Religie in de politiek — Waartoe leidt dit?
ONGETWIJFELD zal het u zijn opgevallen dat de kerken de laatste jaren een veel grotere nadruk zijn gaan leggen op sociale en politieke kwesties. Tal van geestelijken over de hele wereld haasten zich om mede „geëngageerd” (maatschappelijk en politiek betrokken) te raken.
Oprechte mensen vragen zich af of religie hiermee haar juiste rol vervult. Oppervlakkig gezien lijkt het hun misschien toe dat er een grote gemotiveerdheid schuilt achter de deelname aan maatschappelijke aangelegenheden en politieke activiteiten. Koppen in de kranten maken melding van geestelijken die gevangenisstraffen ondergaan en zelfs hun leven laten in de strijd om sociale kwesties.
Maar wat is de werkelijke achtergrond van deze toenemende politieke activiteit? Wordt ze ingegeven door een toewijding aan christelijke idealen, geloof in God en een verlangen naar de verwezenlijking van zijn wil hier op aarde? Waarheen zal dit alles ten slotte leiden? Een overzicht van de recente politieke tendensen in de religie zal ons helpen de antwoorden aan het licht te brengen.
De veranderende houding van de christenheid
De brochure Kerk en macht van de Franse Protestantse Federatie geeft het volgende commentaar op de historische verhouding tussen religie en politiek:
„Het is een onloochenbaar feit dat de georganiseerde kerk op politiek terrein vaker wel dan niet, vrijwillig of onvrijwillig, naar twee extreme kanten is gestuwd: òf ze beweerde, soms ondersteund met geweld, autoriteit uit te oefenen over de politieke machten, . . . [òf] ze aanvaardde de rol van voornaamste promotor, medeplichtige of stille getuige van een onrechtvaardig sociaal systeem.”
Volgens de katholieke aartsbisschop M. G. McGrath van Panama is dit echter niet langer in zijn algemeenheid waar: „De oude opvatting van de kerk als parallelle structuur van de wereldlijke macht, ja, die daar soms zelfs mee geïdentificeerd kon worden, is snel aan het veranderen.”
Thans slaat een toenemend aantal geestelijken een nieuwe richting in, onder het motto van „armen helpen”, „relevantie” en „sociale rechtvaardigheid”. Radicale, sociale en politieke kritiek komt in de plaats van hun traditionele regeringsgezinde houding. Kerkleden worden door hen aangespoord een actief aandeel te hebben aan politiek, en zelfs in zee te gaan met „linkse” socialistische elementen.
Kerkleiders bevorderen politieke gezindheid
In mei 1971 maakte paus Paulus een zeventig bladzijden tellende „apostolische brief” openbaar die gericht was aan kardinaal Roy, aartsbisschop van Quebec. Betreffende het katholieke standpunt t.a.v. politiek, staat erin:
„Het is aan de christelijke gemeenschap om tot een objectieve analyse te komen van . . . de juiste algemene en partijpolitieke keuzen die zullen worden gedaan ten einde de noodzakelijk gebleken en vaak zeer urgente sociale, politieke en economische veranderingen te brengen. . . . Het is de plicht van een christen aan dit onderzoek en aan de organisatie en het leven van de politieke gemeenschap zijn aandeel te leveren.”
Waarom moedigt de paus zijn onderdanen tot het bovenstaande aan? In een commentaar op de voorpagina, met als titel „Paulus VI, christenen en politiek”, trok het Parijse dagblad Le Monde de conclusie: „Er is geen vergissing mogelijk; dit is een volkomen echt, nauwkeurig voorbereid, pauselijk document, dat de titel zou kunnen dragen: ’Christenen ingevoerd in het sociale en politieke leven.’”
Hoe ver mag een oprechte katholiek gaan wat het brengen van ’urgente politieke veranderingen’ betreft? Kan hij deelnemen aan „linkse” (socialistische of communistische) bewegingen, die voorheen taboe waren? Dat zijn vaak de actiefste bevorderaars van „sociale, politieke en economische veranderingen”. In antwoord daarop vervolgt de brief:
„Thans worden tal van christenen in socialistische richting getrokken. . . . [een nauwkeurig onderscheidingsvermogen] zal christenen in staat stellen te zien tot in welke mate zij die koers kunnen volgen. . . . Men is verplicht te erkennen dat er diverse wettige [politieke] keuzen mogelijk zijn.” — Le Monde, 15 mei 1971.
De links georiënteerde Italiaanse kranten Stampa en Avanti trokken hieruit de conclusie dat paus Paulus katholieken van nu af toestaat met bepaalde vormen van socialisme samen te werken. Gabriël Matagrin, bisschop van Grenoble (Frankrijk) ging zelfs nog verder met te verklaren: „Nergens staat er in deze brief dat het voor een christen onmogelijk is een communist te zijn of voor een communist een christen.” — Annecy Catholique, oktober 1971.
