Vrede — Het bezit van christenen
„Ik wil horen wat de ware God Jehovah zal spreken, want hij zal van vrede spreken tot zijn volk en tot zijn loyalen.” — Psalm 85:8, NW (vs. 9, NBG).
1, 2. Welke betekenissen liggen alleen al in het woord „vrede” opgesloten, en door welke profetie wordt dit goed geïllustreerd?
VREDE! Hoe aangenaam is alleen al de klank van het woord, wegens de ermee verbonden associaties! Vrede doet denken aan kalmte, sereniteit, rust, het ontbreken van wrijving en twist, van twijfel en vrees. Geen wonder dat de in Gods Woord opgetekende beloften van vrede zo vertroostend zijn!
2 Het door de profeet Jesaja afgeschilderde beeld van vrede is werkelijk verrukkelijk: „Dan woont het recht in de woestijn en de gerechtigheid verblijft in de gaarde. En de vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid rust en veiligheid tot in eeuwigheid. En mijn volk zal in een verblijf des vredes wonen, in veilige woningen, in oorden van ongestoorde rust.” — Jes. 32:16-18.
3. Wie heeft de vrede van het universum oorspronkelijk verstoord, en waarom is er thans geen vrede?
3 Het is Gods wil dat al zijn schepselen vrede genieten, en er is in het gehele universum vrede geweest totdat de grote vredeverstoorder, Satan de Duivel, op het toneel verscheen. Sindsdien is er weinig vrede op deze aarde geweest. Er wordt ons zelfs gezegd dat er in de afgelopen 3370 jaar van opgetekende geschiedenis 3143 jaren van oorlog zijn geweest vergeleken bij slechts 227 jaren van vrede, of 13,8 jaar van oorlog op elk jaar van vrede. Moeten wij dit echter niet verwachten, aangezien Satan, de grote vredeverstoorder, „de god van dit samenstel van dingen” is? Hij is de personificatie van goddeloosheid, en goddeloosheid en vrede gaan nu eenmaal niet samen, zoals wij lezen: „De goddelozen zijn als de zee, zo opgezweept, dat zij niet tot rust kan komen, en wier wateren slijk en modder opwoelen. De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede.” — 2 Kor. 4:4; Jes. 57:20, 21.
4. In het bijzonder sinds wanneer is de vrede van de aarde weggevloden, zoals uit de vervulling van welke profetieën blijkt?
4 Vooral sinds 1914, het jaar dat het vuriggekleurde paard en zijn berijder uit het apocalyptische visioen van de apostel Johannes, op het toneel verschenen, heeft deze aarde het zonder vrede moeten stellen: „En ik zag . . . een vuriggekleurd paard; en hem die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, zodat zij elkaar zouden afslachten; en hem werd een groot zwaard gegeven.” Dat jaar werd ook gekenmerkt door het begin van de vervulling van Jezus’ grote profetie over het einde van dit samenstel van dingen: „Want natie zal tegen natie opstaan en koninkrijk tegen koninkrijk.” Van die tijd af zijn Jezus’ verdere woorden op treffende wijze in vervulling gegaan: „Op de aarde radeloze angst der natiën, die vanwege het gebulder der zee en haar onstuimigheid geen uitweg weten, terwijl de mensen mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen.” — Openb. 6:2, 4; Matth. 24:7; Luk. 21:25, 26.
