn secretaris Baruch waren in leven gebleven, en de Babylonische legeroverste liet Jeremia de keus om bij de armen van het land onder stadhouder Gedalja achter te blijven. Wat nu? De tijd voor de najaarsoogst in de zevende maand (Ethanim, of Tisjri) kwam naderbij. De vastgestelde tijd voor de zevendaagse viering van het feest der inzameling, of het loofhuttenfeest (15-21 Tisjri), was dus niet meer veraf. Maar helaas! Er was in Jeruzalem geen tempel meer waarin het feest met vreugde gevierd kon worden. — Deut. 16:13-16.
8. Keerden weggevluchte joden naar Juda terug om het feest der inzameling te vieren?
8 Op een detachement bezettingstroepen na had het Babylonische leger het land verlaten en veel overlevende joden als gevangenen met zich meegevoerd. Joodse vluchtelingen die naar naburige landen waren uitgeweken, begonnen dus weer geleidelijk aan naar het land Juda terug te keren. Keerden zij naar hun eigen land terug ten einde hun Wetgever, Jehovah, te gehoorzamen door het loofhuttenfeest, of het feest der inzameling, te vieren, ook al waren Jeruzalem en zijn tempel verdwenen? De feiten wijzen uit dat dit niet het geval was.
9. Waarom bestond er toen onzekerheid over datgene wat de teruggekeerden en de armen van het land Juda nu zouden gaan doen?
9 Wat gingen de teruggekeerden en de armen van het land nu doen? Zij waren niet verplicht het land te verlaten. Jeremia had echter wel voorzegd dat er een tijd zou komen waarin het land zeventig jaar lang geheel woest zou liggen, zonder dat er een mens of huisdier in was. Toch zei Jeremia tot degenen die in het land woonden, dat zij daar in vrede konden blijven, zonder van de zijde van de weggetrokken Babyloniërs enig kwaad te hoeven duchten. Hun stadhouder, Gedalja, was evenals zijzelf een jood, alleen nu onderworpen aan koning Nebukadnezar van Babylon. Hun God Jehovah dwong hen dus niet hun door God geschonken land te verlaten, ook al had hij Jeremia ertoe geïnspireerd zeventig jaren van totale verlatenheid voor het land Juda te voorzeggen.
EEN SLUIPMOORDENAAR SLAAT TOE!
10. Waarom was de religieuze toestand waar de „armsten van het land” daar in het land Juda toen tegenover kwamen te staan, betreurenswaardig?
10 Wat een jammerlijke religieuze toestand bestond er voor die „armsten van het land”, die in het gebied van Juda waren achtergelaten! (Jer. 40:7, Willibrordvertaling) Er was geen tempel in Jeruzalem in de richting waarvan zij tot Jehovah konden bidden! Met uitzondering van Jeremia was er geen priester en geen leviet! Geen altaar waarop zij hun slachtoffers konden offeren! Ja, en geen gouden „ark van het verbond”, met daarop de afbeeldingen van twee engelen, waarnaar de hogepriester op 10 Tisjri het bloed van de slachtoffers van de verzoendag kon spatten. Deze ark was verdwenen naar een plaats die tot op de huidige dag aan geen enkel mens bekend is! — Hos. 3:4.
11. Waarom beschouwde de Ammonitische koning Baälis Ismaël, de zoon van Nethanja, als een goed werktuig om de joodse stadhouder Gedalja uit de weg te ruimen?
11 Nu stapte er een gemene misdadiger op het toneel van actie! Hij verscheen in de persoon van Ismaël, de zoon van Nethanja. Waarschijnlijk beschouwde de koning van de Ammonieten, Baälis, naar wie Ismaël was gevlucht om aan de Babyloniërs te ontkomen, Ismaël als de juiste persoon die in dienst genomen kon worden om Gedalja te vermoorden, degene die door koning Nebukadnezar tot stadhouder van de provincie Juda was aangesteld. Hoe kwam hij op die gedachte? Doordat Ismaël „van het koninklijke nageslacht” was. Via Elisama, zijn grootvader, had Ismaël dus koninklijke connecties en behoorde hij tot de „voornaamste mannen van de koning” (Jer. 41:1). Deze officiële metgezel van de afgezette koning Zedekía zou er derhalve gebelgd over kunnen zijn dat Gedalja als stadhouder was aangesteld, ondanks dat hij niet „van het koninklijke nageslacht” was. Daarom gebruikte koning Baälis, die zich over Jeruzalems verwoesting had verheugd, Ismaël als zijn werktuig om Gedalja uit de weg te ruimen. — Ps. 83:7, 8; Jer. 40:14.
12. Hoe bracht Ismaël zijn gemene werk ten uitvoer, en waarom moest hij uiteindelijk vluchten?
12 Ondanks de waarschuwing van Johanan, de zoon van Karéah, ging Gedalja als gastheer optreden voor Ismaël en zijn tien metgezellen en rechtte hij een maaltijd voor hen aan in de stad Mizpa, de nieuwe regeringszetel die enkele kilometers ten noorden van de ruïnes van Jeruzalem lag. Hoewel er enkele Babylonische soldaten aanwezig waren, overrompelden Ismaël en het groepje dat bij hem was allen die aan de maaltijd aanzaten en zich in de buurt ervan ophielden en slachtten hen wreed af (Jer. 41:2, 3). Er waren nog anderen die het slachtoffer werden van Ismaël en zijn verraderlijke bende. Dit gebeurde in de zevende maanmaand, Tisjri, de maand die gewoonlijk door de viering van het zevendaagse loofhuttenfeest werd gekenmerkt. De inwoners van Mizpa waren nu geneigd deze overweldiger als zijn gevangenen te volgen. Toen Johanan, de zoon van Karéah, echter verscheen en Ismaël tegenstond, ontkwamen Ismaël en acht van zijn mannen naar het land Ammon, dat nog niet door koning Nebukadnezar van Babylon was onderworpen. — Jer. 41:10-15; 49:1-5.
