Blijk geven van loyaliteit tegenover Jehovah en zijn Woord
1. In welk opzicht zijn de meningen van kerkleden over de bijbel vaak inconsequent, en waarom bestaat deze situatie?
IN DEZE hedendaagse, materialistische wereld is het helemaal niet ongewoon om twijfels te horen uitspreken over de betrouwbaarheid van de bijbel. Als men aan kerkleden vraagt of zij de bijbel als Gods Woord erkennen, zullen zij misschien vlot antwoorden dat dit zo is. Maar vaak zeggen deze zelfde personen het volgende moment dat er dingen in de bijbel staan die zij nu eenmaal niet kunnen geloven. Misschien is gebrek aan kennis wel het probleem, maar zij zouden ook door de opmerkingen van sceptici kunnen zijn beïnvloed. Wat de oorzaak echter ook is, hun houding weerspiegelt geen loyaliteit tegenover God en zijn Woord.
2. Welke zienswijze met betrekking tot bijbelse verslagen brengen vele geestelijken tot uitdrukking? Illustreer dit.
2 De geestelijken zelf maken in toenemende aantallen hun ongeloof in de bijbel openlijk kenbaar. De wonderen die in de Schrift worden vermeld, vormen het doelwit van veelvuldige aanvallen. Eén wonder, dat wel heel vaak belachelijk wordt gemaakt, is de maagdelijke geboorte van Jezus. Een geestelijke van de Kerk van Engeland zei hierover: „Zou enig intelligent persoon uit de twintigste eeuw kunnen geloven . . . dat Jezus uit een Maagd werd geboren zonder tussenkomst van een menselijke vader? Wanneer iedereen die niet in de Maagdelijke Geboorte geloofde, gevraagd zou worden uit de Kerk van Engeland te treden, zou er een acuut tekort aan geestelijken zijn en zouden er op onze seminaries bijna geen professoren overblijven.” — The Sunday Express, 6 augustus 1967.
3. Waarom is het feit dat maagdelijke geboorten niet in onze tijd plaatsvinden geen deugdelijk argument tegen geloof in de maagdelijke geboorte van Jezus?
3 Maar waarom zou het voor iemand die belijdt in God te geloven, zo moeilijk zijn het bijbelse bericht te geloven dat de joodse maagd Maria door Gods heilige geest werd bevrucht, waarna zij Jezus baarde? (Luk. 1:30-35; Matth. 1:18-25) Het is waar dat er onder de vrouwen in onze tijd geen maagdelijke geboorten voorkomen. Is dit echter een deugdelijke reden om het niet te geloven? Geloven deze geestelijken alleen in gebeurtenissen die zij persoonlijk hebben meegemaakt? Weigeren zij te geloven dat de aarde zelf een begin heeft gehad, eenvoudig omdat zij er niet bij waren toen dit gebeurde? Verwerpen zij ook de gedachte dat het aardse leven een begin heeft gehad?
4. Waarom is het niet onredelijk te geloven dat de Schepper een maagd een kind kon laten krijgen?
4 Wat zou voor God nu eigenlijk moeilijker zijn: ervoor te zorgen dat er in de schoot van een levende maagd een kind werd ontvangen, of de eerste levende mens uit levenloze materie te scheppen? Het is alleen maar redelijk dat de Almachtige Schepper, die de vrouw heeft ontworpen en haar het vermogen heeft gegeven kinderen voort te brengen, er ook voor kon zorgen dat een vrouw door middel van zijn onzichtbare werkzame kracht, zijn heilige geest, zwanger werd. Het is waar dat geen mens precies kan verklaren hoe Maria als maagd zwanger is geworden, maar dat dient ons niet te verbazen. Geen enkel mens begrijpt ten volle hoe een kind zelfs onder normale omstandigheden in de schoot van zijn moeder wordt ontvangen en tot ontwikkeling komt. Alleen al de gedachte dat de „blauwdruk” voor de groei van een volwassen mens, met al de nodige organen, in één enkele bevruchte cel kan zijn vervat, is onvoorstelbaar en gaat onze verbeeldingskracht totaal te boven (Ps. 139:14-16). Wie zou echter willen ontkennen dat er bevruchting plaatsvindt en dat er kinderen worden geboren?
5. Welke andere fundamentele bijbelse leer schuiven geestelijken door de verwerping van de maagdelijke geboorte van Jezus terzijde, en waarom is dit zo?