5. Waaruit blijkt dat mensen in het algemeen vrede verlangen, en waarom zijn zij er niet in geslaagd deze te verwerven?
5 Niet dat de mensen in het algemeen dit zo willen. In het geheel niet! Zij verlangen vurig naar vrede, en zij willen alleen maar oorlog wanneer zij hier door haatpropaganda toe worden opgezweept. Dit blijkt wel uit de krachtsinspanningen van mensen om vredesverbonden en -verdragen te sluiten waardoor oorlog wordt uitgebannen. Vrede is ogenschijnlijk een van de belangrijkste doelstellingen van de Verenigde Naties, zoals blijkt uit de inscriptie die in een stenen muur precies tegenover het hoofdgebouw van de Verenigde Naties is uitgebeiteld en welke luidt: „Zij zullen hun zwaarden in ploegscharen en hun speren in snoeimessen smeden: geen natie zal het zwaard opheffen tegen een andere natie en zij zullen de oorlog niet meer leren.” De politici beloven vrede om maar gekozen te zullen worden, maar doordat er zo wordt geknoeid en er zoveel hebzucht en nationalisme heerst en doordat Satan, de grote vredeverstoorder, de god van dit samenstel van dingen is, wordt de mensheid ondanks hun beloften, plannen en krachtsinspanningen nog steeds door oorlog geplaagd.
6. Door welke schoonschijnende redenatie trachten wereldwijze mensen ’s mensen onvermogen om vrede te waarborgen, te rechtvaardigen, en waardoor wordt bewezen dat zij ongelijk hebben?
6 Dat sommige wijze mensen van deze wereld beweren dat oorlog een zegen is en onmisbaar is voor vooruitgang, is ons inziens alleen maar een poging om ’s mensen onvermogen om vrede te bewerkstelligen, te rechtvaardigen. Zo lezen wij in verband met de dood van de vooraanstaande Engelse evolutionist Sir Arthur Keith: „In 1931 verklaarde hij, hierdoor de mening van H. Spencer en andere neo-Darwinisten beamend, dat oorlog een toestand van vooruitgang is. ’De natuur’, zo zei hij, ’houdt haar menselijke boomgaard gezond door te snoeien. De oorlog is haar snoeimes.’ Hij beweerde ook dat rassenvooroordeel belangrijk was voor de vitaliteit van een natie.”a Zou er iets dwazers gezegd kunnen worden? Wordt in oorlogstijd niet de room van de mankracht van een natie gedood? De zwakken, de maatschappelijke schipbreukelingen — zowel in mentaal en moreel als in fysiek opzicht — worden niet in het leger gewenst. Meer dan dat, kan iemand beweren dat de wereld er thans in mentaal, moreel en fysiek opzicht, in economisch opzicht, enzovoorts, zoveel beter voorstaat dan vóór 1914, doordat ze twee wereldoorlogen heeft meegemaakt? Om slechts één voorbeeld te noemen: Zou iemand op het Zwitserse volk kunnen wijzen en het van inferioriteit kunnen beschuldigen omdat het niet werd „gesnoeid” door in die twee oorlogen verwikkeld te geraken, en ook niet in oorlogen die gedurende de vele jaren daarvóór werden gevoerd? Een geschiedschrijver vertelt ons integendeel over een bepaalde periode uit de Zwitserse geschiedenis: „De hierop volgende periode van vrede droeg tot vooruitgang in elke fase van het Zwitserse leven bij.”b Vrede, geen oorlog, droeg tot hun vooruitgang bij. De wijsheid van deze wereld is werkelijk dwaasheid bij God en bij alle mensen die helder kunnen redeneren! — 1 Kor. 3:19.
DE GOD VAN DE VREDE EN DE VREDEVORST
7. Welk getuigenis geeft de bijbel dat Jehovah een God van vrede is?
7 Jehovah God, de God van vrede, staat lijnrecht tegenover Satan, de grote vredeverstoorder, en ’s mensen onvermogen om vrede te bewerkstelligen. In zijn Woord, de bijbel, wordt ongeveer 350 maal van vrede melding gemaakt. Op de bladzijden ervan wordt van begin tot eind keer op keer vrede beloofd, vrede aangeraden en op vrede aangedrongen. In de christelijke Griekse Geschriften wordt Jehovah God herhaaldelijk beschreven als „de God die vrede geeft” of ’de God van vrede’. Wij zouden van een alwijze, almachtige, rechtvaardige en liefdevolle God ook niets anders verwachten. — Rom. 15:33; 16:20; 1 Kor. 14:33; 2 Kor. 13:11; Fil. 4:9; 1 Thess. 5:23; Hebr. 13:20.