13. Welke geïnspireerde boodschap liet Jehovah Jeremia aan Johanan en zijn volgelingen geven, nadat zij hierom hadden gevraagd? Hoe reageerden zij hierop?
13 Wegens hetgeen er met de voorlopige regering was gebeurd die door de Babyloniërs was ingesteld, meenden Johanan en het volk dat zij terecht bevreesd konden zijn voor de nieuwe wereldmacht, het Babylonische Rijk, dat door Jehovah God was gebruikt om in het Midden-Oosten als zijn scherprechter op te treden. Welke weg moesten zij nu bewandelen? Johanan en zijn oversten richten zich formeel tot Jeremia, die Jeruzalems verwoesting nauwkeurig had geprofeteerd. Zij beloofden dat zij Jehovah’s boodschap via Jeremia zouden opvolgen, of deze hen nu zou aanstaan of niet. Tien dagen nadat zij Jeremia hadden geraadpleegd, kwam Jehovah’s boodschap via hem. Zij moesten niet bevreesd zwichten, maar moesten in het land blijven en zich aan Babylon blijven onderwerpen. Zouden zij echter ontrouw zijn en naar het zuiden, naar Egypte, trekken, dan zouden zij daar door het zegevierende zwaard van de koning van Babylon, en door hongersnood en pestilentie worden overvallen. Op een klein overblijfsel na, zouden zij in het ten ondergang gedoemde land Egypte omkomen. Na de omverwerping van het Babylonische Rijk zouden zij niet in vrede naar de provincie Juda terugkeren. Handelden Johanan en zijn volgelingen in overeenstemming met deze goddelijke boodschap? Neen, helemaal niet! Zij brandmerkten de boodschap als een leugen en noemden Jeremia een leugenaar. — Jer. 42:1–43:3.
14. Wie bleken degenen te zijn die zich niet aan hun woord hielden, en hoe kwam het dat het feest der inzameling in 607 v.G.T. niet werd gevierd?
14 Wie was echter de leugenaar, zo zij niet allen leugenaars waren, aangezien zij hadden gezworen dat zij overeenkomstig de boodschap zouden handelen die zij van Jeremia zouden ontvangen, of deze hun nu zou aanstaan of niet? Zij waren reeds op weg naar het zuiden, naar Egypte, en nu waren zij vastbesloten hun tocht voort te zetten totdat zij het land van de Nijl hadden bereikt. Zij waren niet van zins zich aan de heerschappij van de Derde Wereldmacht, die van Babylon, te onderwerpen. Vroeger was Egypte hun bondgenoot geweest tegen de zich uitbreidende wereldmacht Babylon. Nu het land Juda onder Babylons heerschappij was gekomen, waren zij dus vastbesloten dat er niemand in het land achtergelaten mocht worden om onderworpen aan Babylon te zijn. De voorstanders van onderworpenheid aan Babylon, namelijk Jeremia en zijn secretaris Baruch, mochten niet achterblijven. Daarom sleepten zij deze dienstknechten van Jehovah met zich mee. Zonder het bewust zo te ’timen’, verlieten die opstandelingen tegen Jehovah’s wil het land precies omstreeks de tijd dat het land Juda het feest der inzameling, of het loofhuttenfeest, van 15 tot 21 Tisjri 607 v.G.T. met vreugde had moeten vieren, zodat het, juist zoals hij had voorzegd, woest en verlaten achterbleef, zonder dat er mensen of huisdieren in woonden. — Jer. 43:4-7.
15. Hoe hielden die gebeurtenissen uit Jeremia’s tijd verband met de situatie in onze tijd, zodat ze voor ons van belang blijken te zijn?
15 De wil van de Almachtige God kan nooit met succes worden tegengestaan. Nooit zal bewezen kunnen worden dat zijn profetische woord onnauwkeurig is. Met het vertrek van de niet onderworpen joden uit het land Juda begonnen de voorzegde zeventig jaren waarin het land woest en zonder aldaar wonende Israëlieten en huisdieren zou zijn. Toen begonnen ook de symbolische „zeven tijden”, ten aanzien waarvan Jehovah koning Nebukadnezar had laten dromen en de profeet Daniël een uitleg had laten geven, hun loop van 2520 jaar (Dan. 4:13-27; Luk. 21:24). Het was dus niet toevallig dat de Eerste Wereldoorlog over een vredige wereld uitbrak en in de maanmaand Tisjri in 1914 G.T. het einde van die „zeven tijden” kenmerkte. De gebeurtenissen in Jeremia’s tijd hielden dus werkelijk verband met onze tijd. De betekenis van die gebeurtenissen is voor ons in deze tijd van het allergrootste belang!
16. Waarom bleek de vlucht van die ongelovige joden naar Egypte niet de juiste weg te zijn, en waarnaar moeten wij, gezien de handelwijze van die joden, in de naaste toekomst uitzien?
16 Nadat in 607 v.G.T. de religie was gevallen die te Jeruzalem door de joden die de Wet trotseerden, was georganiseerd, vluchtten de joden naar Egypte. Vermeden zij echter datgene waar zij zo’n afschuw van hadden? Hadden zij de beste weg, de juiste weg, gekozen? Beslist niet, wanneer wij in aanmerking nemen dat zij een ontzettend schouwspel werden van wat er met religieuze mensen gebeurt die weigeren Jehovah’s Woord te gehoorzamen. Hoewel Jeremia gedwongen werd in Egypte te wonen, hield hij er daar niet mee op te profeteren. Jehovah’s geest bleef Jeremia ertoe aansporen te profeteren, ja, tegen de ongelovige joodse vluchtelingen en tegen hun uitverkoren land, dat hun als woonplaats was gegeven. Zijn geïnspireerde geschriften zijn tot in deze kritieke tijd blijven bestaan. Ze dienen als een waarschuwing voor de hedendaagse tegenhangers van die opstandige joden in Jeremia’s tijd. Wat kunnen wij met het oog hierop in de onmiddellijk voor ons liggende dagen verwachten?