De 136 Franse bisschoppen die in oktober 1972 in Lourdes bijeenwaren, voegden hun stem bij het aanzwellende koor. Een lang rapport, getiteld „Voor een christelijke beoefening van politiek”, was het resultaat. Hieruit aanhalend, gaf de katholieke krant America een proeve van de verregaande politieke deelneming waartoe deze bisschoppen de gelovigen aanspoorden:
„Bepaalde verplichtingen doemen duidelijk op voor iemand die het Woord van God serieus neemt: ’respect voor de armen, verdediging van de zwakken, . . . de omverwerping van totalitaire machten.’ Het Evangelie is niet neutraal inzake zulke kwesties, en zij die getuigen zijn van het Evangelie ’zullen mogelijk moeten overgaan tot een politieke interventie die velen zal verbazen’.” — 18 november 1972.
In vele delen van de wereld zijn geestelijken deze kijk op het evangelie met grote ijver toegedaan. „Verbaast” u het navolgende bericht van United Press International?
„In Latijns-Amerika vormt de Rooms-Katholieke Kerk een op zichzelf staand geheel. Radicaal katholicisme en Castro-communisme gaan in tal van opzichten hand aan hand onder het motto: ’Leve Christus. Leve Marx.’ . . . Hun helden zijn niet de gipsen heiligen van de katholieke vroomheid, maar onstuimige figuren van vlees en bloed uit het recente verleden — Ernesto ’Che’ Guevara en de eerw. Camilo Torres, een Columbiaanse guerrilla-priester.” — The Jersey Journal, 20 april 1973.
Ook een verslag in het tijdschrift Latin America maakte melding van activiteit op hoog politiek niveau. Drie aartsbisschoppen en tien bisschoppen in het noordoosten van Brazilië met een „linkse reputatie” zouden kortelings een „felle aanval op de regering en al haar doen en laten” hebben gedaan. Het verslag vervolgt:
„Zulk een ontwikkeling zou zich volgens vele waarnemers nooit hebben kunnen voltrekken als het Vaticaan niet het licht op groen had gezet. . . . Daarenboven lijkt de verklaring van 6 mei erop te duiden dat de Kerk, in tegenstelling tot haar vroegere politiek beleid, er niet langer bang voor is, in de politieke arena te stappen.” — 25 mei 1973.
Hebt u er moeite mee een dergelijke activiteit in verband te brengen met het „evangelie”? Dan staat u absoluut niet alleen. Ondertussen heeft dit tal van protestantse theologen er niet van weerhouden een dienovereenkomstig standpunt ten aanzien van de politiek in te nemen.
Kort na de bijeenkomst van de katholieke bisschoppen in Lourdes, hield de Franse Protestantse Federatie haar driejaarlijkse zitting. Le Monde gaf aan haar lange verslag over de bijeenkomst de kop: „Politiek is harde noot van de discussie.” Het reeds genoemde boekje Kerk en macht was als basis gebruikt. Aangaande een politiek-christelijke zienswijze stond erin:
„In het kader van een aantal theologische tendensen, algemeen bekend onder het Franse protestantse publiek, met name onder het jongere deel daarvan, wordt erop gewezen dat met het oog op de bestaande sociale ongerechtigheid, de liefde voor de naaste een definitieve politieke stellingname in de wereld vereist . . . en een persoonlijke ’politieke betrokkenheid’.”
Deze „persoonlijke ’politieke betrokkenheid’” zou volgens de protestantse leiders zelfs kunnen culmineren in „revolutionaire opstand”.
Een zelfde geest ademden de woorden die Ph. Potter, secretaris-generaal van de Wereldraad van Kerken, richtte tot de seminaristen en faculteitsstaf van Berkeley (Californië):
„De theologie dient een katalysator van veranderingen te zijn — die weigert zich te laten inkapselen door de bestaande orde! . . . Toegegeven, revolutie en geweld zijn gevaarlijk. Maar bracht Pasen ons niet de belofte van revolutie?” — San Francisco Examiner, 11 juni 1973.
De Wereldraad en andere Protestantse organisaties hebben nog kortgeleden aan scherpe kritiek blootgestaan wegens hun grote financiële schenkingen aan revolutionaire bewegingen en hun „geobsedeerdheid van politiek en politieke kwesties”. — New York Times, 29 augustus 1973.
Natuurlijk staan niet alle geestelijken en leken unaniem achter bovengenoemde activiteiten. Nochtans blijft het een feit dat er in de religie een toenemende tendens naar radicale politiek is aan te wijzen, en dat is een feit waaraan beslist niet mag worden voorbijgegaan.