8. Hoe brengt de bijbel Jezus Christus met vrede in verband?
8 Net zoals Jehovah de God van vrede is, zo is ook zijn Zoon, Jezus Christus, de „Vredevorst” en de „Heer van vrede” (Jes. 9:5 6; 2 Thess. 3:16). Er wordt ons betreffende zijn heerschappij gezegd: „Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede.” Ja, wanneer hij over de aarde heerst, zal er „grote vrede [zijn], totdat er geen maan meer is”. — Jes. 9:6 7; Ps. 72:7.
9, 10. Aan wie hebben Jehovah God en Jezus Christus vrede gegeven, waardoor zij welke profetieën vervulden?
9 Jehovah God en Jezus Christus houden deze vrede echter niet voor zich zelf. Zij schenken deze aan hun getrouwe dienstknechten en volgelingen, zoals wij lezen: „Jehovah zelf zal zijn volk zegenen met vrede.” „Ik wil horen wat de ware God Jehovah zal spreken, want hij zal van vrede spreken tot zijn volk en tot zijn loyalen” (Ps. 29:11; 85:8 [9], NW). Vooral sinds de tijd van Jezus’ geboorte is hun vrede voorgehouden. De engelen zongen toen luid: „Op aarde vrede onder de mensen in wie [God] welbehagen heeft” of, „op aarde vrede aan de menschen van zijn goedwilligheid” (Luk. 2:14, Sint-Willibrordvertaling; Belgische Professorenbijbel). En kort voordat Jezus zijn apostelen verliet en tot zijn Vader terugkeerde, gaf hij hun de verzekering: „Vrede laat ik u, mijn vrede geef ik u.” — Joh. 14:27; 16:33.
10 Hebben Jehovah God en Jezus Christus zich aan hun beloften om aan hun dienstknechten en volgelingen vrede te schenken, gehouden? Ja, inderdaad! De vrede die onder hen heerst, is groot en overvloedig, zoals werd voorzegd: „Vrede, vrede voor hem die verre, en voor hem die nabij is.” „Ik zal vrede tot uw overheid maken.” „Ik doe haar den vrede toestromen als een rivier.” En niet onder de Verenigde Naties, maar onder die christenen gaan de profetische woorden van Jesaja 2:4 in vervulling: „Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen den oorlog niet meer leren.” — Jes. 57:19; 60:17; 66:12.
11, 12. (a) Wat voor soort van boodschap brengen Gods dienstknechten, en hoe zijn zij daardoor bekend komen te staan? (b) Wat kan er worden gezegd over de manier waarop zij hun boodschap dienen te brengen?
11 In navolging van Jehovah God en Jezus Christus doen deze christenen, onder wie zulke profetieën in vervulling gaan, er op onzelfzuchtige wijze moeite voor anderen ertoe te brengen in hun vreugde te delen. Daarom wordt de boodschap die zij brengen keer op keer „het goede nieuws van vrede” genoemd (Hand. 10:36; Ef. 6:15). Zij zijn de in Jesaja 52:7 (NW) beschreven vredesboodschappers: „Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van degene die goed nieuws brengt, die vrede verkondigt, die goed nieuws brengt van iets beters, die redding verkondigt, die tot Sion zegt: ’Uw God is koning geworden!’”
12 Het is niet alleen zo dat deze christelijke dienstknechten van Jehovah een boodschap van vrede brengen, maar zij brengen deze ook op een vreedzame manier, zoals door Jezus te kennen werd gegeven toen hij de zeventig evangelisten uitzond: „Waar gij ook een huis binnengaat, zegt eerst: ’Vrede zij over dit huis.’ En indien daar een vriend des vredes is, zal uw vrede op hem rusten. Maar zo niet, dan zal hij tot u terugkeren.” Merk op hoe belangrijk vrede hierdoor wordt gemaakt; wanneer christenen met „het goede nieuws van vrede” van huis tot huis gaan, zijn zij op zoek naar mensen die vrienden van de vrede zijn. Dat christenen hun boodschap van vrede op een vreedzame manier moeten aanbieden, blijkt ook uit de raad die de apostel Paulus aan Timótheüs gaf: „Wijs verder dwaze en domme twistvragen af, wetend dat er strijd uit voortkomt. Een slaaf van de Heer behoeft echter niet te strijden, maar moet vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, zich onder het kwade in bedwang houdend, met zachtaardigheid degenen onderrichtend die niet gunstig gezind zijn.” — Luk. 10:5, 6; 2 Tim. 2:23-25.