17. Welke handelwijze kunnen wij niet van de zijde van overlevende ooggetuigen van de vernietiging van de christenheid verwachten, en waarom niet?
17 Wij kunnen de vernietiging verwachten van het invloedrijkste deel van de Georganiseerde Religie, namelijk de christenheid, met haar gehele babel van sekten en religieuze groeperingen. Dit zal op Jehovah’s onveranderlijke tijd gebeuren. De vraag is derhalve: Wanneer dit gebeurt, welke handelwijze zullen alle getuigen van die verbazingwekkende gebeurtenis dan volgen? Te oordelen naar het patroon dat in 607 v.G.T. door Ismaël en Johanan en hun volgelingen werd gesteld, die weigerden Jehovah’s raad op te volgen, kunnen wij niet verwachten dat een ongeteld grote schare van zulke ooggetuigen zich tot het ware christendom zal wenden dat door de hedendaagse Jeremiaklasse en hun loyale metgezellen wordt beoefend. Het ware christendom is verweven met de aanbidding van Jeremia’s God, Jehovah, de hemelse Vader van Jezus Christus. Deze Jezus sprak over de aanbidding van Jehovah toen hij tot de vrouw bij de bron in Samaria zei: „Het uur komt, en is nu, waarin de ware aanbidders de Vader met geest en waarheid zullen aanbidden, ja, want de Vader zoekt zulke mensen om hem te aanbidden. God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden.” — Joh. 4:23, 24.
18. Van wie was Jezus Christus toen hij op aarde was een getuige, en wie moeten thans evenals hij getuigen zijn?
18 Zelfs een christen kan de aanbidding van Jehovah als God niet terzijde schuiven. In Openbaring 1:5 noemde de Zoon van God zichzelf „Jezus Christus, ’de Getrouwe Getuige’”. Toen hij als mens op aarde was, was hij een jood, een Israëliet, tot wiens natie de woorden van Jesaja 43:10 werden gericht: „’Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb.’” Jezus toonde dat hij een getrouwe en waarachtige getuige van Jehovah God was. Zijn ware discipelen in deze tijd moeten dezelfde soort van getuigen zijn, Jehóvah’s getuigen.
19. Zullen overlevende ooggetuigen van de vernietiging van de christenheid daarna naar Jehovah’s Getuigen stromen, en welke hoop hebben andere religieuze stelsels aan overlevenden te bieden?
19 Wij kunnen geen profetische bijbelse schriftplaatsen aanhalen waaruit blijkt dat een groot aantal vroegere aanhangers van de christenheid zich na de ondergang van de hedendaagse tegenhangster van het Jeruzalem uit de oudheid in de naderende „grote verdrukking”, zal bekeren en zich aan de zijde zal scharen van de vervolgde christenen die als Jehovah’s Getuigen bekendstaan. Velen zullen misschien jammeren over het gemis van eventuele voordelen die zij als gevolg van de vurige vernietiging van de materialistische christenheid hebben verloren, evenals dit het geval was met de kooplieden die volgens de beschrijving in Openbaring hoofdstuk 18 over de verbranding van Babylon de Grote jammerden. Zij hadden de mogelijkheid verloren voordelige zaken met haar te doen. Het is mogelijk dat sommige religieus gezinde personen naar bepaalde niet-christelijke religies zullen stromen die de vernietiging van de christenheid gedurende korte tijd overleven. Zulke personen zullen alleen maar in een ander religieus stelsel terechtkomen dat ten ondergang is gedoemd, aangezien ze allemaal deel uitmaken van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Alle onderdelen van haar zijn uiteindelijk tot de vernietiging gedoemd!
20. Hoe kunnen wij te weten komen welke weg de overlevenden van de vernietiging van Babylon de Grote zullen inslaan?
20 Waarheen zullen overlevenden van de vernietiging van Babylon de Grote vervolgens gaan? Wat geven de geïnspireerde profetische Geschriften te kennen? Willen en kunnen zij zich aan de zijde scharen van degenen die door Jeremia en zijn secretaris Baruch werden afgebeeld? De profetische gebeurtenissen gedurende de laatste dagen van die aanbidders van Jehovah geven het antwoord.
-
-
De juiste route moet nu worden uitgekozenDe Wachttoren 1980 | 1 juni
-
-
De juiste route moet nu worden uitgekozen
1, 2. (a) Wat voor soort van wereld zal er volgens de voorzegging van de bijbel binnenkort met betrekking tot aanbidding bestaan? (b) Waarom is thans de dringende tijd aangebroken om een beslissing te nemen met betrekking tot de handelwijze die gevolgd moet worden?
ZOALS de gepubliceerde feiten te kennen geven, aanbidt de grote meerderheid van de mensheid niet de God van de bijbel. Gedurende de gehele afgelopen geschiedenis hebben de meeste bewoners der aarde dit nooit gedaan. De georganiseerde religie van de christenheid beweert dit wel te doen. Enkele andere religieuze stelsels zullen dit misschien ook beweren omdat ze op zijn minst aan een gedeelte van de bijbel vasthouden. Zal het echter veel verschil uitmaken wanneer allen die een religie belijden, worden vernietigd of ertoe worden gedwongen hun vorm van aanbidding op te geven? Wat voor soort van wereld zal dat dan eigenlijk zijn? Het zal de soort van wereld zijn die volgens de bijbel binnenkort zal verschijnen, een niet-religieuze wereld die slechts kort zal bestaan.