5 Bovendien schuift iedereen die de maagdelijke geboorte van Jezus verwerpt, ook het loskoopoffer als basis voor redding terzijde. Waarom is dit zo? Omdat het leven van een volmaakt mens, dat overeenkomt met dat van de volmaakte Adam, nodig was om de mensheid los te kopen (1 Tim. 2:5, 6). Wanneer Jezus alleen maar een gematerialiseerde geest was geweest, zou hij hier niet voor in aanmerking zijn gekomen. Indien een menselijke vader voor zijn leven verantwoordelijk was geweest, zou hij de onvolmaaktheid van Adam hebben geërfd (Job 14:4). Maar omdat God zijn vader was, was zijn volmaaktheid verzekerd; en aangezien hij uit een menselijke moeder werd geboren, was hijzelf een mens. Zijn maagdelijke geboorte was bovendien eeuwen tevoren door de profeet Jesaja voorzegd (7:14). Het is derhalve duidelijk dat wat de bijbel over Jezus’ maagdelijke geboorte zegt, overeenstemt met de rest van Gods Woord. Wanneer men hier dus even rustig over doordenkt, blijkt er alle reden voor te bestaan datgene wat de bijbel over de geboorte van Jezus zegt te geloven en anderen ertoe aan te moedigen hetzelfde te doen.
6. Wat is de werkelijke reden waarom deze geestelijken niet in de maagdelijke geboorte van Jezus geloven, en hoe blijkt uit de feiten dat dit zo is?
6 Hoe komt het dan dat deze geestelijken zeggen dat zij niet in de maagdelijke geboorte van Jezus geloven? Zou het kunnen zijn dat zij niet in God geloven en daarom de gedachte aan goddelijke inmenging in menselijke aangelegenheden verwerpen? Merk als antwoord op die vraag op wat een Canadese geestelijke in zijn boek A Church Without God verklaart: „W. Pelz, die een boek de titel gaf God Is No More [God is niet meer], is predikant van de Kerk van Engeland: . . . Pater Jackson, die zegt ’Als er een God bestaat, kunnen wij niet over hem spreken als over een opperwezen’, is kapelaan aan een universiteit; T. Altizer, die The Gospel of Christian Atheism [Het evangelie van het christelijke atheïsme] schreef, is lector in bijbelse studies aan een Amerikaanse universiteit; ik behoor tot de staf van een anglicaanse parochie in Toronto. Ik maak er aanspraak op een christen en een anglicaan te zijn; toch kan ik in alle ernst zeggen, dat er geen God bestaat” (Blz. 39). Deze houding vormt geen uitzondering onder de geestelijken. Een verslag in de National Observer vermeldt: „Een ’God is dood’-stemming vervult de gedachten van 90 percent van de protestantse theologen beneden de 40 jaar.” Zo wordt het duidelijk dat in de rijen van de geestelijken een uitgesproken deloyaliteit tegenover God en zijn Woord de overhand heeft. U behoeft hun standpunten echter niet te delen.
ONZE BEPERKINGEN ERKENNEN
7, 8. (a) Hoe alleen kunnen wij er blijk van geven werkelijk loyaal tegenover Jehovah en zijn Woord te zijn? (b) Dienen wij te verwachten dat wij alles kunnen begrijpen over Jehovah en hoe en waarom hij alle dingen heeft gedaan die in de bijbel aan hem worden toegeschreven?
7 Om u werkelijk loyaal te kunnen betonen tegenover Jehovah en zijn Woord, dient u te weten wat de bijbel inhoudt. U dient ervan overtuigd te zijn dat de bijbel werkelijk door God is geïnspireerd. U dient er bewijzen in te zien van Gods alles overtreffende wijsheid en liefde, welke duidelijk zijn uiteengezet in een taal die zelfs een kind kan begrijpen (Matth. 5:44, 45; 1 Joh. 4:8-10). Is het echter redelijk te verwachten dat wij alles zullen begrijpen over Jehovah en hoe en waarom hij alle dingen heeft gedaan die de bijbel aan hem toeschrijft? Neen; er zijn dingen die onze geest, met zijn menselijke beperkingen, nu eenmaal niet geheel kan bevatten. Zoals in Romeinen 11:33 staat opgetekend, was een apostel van Jezus Christus zo verstandig te erkennen: „O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!” Ja, hoewel de apostel Paulus beleed dat hij niet al Gods oordelen kon peilen, was hij zo loyaal te erkennen dat God als Schepper het recht heeft overeenkomstig Zijn wil te handelen omdat, zoals Paulus in 11 vers 36 schreef, „uit hem en door hem en voor hem . . . alle dingen [zijn]. Hem zij de heerlijkheid in eeuwigheid”. — Zie ook Openbaring 4:11.