EEN UNIEKE VREDE
13. Welke verdere betekenissen liggen er in het Hebreeuwse en Griekse woord voor vrede opgesloten, zoals uit welke schriftplaatsen blijkt?
13 Het woord „vrede” zoals dit in de Schrift wordt gebruikt, geeft vaak meer te kennen dan slechts het afwezig zijn van oorlog. Het Hebreeuwse woord ’sjalóm, gewoonlijk met vrede vertaald, omvat tevens de gedachte aan gezondheid, voorspoed en welzijn. Het is hetzelfde als het salam van de hedendaagse Arabieren en wordt in begroetingen op overeenkomstige wijze gebruikt’.c Zo lezen wij dat koning David Uria vroeg „naar den welstand van Joab en van het volk en naar den stand van den oorlog”, letterlijk, hoe het stond met de „vrede” van Joab, de „vrede” van het volk en de „vrede” van de oorlog (2 Sam. 11:7). Door bemiddeling van de profeet Jeremia gaf Jehovah de verbannen Israëlieten dan ook het bevel: „Zoekt den vrede [of het welzijn] voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HERE, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn” (Jer. 29:7). Deze betekenis van het Hebreeuwse woord voor vrede schijnt ook te zijn overgegaan op het Griekse woord voor vrede, eirènè, althans voor zover dit woord in de christelijke Griekse Geschriften voorkomt. Een voorbeeld hiervan treffen wij aan in Jezus’ woorden tot het ontrouwe Jeruzalem: „Indien gij, ja gij, op deze dag de dingen hadt onderscheiden die met vrede te maken hebben”, dat wil zeggen, met uw vredige welzijn. — Luk. 19:42.
14, 15. In welk fundamentele opzicht is de vrede die christenen bezitten, uniek?
14 De vrede van God die christenen bezitten, is ook uniek doordat ze op rechtvaardigheid is gebaseerd. Het is geen vrede tot elke prijs, het is geen vrede die door geschipper of opportunisme is verkregen. In geen enkele betekenis van het woord is het een vrede die is verkregen door ten aanzien van de vijanden van God, waarheid en rechtvaardigheid een bepaalde gedragslijn te volgen, zoals zovele religieuze organisaties deze ten aanzien van de atheïstische communisten hebben gevolgd om maar het voorrecht te genieten zonder tegenwerking van de regering hun religieuze organisaties en diensten te kunnen voortzetten. M. A. Rauf jr. schrijft in zijn boek Cuban Journal (1964) over de Katholieke Kerk op Cuba: „De macht van de kerk is evenwel gebroken. Dat ze nog steeds bestaat, komt alleen maar doordat ze het op dezelfde officieuze wijze met de regering op een akkoordje heeft gegooid als ze dit in de Sovjetunie en andere landen achter het IJzeren Gordijn heeft gedaan: in ruil voor het voorrecht hun ambt te mogen blijven vervullen, zijn de bisschoppen ermee opgehouden herderlijke brieven tegen het communisme uit te vaardigen . . . Op een zekere zondag ging ik naar de „Jezus de Miramar”-kerk in Havana . . . Alles ging er heel gedrukt en mechanisch toe. In geen enkel opzicht was er een geest van enthousiasme te bekennen. Er werd een preek uitgesproken, maar deze duurde slechts drie minuten.” In tegenstelling hiermee maakt de schrijver er melding van dat de Cubaanse regering fel uitvaart tegen de getuigen van Jehovah en de aanhangers van de evangelische leer, evenwel om andere redenen.