2 Ze zal echter openlijker dan ooit „de god van dit samenstel van dingen” aanbidden, en de bijbel, die deze „god” identificeert, zegt dat hij Jehovah’s grote tegenstander, Satan de Duivel, is (2 Kor. 4:4). Jezus Christus noemde hem de „heerser van deze wereld” (Joh. 12:31; 16:11). Wanneer binnenkort de gehele wereld gedwongen wordt deze namaak-„god” te aanbidden, wat zal iemand die nu bij de gedachte hieraan verbijsterd is, dan doen? Waartoe zal hij de religieuze kracht bezitten? Goedbeschouwd is het nu de dringende tijd om een beslissing te nemen!
3. Hoe lang van tevoren nam Jehovah zijn beslissing voordat hij deze ten aanzien van de natiën ten uitvoer legde?
3 Joël 3:14 voorzegt: „Menigten, menigten zijn in de laagvlakte der beslissing, want de dag van Jehovah is nabij in de laagvlakte der beslissing.” The Living Bible geeft een ruimere weergave van Joël 3:14 en zegt: „Menigten, menigten, wachtend in het dal op het vonnis van hun ondergang! Want de Dag van de Heer is nabij, in het Dal des Oordeels.” The Bible in Living English, door Byington, spreekt over de „Beslissingsvallei”. De profeet Joël voltooide zijn boek omstreeks 820 v.G.T. Dit was ruim tweehonderd jaar voordat Jehovah zijn typologische „beslissing” ten aanzien van de natiën in die oude tijd ten uitvoer legde.
4. (a) Hoe heeft Jehovah ons in dit opzicht een goed voorbeeld gegeven? (b) Hoe heeft Baruch, de zoon van Neria, ons een goed voorbeeld gegeven?
4 Jehovah heeft ons een goed voorbeeld gegeven. Hij had zijn beslissing van tevoren genomen en deze openlijk bekendgemaakt. Thans, in een tijd die niet minder kritiek is, moet elkeen van ons een persoonlijke beslissing nemen voordat de komende wereldcatastrofe toeslaat. De gedachte dat iemand dan plotseling de handelwijze waarin hij heeft volhard, zou kunnen veranderen en de juiste beslissing zou kunnen nemen, als gevolg waarvan hij eraan zou ontkomen in de rampspoed te delen, is een gevaarlijke zelfmisleiding. Baruch, de zoon van Neria, handelde voorbeeldig door achttien jaar vóór de internationale rampspoed waarover hij in 625 v.G.T. was ingelicht, het juiste te doen. 625 v.G.T. was het vierde jaar van de regering van de op twee na laatste koning van het ten ondergang gedoemde Jeruzalem. Zijn naam was Jojakim, de zoon van Josía. Hij was in 628 v.G.T. op de troon gekomen, nadat zijn jongere broer Joahaz door farao Necho van Egypte was onttroond en naar Egypte was weggevoerd.
5, 6. (a) Waarom was het jaar waarin Jehovah’s woord, bestemd voor Baruch, tot Jeremia kwam, een kritiek jaar? (b) Hoe voelde Baruch zich toen, volgens Jeremia 45:1-3?
5 Nadat Jojakim drie jaar als een onderhorige vorst aan Egypte had geregeerd, ontving de profeet-priester Jeremia een boodschap van Jehovah voor zijn secretaris, Baruch de zoon van Neria. Voor koning Jojakim was nu het vierde jaar van zijn regering aangebroken. Dat was een kritiek jaar, want in dat jaar (625 v.G.T.) werd Nebukadnezar, de zoon van Nabopolassar, koning van Babylon. De koning van Jeruzalem zou nu rekening moeten houden met de heerser van de Derde Wereldmacht, Babylon, de veroveraar van het Assyrische Rijk. Laten wij in dit verband Jeremia 45:1-3 lezen:
6 „Het woord dat de profeet Jeremia sprak tot Baruch, de zoon van Neria, toen hij deze woorden uit de mond van Jeremia in een boek opschreef in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josía, de koning van Juda, zeggende: ’Dit heeft Jehovah, de God van Israël betreffende u gezegd, o Baruch: „Gij hebt gezegd: ’Wee mij toch, want Jehovah heeft droefheid aan mijn smart toegevoegd! Ik ben afgemat wegens mijn zuchten, en een rustplaats heb ik niet gevonden.’”’”
7. Hoe kan Baruch zich bij het zien van de verslechterende toestand van Jeruzalem gevoeld hebben, en welke uitwerking kunnen Jeremia’s steeds weer herhaalde boodschappen van ondergang, op Baruch gehad hebben?
7 Wij weten niet hoe lang Baruch tegen deze tijd reeds als Jeremia’s secretaris dienst had verricht, maar er lagen in zijn geval op zijn minst nog achttien jaar voor de boeg waarin hij de metgezel van de profeet zou zijn. Welke „smart” hij bij het zien van de verslechterende toestand van het koninkrijk Juda gevoeld heeft, kunnen wij niet te weten komen, maar afgezien daarvan moest hij nu de smartelijke boodschap van ondergang, zoals die door Jeremia werd gedicteerd, optekenen. Hij zal zich net zo hebben gevoeld als de profeet Jeremia toen hij het boek „Klaagliederen” schreef nadat Jeruzalem in 607 v.G.T. door de koning van Babylon was vernietigd. Jeremia’s aanhoudende en steeds weer herhaalde profetieën over naderend onheil kunnen Baruch hebben afgemat.
8. Welk voornemen onthulde Jehovah nu aan Baruch, maar wat zocht Baruch voor zichzelf?
8 Baruch had niet het vooruitzicht een „rustplaats” voor zichzelf te hebben. Jehovah merkte de innerlijke neiging van Baruch op en droeg Jeremia op tot hem te zeggen: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Zie! Wat ik heb opgebouwd, haal ik omver, en wat ik heb geplant, ruk ik uit, ja, zelfs het gehele land. Maar wat u betreft, gij blijft grote dingen voor u zoeken. Blijf ze niet zoeken.”’ — Jer. 45:4, 5.