Waarom de verandering?
Zoals reeds is opgemerkt, hebben politieke leiders doorgaans in de geschiedenis kunnen rekenen op de volledige steun van geestelijke zijde. Waarom is er nu, na al die honderden jaren, een wijziging van standpunt gekomen?.
Merk op wat de katholieke publikatie America als reden aangeeft. In een recent artikel maakt dit blad melding van een „’polarisatie-storm’ in de protestantse kerken, veroorzaakt door predikanten die ernstige twijfels hebben aangaande principiële theologische leerstellingen en daarom als alternatief hun gemeenteleden in sociale acties trachten te betrekken”. (1 september 1973; wij cursiveerden.) Een soortgelijke reden wordt aangegeven voor katholieke politieke activiteit: „Veel priesters en nonnen hebben hun rol als predikers van een waardesysteem (het „evangelie” genaamd) verlaten en trachten ’relevantie’ te vinden . . . in radicale politieke activiteiten, die dan misschien (of misschien niet) een uitvloeisel van het geloof zijn, maar er zeker geen vervanging voor vormen.” — 28 oktober 1972.
Ja, dat is het knelpunt van het probleem, niet? „Ernstige twijfels” en gebrek aan geloof in de „relevantie” (zin) van het evangelie drijft vele geestelijken ertoe elders naar andere „waarden” te zoeken. Zonder geloof in het „evangelie” ofwel het „goede nieuws” van Gods koninkrijk — dat tot zegen zal zijn voor de mensheid — geloven zij dat hervorming moet komen door middel van menselijke, politieke middelen. Hun zienswijze is (verwoord door R. J. Mouw in het tijdschrift The Christian Century):
„God heeft verkozen een volk af te zonderen als zijn instrument om zijn Koninkrijk te brengen . . . de verlossing van de wereld is onder meer een politieke verlossing. . . . De politieke sfeer is niet louter een gebied waarbinnen een Christen een getuige kan zijn; wij worden erbinnen geroepen om boodschappers te zijn van de bevrijdende kracht van het evangelie.” — 27 december 1972.
Niettemin heeft het evangelie waarnaar in de bijbel wordt verwezen, betrekking op Gods hemelse koninkrijk, dat over de aarde zal regeren, en niet op een aards politiek stelsel dat door de mens in het leven moet worden geroepen (Matth. 9:35; 10:7). Dat is ook de reden waarom Jezus zei: „Mijn koningschap is niet van deze wereld”, en over degenen die hem werkelijk dienen: ’Gij zijt niet van de wereld, maar ik heb u uit de wereld uitgekozen’ (Joh. 18:36; 15:19, katholieke Sint-Willibrordvertaling). Jezus’ woorden zijn in overeenstemming met wat de profeet Daniël lang voordien had gezegd. Niet mensen, maar „de God des hemels [zal] een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht”. Zullen mensen dit koninkrijk in stand houden? Daniëls geïnspireerde profetie antwoordt: „Het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken.” — Dan. 2:44.
Geloven de religieuze leiders in deze afgescheidenheid van Gods hemelse koninkrijk? Neen! Het duidelijke bijbelse standpunt inzake deze kwestie wordt volledig weersproken in de brochure Kerk en macht, waarin staat dat „deze betrekkingen [te weten tussen Kerk en Staat] zijn gebaseerd op een bekrompen lezing van de Schrift, als zouden deze twee rijken gescheiden zijn”. Wat wordt oprechte mensen aangeboden als vervanging van deze zogenaamde „bekrompen lezing van de Schrift”?
Komt het in feite niet neer op een politiek van revolutie, gestoken in een ander, maar ook weer door mensen gemaakt jasje? Hoewel zij tot het besef zijn gekomen van de vruchteloosheid van hun vroegere ongelovige koers, als de ’voornaamste promotors, medeplichtigen of stille getuigen van een onrechtvaardig sociaal systeem’, keren zij zich thans niet in geloof tot God, of wel? En wat nog belangrijker is, brengen zij oprechte kerkgangers geloof bij in het evangelie over Gods koninkrijk, hetgeen hun grootste verantwoordelijkheid is? De feiten antwoorden onomwonden Neen.
Waartoe inmenging leidt
Hoe beschouwen volgens u de politieke leiders de militante inbreuk van de religie op hun terrein? Mogen religieuze leiders onschendbaarheid verwachten enkel en alleen omdat zij er aanspraak op maken God te vertegenwoordigen? In toenemende mate worden zij beschouwd als politieke bemoeials en als zodanig behandeld. De katholieke periodiek Maryknoll klaagt:
„Politiek actieve christenen lijden onder een toenemende vervolging in Latijns-Amerika . . . Zij worden over één kam geschoren met guerrilla’s en communisten als subversieve elementen die een bedreiging vormen voor rechts georiënteerde regeringen. De vervolging geschiedt meer om politieke dan geestelijke redenen.” — Februari 1973, blz. 47 (wij cursiveerden).