15 Is Jehovah God genoodzaakt met wie dan ook van zijn vijanden te schipperen? Wel, hij is de almachtige! Wie kan zijn wil weerstaan? Hij marchandeert niet om vrede met zijn vijanden te kunnen sluiten. Daarom sprak de groep van engelen bij Jezus’ geboorte niet over vrede voor alle mensen, maar over vrede voor mensen die door God worden begunstigd! (Luk. 2:14) Het is zoals generaal Jehu met klem zei toen hij, als antwoord op de vraag van Israëls koning Joram „Is het vrede, Jehu?”, verklaarde: „Wat vrede, zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar vele toverijen voortduren?” Ja, niemand die Jehovah God op juiste wijze vertegenwoordigt, zal ter wille van vrede een compromis aangaan. — 2 Kon. 9:22.
16. Hoe wordt in de bijbel aangetoond dat rechtvaardigheid de voorrang geniet boven vrede?
16 Het is zelfs zo dat vrede pas dan kan standhouden, wanneer ze op rechtvaardigheid is gebaseerd. Het is derhalve zeer passend dat de bijbel, waarin toch zo’n belangrijke plaats voor vrede is ingeruimd, herhaaldelijk aantoont dat rechtvaardigheid vóór vrede komt. De apostel Paulus zei dan ook vermanend: „Het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken, maar het betekent rechtvaardigheid en vrede en vreugde met heilige geest.” Toen de discipel Jakobus een beschrijving gaf van goddelijke wijsheid, zei hij derhalve: „De wijsheid van boven is allereerst zuiver, vervolgens vredelievend, redelijk, bereid tot gehoorzamen, vol van barmhartigheid en goede vruchten.” In overeenstemming hiermee bemerken wij dat Jezus de vreedzamen op de zevende plaats noemde in zijn zaligsprekingen of opsomming van gelukzaligheden waarmee hij zijn Bergrede begon. — Rom. 14:17; Jak. 3:17; Matth. 5:3-9.
17. In welk verdere opzicht is de vrede van christenen uniek?
17 De vrede die christenen bezitten, is verder uniek doordat ze niet van de omgeving afhankelijk is. Terecht beschreef de apostel Paulus haar als „de vrede van God, die alle gedachte te boven gaat”. Het is een kalme toestand van de geest en het hart, een innerlijke toestand van rust, ongeacht wat er buiten de persoon om gebeurt. Deze toestand wordt goed geïllustreerd door de moedervogel die gedurende een onweersbui rustig en onverstoorbaar op haar nest met eieren in een boom blijft zitten. Het is duidelijk een vrede waarvan de wereld niets afweet. Daarom kon Jezus betreffende deze vrede zeggen: „Vrede laat ik u, mijn vrede geef ik u. Niet zoals de wereld die geeft, geef ik hem u. Laat uw hart niet verontrust worden of van vrees ineenkrimpen.” „Deze dingen heb ik tot u gezegd, opdat gij door bemiddeling van mij vrede moogt hebben. In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar schept moed! Ik heb de wereld overwonnen.” Ja, ondanks toestanden als gevolg waarvan mensen onder normale omstandigheden bezorgd zouden geraken en vol vrees zouden terugdeinzen, ondanks beproevingen, kunnen de ware volgelingen van Jezus Christus vrede genieten. — Fil. 4:7; Joh. 14:27; 16:33.
DE VREDE VAN GOD VERWERVEN
18, 19. (a) Op grond waarvan kan men tot vrede met God geraken? (b) Welke bediening is er derhalve aan christenen gegeven?
18 Hoe kan iemand in het bezit komen van deze vrede, die in Galáten 5:22 als een van de vruchten van Gods heilige geest wordt beschreven, deze vrede die alle gedachte te boven gaat? In de allereerste plaats door vrede te sluiten met God, door in een vriendschappelijke verhouding tot Hem te komen. Een vriendschappelijke verhouding tot God? Is God niet de vriend van iedereen? Beslist niet! De apostel Paulus merkt terecht op: „Ja, gij die eens vervreemd en vijanden waart omdat uw geest gericht was op de werken die goddeloos waren, heeft hij nu wederom verzoend.” Waardoor verzoend? Door het slachtoffer van Jezus Christus: „Want indien wij, toen wij vijanden waren, met God werden verzoend door middel van de dood van zijn Zoon, zullen wij veelmeer, nu wij verzoend zijn, gered worden door zijn leven.” Zoals profetisch was voorzegd: „Om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons den vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.” — Kol. 1:21; Rom. 5:10; Jes. 53:5.