9, 10. Waarom keurde Jehovah het terecht af dat Baruch destijds „grote dingen” voor zichzelf zocht?
9 Baruch wist welke „grote dingen” hij voor zichzelf zocht, alhoewel Jehovah ze niet tegenover hem met name noemde. Klaarblijkelijk was Jehovah er niet mee ingenomen, en daarom moest hij ze niet langer zoeken. Waarom was Jehovah er niet mee ingenomen?
10 Wegens het onmiddellijke voornemen dat Jehovah had. In datzelfde jaar had hij Nebukadnezar als koning van Babylon verwekt, degene die hij als de voltrekker van het oordeel aan Baruchs volk wilde gebruiken. Vooral vanaf de dagen van koning David (1077-1037 v.G.T.) had Jehovah het koninkrijk van Israël opgebouwd, maar nu stond hij op het punt zich van Nebukadnezar te bedienen om die koninklijke regering af te breken en 2520 jaar lang, of tot 1914 in onze eeuw, inactief te laten blijven. In 1473 v.G.T. had Jehovah de natie Israël in het Beloofde Land geplant, maar nu, na meer dan achthonderd jaar, stond hij op het punt ze uit te rukken. Zeventig jaar lang zouden er in het land van het koninkrijk Juda noch joden noch huisdieren zijn, terwijl zijn inwoners als ballingen in het land van Nebukadnezar vertoefden. Was het voor iemand die op de hoogte was van zulke ophanden zijnde dingen, omdat hij Jehovah’s voornemen kende zoals dit door Jeremia werd bekendgemaakt, wel een passende tijd om „grote dingen” op persoonlijk gebied voor zichzelf te zoeken? Helemaal niet!
11. Wat hing in Baruchs geval van het nemen van een juiste beslissing af, en wanneer moest hij die beslissing nemen?
11 Daarom zei Jehovah hem dat hij ermee moest ophouden zulke dingen te zoeken. En als Baruch er nu mee zou voortgaan zulke zelfzuchtige dingen te zoeken? Zou hij dan van harte kunnen instemmen met de boodschap waarvoor hij werd gebruikt om die op te tekenen en bekend te maken? Neen! Er zou dan beslist een bepaalde breuk tussen hem en Jehovah’s profeet Jeremia ontstaan. Wilde Baruch zich van ganser harte achter Jeremia en zijn boodschap opstellen, dan zou hij zelfzuchtige ambities de kop moeten indrukken. Er zouden nog achttien jaren verstrijken voordat de voorzegde rampspoed zou toeslaan, maar toch was het noodzakelijk dat Baruch nú een beslissing nam. Niets minder dan zijn leven, zijn „ziel” hing ervan af of hij de juiste beslissing zou nemen en eraan zou vasthouden. Hij moest deze beslissing nemen als hij wilde dat zijn banden met Jeremia niet verbroken zouden worden.
12. Waarom is het voor ons, evenals in het geval van Baruch, thans raadzaam niet langer „grote dingen” voor onszelf in deze wereld te zoeken?
12 Hoe komt de kritieke situatie waarin wij, ingelichte personen, ons thans bevinden, met die van Baruch overeen! En dit is vooral zo sinds het jaar 1914, want vanaf die tijd hebben Jehovah’s Getuigen gepredikt dat de christenheid, het hedendaagse tegenbeeld van het ontrouwe Jeruzalem, vernietigd zou worden door iemand die groter is dan Nebukadnezar, de thans regerende hemelse Koning, Jezus Christus. Het zou dus beslist niet raadzaam zijn wanneer iemand die in een verbondsverhouding tot God staat, in zo’n kritieke tijd als thans „grote dingen” in dit verbrokkelende samenstel van dingen zou zoeken. Het zou aantonen dat hij niet inziet dat wij in de „tijd van het einde” leven. Er zou door worden aangetoond dat hij geen geloof en vertrouwen heeft in de juistheid en actualiteit van de door de Jeremiaklasse bekendgemaakte boodschap over de ondergang van dit oude samenstel van dingen. Het leven, de „ziel”, van zo’n opgedragen persoon staat thans op het spel! Jehovah staat nu op het punt om via een tussenpersoon die machtiger is dan Nebukadnezar, Jezus Christus, zijn werk te doen dat erin bestaat omver te halen en af te breken. Willen wij te zamen met de hedendaagse tegenhangster van het afvallige Jeruzalem, de christenheid, terechtgesteld worden? Zo niet, dan moeten wij onze beslissing nemen terwijl er nog tijd voor is om te doen wat Jehovah Jeremia’s secretaris Baruch opdroeg te doen, en dat is: ophouden „grote dingen” in deze wereld te zoeken.
13. Waaraan moeten wij, te zamen met de Jeremiaklasse, thans een aandeel hebben?
13 Laten wij individueel in overeenstemming leven met de boodschap die door de Jeremiaklasse wordt bekendgemaakt. Laten wij zelfzuchtige ambities opgeven en onze genegenheid niet richten op de vergankelijke dingen van dit ten ondergang gedoemde samenstel van dingen. Dit betekent voor ons dat wij er te zamen met de Jeremiaklasse moedig aan moeten deelnemen voor Jehovah’s komende „dag der wraak” te waarschuwen. Wij dienen thans geen verdeeld hart te hebben. — Jes. 61:1, 2.
14, 15. (a) Wat zou Baruch, als een beloning voor gehoorzaamheid, als „buit” voor zichzelf hebben? (b) Is dit ook gebeurd?