8 Deze geïnspireerde bijbelschrijver dringt er derhalve bij ons op aan, ons voor Gods heilige dienst aan God aan te bieden, terwijl wij dit niet blindelings moeten doen, zonder inzicht, maar zoals in het eerste vers van hoofdstuk twaalf van Romeinen staat, ’met ons denkvermogen’. Dat denkvermogen moet evenwel op juiste wijze worden gebruikt.
9. Waarom zullen wij moeilijkheden ondervinden als wij verwachten dat de bijbel zich aan ons persoonlijke standpunt zal aanpassen?
9 Er zijn mensen die aan een studie van de bijbel beginnen met de gedachte dat de bijbel zich aan hun eigen persoonlijke standpunt dient aan te passen. Dit maakt het vanzelfsprekend moeilijk voor hen de inhoud ervan te begrijpen. Waarom? Omdat, zoals de bijbel aantoont, ’Gods wegen hoger zijn dan onze wegen en zijn gedachten hoger dan onze gedachten’ (Jes. 55:9). Wij zijn allemaal onvolmaakt en aan dwaling onderhevig. Koning Salomo, een van de wijste mensen die ooit heeft geleefd, erkende dit feit, want hij zei: „Er is geen mens die niet zondigt” (1 Kon. 8:46). De juistheid hiervan wordt door de menselijke ervaring aangetoond. Wanneer iemand Gods oordelen dus vanuit het standpunt van de onvolmaakte menselijke denkwijze beschouwt, kunnen ze vreemd lijken. Stel echter dat de bijbel aan ons eigen, beperkte, menselijke standpunt aangepast zou zijn, zou hierdoor dan soms worden bewezen dat hij van God afkomstig is? Neen! — Ezech. 18:29, 30.
10. Hoe dienen wij een studie van Jehovah’s wegen ter hand te nemen?
10 Naarmate wij Jehovah’s wegen leren kennen, dienen wij te verwachten dat wij veranderingen in onze denkwijze moeten aanbrengen. In plaats van te argumenteren over de wijze hoe God volgens onze mening bepaalde kwesties had moeten oplossen, dient het ons verlangen te zijn te leren van wat hij heeft gedaan. Indien wij een juiste geestesgesteldheid aan de dag leggen, zal hij ons helpen. „Hij zal de zachtmoedigen in zijn rechterlijke beslissing doen wandelen, en hij zal de zachtmoedigen zijn weg leren.” — Ps. 25:9.
VAN GODS RECHTERLIJKE BESLISSINGEN LEREN
11. Wanneer de kwestie op juiste wijze wordt bezien, hoe kan iemand dan voordeel trekken van een studie van Jehovah’s oordeel tegen de Kanaänieten?
11 Beschouw als voorbeeld eens wat er te leren valt van Jehovah’s rechterlijke beslissing betreffende de verdelging van de Kanaänieten. Het onderricht dat daarin ligt opgesloten, kan iemands blik verruimen, zijn geloof versterken en hem zijn verantwoordelijkheden doen inzien zoals hij deze nog niet eerder heeft beseft. Laten wij dat bijbelverslag samen eens beschouwen.
12. Welke instructies gaf Mozes aan de Israëlieten voordat zij het land Kanaän binnentrokken?
12 Jehovah had de Israëlieten uit de slavernij in Egypte bevrijd en nu waren zij aan de grens van het nieuwe land waarheen hij hen had geleid, gelegerd. Zijn profeet Mozes sprak het volk toe met de woorden: „Wanneer Jehovah, uw God, u ten slotte in het land brengt waarheen gij gaat om het in bezit te nemen, dan moet hij volkrijke natiën van voor uw aangezicht verdrijven, . . . zeven natiën, volkrijker en machtiger dan gij. En Jehovah, uw God, zal ze stellig aan u overleveren, en gij moet ze verslaan. Gij dient ze zonder mankeren aan de vernietiging prijs te geven. Gij moogt geen verbond met hen sluiten noch hun ook maar enige gunst betonen” (Deut. 7:1, 2). Maar waarom was dit zo?