19 Daarom wordt het ware christendom of de prediking van het christelijke evangelie door de apostel Paulus „de bediening van de verzoening” genoemd. Jezus kwam naar de aarde om „het goede nieuws van vrede [bekend te maken] aan u die veraf waart, en vrede aan hen die dichtbij waren”, en deze bediening vertrouwde hij aan zijn volgelingen toe: „Alle dingen komen van God, die ons door Christus met zich heeft verzoend en ons de bediening van de verzoening heeft gegeven, namelijk dat God door bemiddeling van Christus een wereld met zichzelf verzoende, waarbij hij hun hun overtredingen niet aanrekende, en hij heeft aan ons het woord van de verzoening toevertrouwd. Wij zijn daarom gezanten die optreden in de plaats van Christus, alsof God door ons een dringend verzoek deed. Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: ’Wordt met God verzoend.’ Degene [Jezus Christus] die geen zonde kende, heeft hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij door bemiddeling van hem Gods rechtvaardigheid zouden worden.” — Ef. 2:17; 2 Kor. 5:18-21.
20, 21. (a) Wat betekent het geloof te oefenen? (b) Welke eerste stappen moeten er worden gedaan?
20 Ja, vrede met God is alleen mogelijk door bemiddeling van Jezus Christus: „Niemand komt tot de Vader dan door bemiddeling van mij.” Hiervoor is het nodig dat wij niet alleen met ons verstand instemmen met wat Jezus voor ons heeft gedaan, maar dat wij geloof oefenen: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben.” Geloof oefenen, betekent iets in verband met ons geloof dóen, in overeenstemming met onze geloofsovertuigingen handelen, want „zoals het lichaam zonder adem dood is, zo is ook geloof zonder werken dood”. — Joh. 14:6; 3:16; Jak. 2:26.
21 Wat voor soort van werken worden er verlangd? In de allereerste plaats berouw van de zelfzuchtige, onrechtvaardige handelwijze die men in het verleden heeft gevolgd, waarna men zich bekeert of omkeert om het door Jezus Christus gestelde voorbeeld te volgen, zoals de apostel Petrus de joden in Jeruzalem in zijn dagen aanmaande: „Hebt daarom berouw en keert u om, opdat uw zonden worden uitgewist, opdat er tijden van verkwikking mogen komen van de persoon van Jehovah.” — Hand. 3:19.
22, 23. Welk voorbeeld stelde Jezus aan het begin van zijn bediening, en hoe belangrijk is deze stap voor het verwerven van vrede met Jehovah God?
22 Jezus begon zijn carrière als de Christus door zich aan te bieden om de wil van zijn Vader te doen, want in de Schrift kunnen wij zijn woorden lezen: „Zie! Ik ben gekomen . . . om uw wil te doen, o God.” Dit gebeurde bij de Jordaan, waar hij ook door Johannes de Doper werd gedoopt. Aangezien hij zelf werd gedoopt en hij de doop ook voor zijn volgelingen verplicht stelde, kan de gevolgtrekking worden gemaakt dat iemand die in Jezus’ voetstappen wil treden, evenals Jezus het besluit moet nemen Gods wil te doen en daarna evenals Jezus gedoopt moet worden. Deze doop houdt in of beeldt af dat men het besluit heeft genomen Gods wil te doen; het doel ervan is de betrokkene er op levendige wijze aan te herinneren dat hij dat besluit heeft genomen, terwijl de doop ook een openbaar getuigenis vormt ten opzichte van anderen dat men het besluit heeft genomen Gods wil te doen en Jezus Christus te volgen. — Hebr. 10:7; Matth. 3:13-17; 28:19, 20.