14 Welk nut werpt het af dit te doen? Dit wordt uiteengezet in wat Jeremia vervolgens tot Baruch moest zeggen: „’Want zie, ik breng een rampspoed over alle vlees’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik wil u uw ziel ten buit geven in alle plaatsen waarheen gij mocht gaan.”’ — Jer. 45:5b.
15 Het is voor Baruch inderdaad zo afgelopen. Hierdoor wordt bewezen dat hij er niet te lang mee gewacht heeft de juiste beslissing te nemen. Dit wordt bevestigd in een eerder hoofdstuk, in Jeremia 43:5-7, waarin wordt verteld wat er gebeurde nadat Jeruzalem in 607 v.G.T. was verwoest. Wij lezen dat toen de bevreesde achtergebleven joden uit het land Juda vluchtten en naar Egypte trokken, zij „de profeet Jeremia en Baruch, de zoon van Neria” met zich meenamen. „En zij kwamen ten slotte in het land Egypte, want zij gehoorzaamden niet de stem van Jehovah, en zij kwamen geleidelijk tot aan Tachpanhes” in het noorden van Egypte. Daarna bleef Jeremia echter tot die ongehoorzame joden profeteren. — Jer. 43:8–44:30.
16. Wat kon Baruch van de zijde van de koning van Babylon verwachten indien hij nog in leven was toen deze Egypte veroverde?
16 Die eigenzinnige joden hebben zich niet lang aan de heerschappij door de Babylonische Wereldmacht kunnen onttrekken, want na verloop van tijd voegde Nebukadnezar Egypte aan het gebied van zijn rijk toe. Indien Jeremia en Baruch deze annexatie door Babylon hebben meegemaakt, zijn zij geen slachtoffers van Nebukadnezars toorn geworden. Hij had er redenen voor met welwillendheid aan hen te denken. Ter rechtvaardiging van Jehovah’s belofte in Jeremia 45:5 zou Baruch zijn „ziel” nog steeds als buit bezitten. Dan kon hij ten volle beseffen hoe verstandig en juist hij had gehandeld door een punt te zetten achter de ontijdige handelwijze om „grote dingen” voor zichzelf te zoeken.
17. Welk nut kunnen wij uit Baruchs gehoorzame handelwijze trekken, en wat zullen wij op grond van de illustratie die hij aldus verschafte, doen?
17 Kunnen wij thans werkelijk voordeel trekken van Baruchs gehoorzame onderworpenheid aan Jehovah’s corrigerende raad? Ja! Ongeacht hoe nauw wij met de Jeremiaklasse verbonden zijn, toch volgen wij pas de door God goedgekeurde handelwijze wanneer wij gedurende deze laatste dagen van de christenheid geen „grote dingen” voor onszelf trachten te verwerven. Onze „ziel”, ons leven als een persoon, is van veel grotere waarde dan „grote dingen” die gedoemd zijn met deze goddeloze wereld te verdwijnen, wanneer iedereen alles zal verliezen op enkel zijn „ziel” na. Om dan door God goedgekeurd te worden en als een „ziel” in leven te blijven, zal oneindig veel kostbaarder zijn dan nu een tijdlang welke vergankelijke dingen maar ook van de christenheid en alle Georganiseerde Religie te bezitten.
EEN VLOEK VERMIJDEN WEGENS HET NIET GEBRUIKEN VAN HET „ZWAARD”
18, 19. Waarom was Jehovah’s „dag der wraak” niet met de rampspoed over Juda en Jeruzalem voorbij?
18 Baruch en Jeremia treurden over de verwoesting van de stad Jeruzalem en de ontvolking van haar land. De nabijgelegen of omliggende heidense natiën waren echter heel blij over zo’n rampspoed voor het verbondsvolk van Jehovah (Ps. 83:6-8; 137:7). Egypte was er natuurlijk niet onverdeeld gelukkig mee, aangezien deze natie er blij om was dat Juda en Jeruzalem aan haar onderworpen en met haar verbonden waren. Bovendien had het koninkrijk Juda als een bufferzone tussen Egypte en de dreigende wereldmacht Babylon gediend. Toch had Egypte een schandelijk bericht voor zichzelf opgebouwd met betrekking tot de natie Juda en haar hoofdstad Jeruzalem, waar koningen uit Davids koninklijke geslachtslijn op „Jehovah’s troon” hadden gezeten. De gemene haat die de natiën jegens Jehovah’s verbondsvolk koesterden, ging niet ongemerkt aan hem voorbij, aangezien zijn aanbidding erbij betrokken was.
19 Toen Jehovah de koning van Babylon als zijn instrument gebruikte om het koninkrijk Juda omver te werpen, was zijn „dag der wraak” dus nog niet voorbij. De beker van nationale rampspoed die Juda en Jeruzalem te drinken hadden gekregen, moest terecht aan die kwaadwillige natiën worden doorgegeven, met het gevolg dat zij als haters van Jehovah omvergeworpen zouden worden.
20. (a) Welke door Jehovah geïnspireerde profetie moest Jeremia met betrekking tot die kwaadwillige natiën uiten? (b) Met betrekking tot wie werd Jeremia 48:10 uitgesproken, en bleken zij de vloek te verdienen?
20 Jehovah inspireerde Jeremia er dus toe zijn profetische uitspraken af te ronden door de gewelddadige omverwerping te voorzeggen van zulke goddeloze natiën als Egypte, Filistea, Moab, Ammon, Edom, Kedar en zelfs Elam (Jer. 46:1–49:39; 25:15-33). Jehovah had zich voorgenomen zich van de Babyloniërs onder koning Nebukadnezar te bedienen als degenen die het terechtstellings-„zwaard” tegen die natiën, die de ware God tartten, zouden zwaaien. Daarom inspireerde Jehovah Jeremia ertoe met betrekking tot die terechtstellingslegers te zeggen: „Vervloekt zij degene die de opdracht van Jehovah nalatig uitvoert, en vervloekt zij degene die zijn zwaard van bloed weerhoudt!” (Jer. 48:10) Noch de Babyloniërs noch hun koning Nebukadnezar zijn onder die vloek gekomen, want zij zijn niet in gebreke gebleven hun van God afkomstige „opdracht” grondig ten uitvoer te brengen.