13. Wat toont het feit dat Jehovah het land aan Israël gaf met betrekking tot Zijn waarheidsgetrouwheid?
13 Mozes legde uit: „Jehovah, uw God, [verdrijft] ze van voor uw aangezicht . . . ten einde het woord gestand te doen dat Jehovah aan uw voorvaders, Abraham, Isaäk en Jakob gezworen heeft” (Deut. 9:5). Ruim vierhonderd jaar tevoren had Jehovah een formeel verbond gesloten met zijn getrouwe dienstknecht Abraham, waarbij hij hem had beloofd speciaal dit land aan hem en zijn nakomelingen te geven, en hij had die belofte aan Isaäk en Jakob herhaald. Nu was de tijd voor de vervulling van de belofte aangebroken. Jehovah had deze niet vergeten. Hij veranderde niet van gedachten omdat de Kanaänieten in het land waren. God liegt niet (Gen. 15:5-21; Tit. 1:2). Het komt nooit voor dat hij een bepaalde beloning in het vooruitzicht stelt en dan iets anders geeft. Zijn woord is betrouwbaar, en daar kunnen wij dankbaar voor zijn. — Hab. 2:3.
14. Had het verdrijven van de Kanaänieten lijden voor onschuldige mensen tot gevolg?
14 Maar bracht dit optreden onverdiend lijden over onschuldige mensen, degenen die toen het land bewoonden? Helemaal niet! Mozes zei namelijk tot Israël: „Om de goddeloosheid van deze natiën [is het] dat Jehovah, uw God, ze van voor uw aangezicht verdrijft” (Deut. 9:5). Zowel de bijbel als de archeologie toont aan dat deze natiën buitensporig ontaard waren. Ze beoefenden overspel, homoseksualiteit en bestialiteit, en ze schonken aanbidding aan de afgod Molech, met de daarbij behorende kinderoffer-riten (Lev. 18:3, 20-25). Professor M. Unger merkt over deze mensen op: „De onmenselijkheid, wellust en zedeloosheid van de Kanaänitische mythologie is veel erger dan elders in het Nabije Oosten van die tijd. En het ontstellende kenmerk van de Kanaänitische godheden, dat het hun geheel en al aan moraliteit ontbrak, moet de slechtste trekken in hun aanbidders naar boven hebben gebracht en tot vele van de meest demoraliserende praktijken van die tijd, zoals gewijde prostitutie, kinderoffers en slangenaanbidding, hebben geleid. . . . Het karakter van de Kanaänitische religie, zoals deze in de Oegaritische literatuur wordt uitgebeeld, verschaft ruimschoots de achtergrond waardoor de nauwkeurigheid wordt geïllustreerd van . . . bijbelse verklaringen waarin de volslagen morele en religieuze ontaarding van de bewoners van Kanaän wordt gekenschetst.”
15. Hoe bemerken wij, wanneer wij terugzien op Jehovah’s oordeel tegen de ontaarde Kanaänieten, dat zijn houding ten opzichte van goddeloosheid en zijn lankmoedigheid met mensen geruststellend is?
15 Wat leren wij hieruit? Eén ding is duidelijk: dat hoewel Jehovah een liefhebber van rechtvaardigheid is, hij ook goddeloosheid haat (Ps. 45:7). Wat destijds plaatsvond, maakt tevens duidelijk dat Jehovah onvolmaakte mensen niet haastig verdelgt bij het eerste teken van overtreding van hun zijde. Zoals in Genesis 15:16 wordt aangetoond, had God de ongerechtigheid van de Amoritische inwoners van Kanaän ruim vierhonderd jaar voordien opgemerkt, maar hij verdelgde hen toen niet. Hij spreidde een buitengewone lankmoedigheid ten toon. En zelfs toen de tijd voor de tenuitvoerlegging van het oordeel tegen de Kanaänieten voor de deur stond, stond Jehovah toe dat Rachab, uit Jericho, en de inwoners van Gibeon en zijn omliggende steden gespaard werden omdat zij van geloof in Jehovah blijk gaven en hun lot verbonden aan dat van Israël. Dit stelt ons gerust. Het verschaft ons ook deugdelijke redenen te geloven dat Jehovah goddeloosheid niet voorgoed zal toelaten maar dat hij niettemin lankmoedig en mededogend jegens zijn schepselen is. — Ezech. 33:11; 2 Petr. 3:15.