Verscheidenen van hen hebben zelfs hun leven verloren en dat van hun volgelingen met hen. In Bolivia trok een zekere Nestor Paz „ten slotte met een gewapende bende van 70 studenten de heuvels in”. Zij „werden nagejaagd en uitgemoord door de regeringsmilitie”. — San Francisco Examiner, 11 januari 1973.
Gelooft u dat deze vorm van lijden Gods goedkeuring met zich brengt? Let op het beginsel dat de apostel Petrus aangaf: „Indien gij om de naam van Christus wordt gesmaad, zijt gij gelukkig . . . Dat niemand van u echter lijde als . . . iemand die zich met andermans zaken inlaat.” — 1 Petr. 4:14, 15, NW; Statenvertaling, Katholieke Bijbel.
Lees met dit in gedachten het volgende verslag uit de New York Times over de recente controverse rond de Franse atoombomproef:
„De militairen hebben de geestelijkheid te kennen gegeven zich buiten de zaken van de staat te houden, Caesar te geven wat van Caesar is en voort te gaan met het beoefenen van liefdadigheid en de prediking van het geloof. . . . De soldaten berispen de kerken omdat ze nalaten te leven volgens Jezus’ woorden dat ’Zijn koninkrijk niet van deze wereld is’. De kerken laken de militairen omdat dezen hebben verzuimd de veranderde rol van de geestelijkheid naar waarde te schatten.” — 18 juli 1973.
Waarop zal de politieke inmenging van kerkelijke zijde uiteindelijk uitlopen?
Welke toekomst is er voor de religie in de politiek?
De bijbel illustreert op tekenende wijze hoe God verhoudingen — van welke aard ook — tussen religie en politiek beschouwt. Ze worden vergeleken met onwettige seksuele betrekkingen en worden ’overspelig’ genoemd (Jak. 4:4, Sint-Willibrordvertaling). Passenderwijs wordt de rol die de wereldlijke religie in de geschiedenis heeft gespeeld, in Openbaring voorgesteld als die van een „grote hoer . . . met wie de koningen der aarde hoererij hebben bedreven”. — Openb. 17:1, 2.
Uit de bijbel blijkt echter dat de zaken voor deze prostituée een andere keer gaan nemen. Alle politieke leiders die hun macht ter beschikking hebben gesteld van de wereldomspannende politieke organisatie die als de V.N. bekendstaat (en in Openbaring wordt voorgesteld als een „beest”) worden afgebeeld als „tien horens” welke „zijn tien koningen, . . . Dezen zijn één van zin, en hun macht en gezag geven zij aan het Beest”. Maar weldra, nu, zo vervolgt de Openbaring, zullen de tien horens en het Beest „de Hoer met haat bejegenen en haar vereenzaamd maken en naakt, zij zullen haar vlees verslinden en haar in het vuur verbranden . . . Zij die zich vroeger met deze prostituée amuseerden, zullen reden vinden om haar ’met haat te bejegenen’: zij zullen haar aan de kaak stellen als degene die ze werkelijk is en haar vervolgens vernietigen. — Openb. 17:12, 13, 16, SW.
Thans voelt de wereldreligie zich nog veilig achter haar dekmantel van vroomheid, of zoals de bijbel het vertolkt, zegt zij: „Ik troon als koningin, en weduwe ben ik niet en rouw zal ik nimmer kennen.” Niettemin voorzegt de bijbel ook: „Daarom zullen op één dag haar plagen komen . . . Want sterk is God, de Heer, die haar heeft gevonnist.” — Openb. 18:7, 8, SW.
De inmenging van religie in politiek leidt derhalve tot God veroordeling en haar onverwachte vernietiging van de zijde van de politieke leiders zelf. En deze voorzegde vernietiging zal verrassend plotseling komen.
Wat kunnen oprechte christenen doen om een zelfde einde te ontlopen? De Openbaring laat ons niet in het ongewisse: „Mijn volk, trek uit haar weg om geen deel te hebben aan haar zonden en om geen deel te krijgen van haar rampen.” — Openb. 18:4, KB.
Als u het oprechte verlangen koestert God bij uw aanbidding te behagen, zult u stellig ’wegtrekken’ uit religie die besmet is met wereldse politiek. In plaats daarvan zult u „een reine en vlekkeloze eredienst” willen beoefenen met ware christenen die „zichzelf vrijhouden van de wereldse smetten . . . Jehovah’s getuigen zullen u hierbij gaarne willen helpen. — Jak. 1:27, KB.