21. (a) Werden Jeremia en Baruch „vervloekt” omdat zij geen letterlijk „zwaard” gebruikten? (b) Zullen Jehovah’s Getuigen degenen zijn die zich van de christenheid ontdoen, of wie zullen dit doen?
21 Hoe staat het echter met ons in deze tijd? Zouden wij onder een overeenkomstige vloek kunnen komen omdat wij in gebreke blijven onze opdracht ten uitvoer te brengen, omdat wij terughoudend zouden zijn met betrekking tot het „zwaard”? Wij weten dat noch Jeremia noch Baruch een letterlijk zwaard tegen die vijandige natiën hebben gehanteerd. Dat was niet hun opdracht. Het waren de Babyloniërs, onder hun pas op de troon geplaatste heerser Nebukadnezar, die zo’n opdracht hadden ontvangen. De leden van de Jeremiaklasse in deze tijd zullen als Jehovah’s Getuigen geen gewelddadige hand tegen de christenheid, het tegenbeeld van het afvallige Jeruzalem en het daarmee verbonden rijk, opheffen. De voormalige politieke metgezellen van de christenheid zullen zich, te zamen met andere godloze elementen, meedogenloos van haar ontdoen, evenals de overgebleven natiën in de oudheid blij waren zich van de naburige stad Jeruzalem en haar koninkrijk, te ontdoen. — Openb. 17:12-18.
22. Wie zullen niet de hoge verwachtingen van de omverwerpers van alle Georganiseerde Religie delen, en welke houding zullen zij ten opzichte van de nieuwe regeringsautoriteiten aannemen?
22 Wat zal er na de vernietiging van de christenheid en alle andere delen van het wereldrijk van valse religie echter op het aardse tafereel achterblijven? Niet-religieuze politieke strijdkrachten, die het toezicht over alle menselijke aangelegenheden zullen overnemen! Zij zullen hierbij hoge verwachtingen koesteren met betrekking tot het uiteindelijke succes van hun krachtsinspanningen, terwijl zij zich opgelucht voelen dat zij niet langer naar het pijpen van de Georganiseerde Religie hoeven te dansen. (Vergelijk Ezechiël hoofdstuk 23.) De leden van de Jeremiaklasse en hun godvrezende metgezellen zullen zulke godtartende verwachtingen echter niet delen, ook al leggen zij jegens de nieuwe regerende machten, als de nieuwe „superieure autoriteiten”, een relatieve onderworpenheid aan de dag. — Rom. 13:1, 2.
23. Als gevolg waarvan zal dan ook de rest van Jehovah’s „dag der wraak” in vervulling gaan?
23 Jehovah’s „dag der wraak” zal dan reeds zijn begonnen, maar deze eindigt niet met de vernietiging van de Georganiseerde Religie, het wereldrijk van valse religie. Deze dag zal voortduren totdat de goddelijke „wraak” volledig over alle tegenstanders van Jehovah’s universele soevereiniteit is uitgestort. Eerst zullen zij echter trachten de Jeremiaklasse en hun loyale metgezellen zover te brengen dat zij zich onvoorwaardelijk naar het goddeloze samenstel van dingen schikken, evenals Johanan en zijn volgelingen Jeremia en Baruch in hechtenis namen en met geweld meevoerden naar Egypte. Aangezien zij hierin niet zullen slagen, zullen zij een totale aanval op die standvastige aanbidders van Jehovah ondernemen. Evenals de internationale horden onder Gog van het land Magog zullen zij trachten het geestelijke paradijs van Jehovah’s overblijfsel en hun onafscheidelijke metgezellen binnen te vallen. Door het op deze wijze gemunt te hebben op absolute wereldoverheersing, geven zij er blijk van dat het hun verdiende loon is dat Jehovah’s wraak over hen wordt uitgestort. — Ezech. 38:1–39:20.
24. Wie zullen dan een tegenaanval ondernemen, en zullen zij een gerechtvaardigde ’vervloeking’ wegens nalatigheid of terughoudendheid over zich brengen?
24 Wat volgt er dan? Openbaring 19:11-21 toont aan dat Jezus Christus, een veroveraar die groter is dan koning Nebukadnezar, met zijn legers van engelen een tegenaanval zal doen. Zij zullen niet onder een vloek komen vanwege nalatigheid in het nakomen van hun opdracht van Jehovah. Zij zullen geen vloek verdienen omdat zij het terechtstellings-„zwaard” ervan weerhouden vijandelijk bloed te vergieten (Jer. 48:10). Zij zullen Jehovah’s wraak aan de agressieve natiën voltrekken. Als beloning hiervoor zullen zij gezegend worden met een glorieuze overwinning, tot eeuwige rechtvaardiging van Jehovah God.
25. Hoe moeten Jehovah’s Getuigen dan Jeremia navolgen nadat hij naar het land was gesleurd waartegen hij had geprofeteerd?
25 Sinds het jaar 1914 leven wij in „de tijd van het einde” (Dan. 12:4). Vandaar dat de leden van de Jeremiaklasse en hun opgedragen metgezellen thans de aandacht van de wereld moeten vestigen op het dreigende „zwaard”, het instrument dat Jehovah gedurende de naderende „grote verdrukking” zal gebruiken om zijn vijanden terecht te stellen (Matth. 24:21). Zij moeten Jeremia navolgen, die, nadat hij met geweld uit het land Juda was gesleurd, bekendmaakte dat het dreigende „zwaard” van koning Nebukadnezar zich tegen het land zou keren waarheen men hem tegen zijn wil had gebracht, namelijk Egypte, alsook tegen Filistea, Moab, Ammon, Edom en andere vijandige landen. Zelfs thans, voordat de „grote verdrukking” uitbreekt, hebben zij het van God afkomstige bevel ontvangen „de dag der wraak van de zijde van onze God”, die over de Georganiseerde Religie en alle wereldse natiën zal komen, „uit te roepen” (Jer. 46:1–49:39). Hun „opdracht” is de waarschuwende boodschap te laten weerklinken: „Jehovah heeft een dag van wraak, een jaar van vergeldingen voor het rechtsgeding over Sion.” — Jes. 34:8.