16. Wat gebeurde er met de Kanaänitische kinderen, en welke valstrik moeten wij vermijden als wij voordeel willen trekken van het beginsel dat daar werd gedemonstreerd?
16 Er kan ook iets worden geleerd van datgene wat er met de kinderen van de Kanaänieten gebeurde. Zij werden niet gespaard toen hun goddeloze ouders werden terechtgesteld. Dit is zeer belangrijk, en als wij onze blik niet door sentimentaliteit laten verduisteren, kunnen wij veel voordeel trekken van het beginsel dat daar werd gedemonstreerd.
17, 18. (a) Aan wie heeft God, zoals in de bijbel wordt aangetoond, de volledige verantwoordelijkheid voor minderjarige kinderen geschonken? (b) Waarom zou het derhalve inconsequent van God zijn als hij tussenbeide zou komen om kinderen tegen de gevolgen van wat hun ouders doen te beschermen?
17 Het is een voorrecht kinderen voort te brengen, maar dat voorrecht gaat met verantwoordelijkheid gepaard. De bijbel toont aan dat God de volledige verantwoordelijkheid voor minderjarige kinderen op de schouders van hun ouders legt. Door bemiddeling van de profeet Mozes verklaarde God tegenover zijn eigen volk: „Het leven en de dood heb [ik u] voorgelegd, de zegen en de vervloeking; en gij moet het leven kiezen, opdat gij moogt blijven leven, gij en uw nageslacht, door Jehovah, uw God, lief te hebben, door naar zijn stem te luisteren en door hem aan te hangen” (Deut. 30:19, 20). Door de handelwijze die de Israëlieten volgden, zouden zij òf het leven òf de dood voor zowel zichzelf als hun kinderen kiezen.
18 Wij kunnen niet het feit ontwijken dat kinderen hetzij voordeel trekken of lijden als gevolg van wat hun ouders doen. Als een ouder arbeidzaam is, liefdevol en aan God toegewijd, zullen de kinderen hier veel voordeel van trekken. Indien hij echter lui is of een dronkaard, kan hij dan terecht verwachten dat God zijn kinderen tegen de gevolgen van zijn verkeerde handelwijze zal beschermen? Is God verplicht de verantwoordelijkheid van de ouder over te nemen of deze aan iemand anders toe te wijzen, zodat zijn nakomelingen geen lijden te verduren krijgen? Zou het van de zijde van God consequent zijn wanneer hij met zo iemand zou samenwerken in het ontduiken van zijn verantwoordelijkheid? Dit is duidelijk niet het geval.
19. Wie kozen in werkelijkheid de dood voor de Kanaänitische kinderen? Zouden zij anders hebben kunnen handelen?
19 De Kanaänitische ouders hadden het leven voor zichzelf en hun kinderen kunnen kiezen. Rachab deed dit; ook de inwoners van Gibeon en drie andere Kanaänitische steden hebben dit gedaan. Zij erkenden dat Israël door de ware God werd geleid, en daarom namen zij hun standpunt aan Israëls zijde in. Om deze reden werden zij en hun kinderen gespaard (Joz. 2:1-21; 6:25; 9:3-21). Anderen hadden dit eveneens kunnen doen, maar zij weigerden dit. Zodoende kozen zij de dood voor zichzelf en hun nakomelingen.
20. Hoe tonen ouders in deze tijd of het hun werkelijk interesseert wat er in de dag van Jehovah’s vergelding met hun minderjarige kinderen gebeurt?
20 Heeft dit betekenis voor ons in deze tijd? Ja, inderdaad. Ouders die er de voorkeur aan geven een losbandig leven te leiden, hebben geen reden te geloven dat Jehovah, als de snel naderbij komende dag van zijn vergelding aanbreekt, hun minderjarige kinderen louter om hun jeugd zal sparen. De ouders dragen de verantwoordelijkheid het voorbeeld in de juiste aanbidding te geven en hun kinderen op die weg voor te gaan (Ef. 6:4). Hoeveel betekenen uw kinderen voor u? Kwijt u zich van uw verantwoordelijkheid? Hebt u uw leven aan Jehovah God opgedragen en geeft u van uw loyaliteit jegens hem blijk door zijn wil te doen? Indien ja, dan toont u dat u het beginsel dat zo levendig werd geïllustreerd door wat er met de bewoners van Kanaän gebeurde, begrijpt en loyaal ondersteunt. — Spr. 2:7, 8.