23 Er zijn in deze tijd heel wat personen die zich met de christelijke getuigen van Jehovah hebben verbonden en hun vergaderingen bezoeken, de Wachttorenpublikaties lezen en zelfs een aandeel hebben aan de bediening in het veld, maar die ervoor terugdeinzen de stap van de opdracht en de doop te doen. Het lijkt alsof zij met God wandelen, maar in werkelijkheid is dit niet het geval, want zoals wij in Amos 3:3 (NW) lezen: „Zullen twee te zamen wandelen zonder elkaar volgens afspraak ontmoet te hebben?” Al dezen dienen te weten dat men niet de vrede van God kan genieten zonder eerst door middel van geloof, opdracht en doop vrede met God gesloten te hebben.
24. Welke handelwijze moet er worden nagestreefd om deze vrede te behouden?
24 Niet dat wij na de stappen van de opdracht en de doop gedaan te hebben, niets meer hoeven te doen om deze vrede met God te blijven genieten. Dat is slechts het begin. Wij moeten onder andere kennis tot ons blijven nemen, ja, wij moeten ons door middel van Gods Woord en zijn zichtbare organisatie voortdurend door Jehovah laten onderwijzen; wij moeten Gods wet werkelijk liefhebben en wijsheid najagen. Als wij deze dingen doen, zullen wij, zoals ons wordt verzekerd, vrede hebben: „Al uw zonen zullen personen zijn die door Jehovah worden onderwezen, en de vrede van uw zonen zal overvloedig zijn.” „Zij, die uw wet liefhebben, hebben groten vrede, er is voor hen geen struikelblok.” „Mijn zoon, vergeet mijn onderwijzing niet en uw hart beware mijn geboden, want lengte van dagen, en jaren van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen.” „Haar wegen [van de wijsheid] zijn liefelijke wegen, al haar paden zijn vrede.” De apostel Paulus gaf christenen dan ook de raad: „De dingen die gij zowel geleerd als aanvaard hebt en die gij in verband met mij gehoord en gezien hebt, brengt die in praktijk, en de God van vrede zal met u zijn.” — Jes. 54:13, NW; Ps. 119:165; Spr. 3:1, 2, 17; Fil. 4:9.
25. (a) Hoe zou het beginsel waardoor deze vrede wordt beheerst, geïllustreerd kunnen worden? (b) Wat zou de vrede van God derhalve genoemd kunnen worden?
25 Deze vrede zou met echtelijk geluk vergeleken kunnen worden. Een huwelijk is inderdaad een vreugdevolle gebeurtenis die de weg opent tot echtelijk geluk, maar het vormt geen blijvende garantie voor dit geluk — een verkeerde gedachte die vele echtparen er op na schijnen te houden. Om echtelijk geluk te kunnen smaken, moet een echtpaar hier voortdurend aan werken, er aandacht en tijd aan schenken, er moeite voor doen en in alle betrekkingen rijpheid aan de dag leggen. Hetzelfde kan gezegd worden van degenen die door middel van berouw, bekering, geloof in Christus’ losprijs, opdracht en doop in een vreedzame verhouding tot God zijn komen te staan. Zij moeten aan deze vrede blijven werken om ze te kunnen behouden. Er zou derhalve gezegd kunnen worden dat de vrede van God een beloning is, zoals Jehovah zijn volk uit de oudheid vrede beloofde als zij aan zijn voorwaarden zouden voldoen: „Indien gij in mijn inzettingen blijft wandelen en mijn geboden blijft onderhouden en ze werkelijk volbrengt, dan zal ik . . . werkelijk vrede brengen in het land, en gij zult inderdaad neerliggen, zonder dat iemand u opschrikt; . . . en geen zwaard zal door uw land trekken.” — Lev. 26:3-6, NW.
[Voetnoten]
a Encyclopedia Americana Annual, 1956, blz. 405.
b Encyclopedia Americana (1956), Deel 26, blz. 152.
c M’Clintock & Strongs Cyclopædia, Deel 7, blz. 852.
[Illustratie op blz. 683]
„Wat vrede, zolang de hoererijen van uw moeder Izebel . . . voortduren?”