26, 27. Welke woorden die Jehovah tot Ezechiël als wachter sprak, moet de Jeremiaklasse thans ter harte nemen?
26 Thans zijn Jezus’ profetische woorden in Lukas 21:22 van toepassing: „Dit zijn dagen waarin aan de gerechtigheid wordt voldaan, opdat alles wat geschreven staat, wordt vervuld.” Voor de Jeremiaklasse is thans in het bijzonder de tijd aangebroken de woorden ter harte te nemen die Jehovah heeft gesproken tot Ezechiël, die in 613 v.G.T., zeven jaar voordat Jeremia onvrijwillig naar Egypte werd meegevoerd, begon te profeteren:
27 „’Wat nu de wachter betreft, ingeval hij het zwaard ziet komen en hij werkelijk niet op de horen blaast en het volk zelf helemaal geen waarschuwing krijgt en er een zwaard komt en een ziel van hen wegneemt, moet deze zelf wegens zijn eigen dwaling worden weggenomen, maar het bloed ervan zal ik terugeisen van de hand van de wachter zelf.’ Wat nu u betreft, o mensenzoon, tot een wachter heb ik u gemaakt voor het huis van Israël, en uit mijn mond moet gij het woord horen en hen mijnentwege waarschuwen. Wanneer ik tot een goddeloze zeg: ’O goddeloze, gij zult beslist sterven!’ maar gij werkelijk niet vrijuit spreekt om de goddeloze te waarschuwen voor zijn weg, zal hijzelf als een goddeloze in zijn eigen dwaling sterven, maar zijn bloed zal ik van uw eigen hand terugeisen. Maar wat u aangaat, ingeval gij werkelijk een goddeloze waarschuwt voor zijn weg, opdat hij zich ervan afkere, maar hij zich werkelijk niet afkeert van zijn weg, zal hijzelf in zijn eigen dwaling sterven, terwijl gijzelf stellig uw eigen ziel zult bevrijden.” — Ezech. 33:6-9; vergelijk Ezechiël 9:2-10.
28. Welke verlangen koesteren de Jeremiaklasse en hun metgezellen in dit opzicht, maar wat zou er kunnen gebeuren, en wat zou dit voor hen betekenen?
28 De leden van de Jeremiaklasse in deze tijd en hun welwillende medewerkers willen niet op zo’n manier bloedschuld op zich laden. Dit zou echter gemakkelijk kunnen gebeuren. Indien zij er wegens mensenvrees terughoudend in zouden zijn alle volken over het „zwaard” van Jehovah’s „dag der wraak” in te lichten, en aldus in gebreke zouden blijven hun „opdracht” ten uitvoer te brengen, zouden zij tonen dat zij het verdienen door hem vervloekt te worden. Dit zou voor hen betekenen dat zij er wegens hun plichtsverzuim niet voor in aanmerking komen in leven te blijven.
29. Welke keus moeten degenen die het leven zoeken, thans maken ten einde het te vermijden de weg op te gaan die achteloze mensen na de vernietiging van de Georganiseerde Religie zullen inslaan?
29 Wanneer in de snel naderende „grote verdrukking” het „zwaard” van goddelijke wraak alle Georganiseerde Religie neerslaat, zullen degenen die geen acht hebben geslagen op de woorden van Jehovah’s „wachter”, de Jeremiaklasse, toevlucht zoeken bij de ten ondergang gedoemde politieke elementen — hetgeen hun stellige vernietiging tot gevolg zal hebben in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon (Openb. 16:14, 16). Willen wij het vermijden die weg met hen in te slaan, dan moet de juiste route nu worden uitgekozen terwijl die keus nog steeds gemaakt kan worden. Wanneer degenen die het leven zoeken, deze weg zijn ingeslagen, zullen zij hun route nooit hoeven te wijzigen.
(Het laatste artikel van deze serie over Jeremia’s profetie zal later worden gepubliceerd.)
[Illustratie op blz. 20]
Gods „dag der wraak” is geen tijd om „grote dingen” voor zichzelf te zoeken
[Illustratie op blz. 21]
Laten wij nooit nalatig zijn met betrekking „de opdracht van Jehovah”
-
-
Het boek Prediker — Een les in werkelijke waardenDe Wachttoren 1980 | 1 juni
-
-
Het boek Prediker — Een les in werkelijke waarden
WAT is de beste manier om uw tijd en energie te gebruiken? Zou het heilzaam zijn om genoegens tot uw voornaamste doel te maken? Dient u ernaar te streven materiële rijkdom te vergaren of beroemd te worden? Welke doeleinden in het leven hebben de grootste waarde?
In het bijbelboek Prediker kan men hier voortreffelijke richtlijnen over vinden. Daarin treft men „de woorden van de bijeenbrenger, de zoon van David, de koning te Jeruzalem” aan (Pred. 1:1, 12). „De bijeenbrenger” is klaarblijkelijk koning Salomo, die vanwege zijn wijsheid internationale beroemdheid verwierf. Het boek Prediker bevat zijn raad over dingen die waardeloos zijn, alsook over dingen die werkelijke waarde hebben.
„ALLES IS IJDELHEID”
Het boek Prediker begint met de volgende woorden: „’De grootste ijdelheid!’
-