LOYALITEIT ONDER DRUK
21. In welk opzicht geven vele christelijke jongeren op school zelfs onder druk blijk van loyaliteit ten opzichte van Gods Woord?
21 Loyaliteit of het ontbreken ervan treedt vooral aan het licht wanneer iemand met moeilijkheden wordt geconfronteerd of onder druk komt te staan. En dat is iets wat iedereen die in de voetstappen van Jezus Christus treedt, meemaakt (2 Tim. 3:12). Het is niet moeilijk, in overeenstemming met Gods Woord te spreken wanneer u zich in het gezelschap bevindt van degenen die het met u eens zijn. Wat doet u echter wanneer u met mensen te maken krijgt die de Schrift kleineren? En wat de jongeren betreft: Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer je nog op school bent als leraren of leerlingen op het bijbelverslag afgeven? Geef je dan blijk van je loyaliteit ten opzichte van Gods Woord? Overal op aarde bevinden zich christelijke jongeren die dit doen en die deze gelegenheden aangrijpen om zich ten gunste van de waarheid uit te spreken. Soms halen zij zich hierdoor de spot van klasgenoten op de hals (1 Petr. 2:19, 20). In andere gevallen heeft het voor de jeugdige getuige de weg geopend uitvoerig de redenen voor zijn geloof uiteen te zetten, hetgeen tot een schitterend getuigenis betreffende Jehovah en zijn voornemens leidde.
22. Hoe gaven drie Hebreeuwse jongeren in het oude Babylon blijk van hun loyaliteit tegenover Jehovah en zijn wet?
22 Loyale dienstknechten van Jehovah zijn te allen tijde in hun toewijding jegens hem standvastig gebleven. Hebreeuwse jongeren in het oude Babylon werden onder druk gezet om Jehovah’s wet tegen afgoderij te overtreden. Nebukadnezar, de heerser van het rijk, werd woedend toen hem ter ore kwam dat zij geen gehoor hadden gegeven aan zijn keizerlijke bevel om voor het torenhoge beeld dat hij had opgericht te buigen. Het was niet zo dat de koning de religie van de joden helemaal niet wilde erkennen (Dan. 2:46-49). Maar trots verduisterde nu zijn verstand. Hij eiste dat deze jongemannen aan zijn bevel zouden voldoen. Het ontbrak Sadrach, Mesach en Abednego niet aan respect voor de koning, maar zij kenden Jehovah’s wet die de aanbidding van beelden verbood. Zij erkenden Jehovah als de Opperste Soeverein, en daarom waren zij jegens hèm loyaliteit verschuldigd. Zij gaven van hun loyaliteit blijk door getrouw te zijn aan Gods wet, zelfs toen de koning van Babylon hen met de dood bedreigde. — Dan. 3:13-24.
23, 24. Hoe bewijzen Jehovah’s getuigen in deze tijd, ondanks eisen van menselijke regeringen, hun loyaliteit jegens Jehovah?
23 De loyaliteit van de apostelen van Jezus Christus werd op overeenkomstige wijze op de proef gesteld. Nadat zij voor het hooggerechtshof in Jeruzalem waren gesleurd, werd hun bevolen niet langer in de naam van Jezus te prediken. Er werd hun niet gezegd dat zij helemaal niet meer de Schrift mochten lezen of dat zij niet meer met anderen over de Schrift konden spreken. Dit ene punt vonden de functionarissen echter aanstootgevend (Hand. 4:15-18). Op overeenkomstige wijze zeggen regeringsfunctionarissen in sommige landen tegen Jehovah’s getuigen dat zij er geen bezwaar tegen hebben wanneer Jehovah’s getuigen de bijbel lezen of deze met elkaar bespreken, maar dat zij er niet op gesteld zijn wanneer zij prediken dat men „Jehovah, uw God, moet . . . aanbidden en voor hem alleen heilige dienst [moet] verrichten” (Matth. 4:10). Zij willen niet dat Jehovah’s getuigen de mensen evenals Jezus vertellen dat ware christenen „geen deel van de wereld zijn” (Joh. 17:14). Zij willen dat hun mensen in de aangelegenheden van de wereld opgaan en bereid zijn hun toewijding aan de Staat te demonstreren door voorgeschreven daden van toewijding te verrichten.
24 Wat dienen Jehovah’s getuigen te doen wanneer regeringen zulke dingen van hen eisen? Zou het in hun geval juist zijn wanneer zij bepaalde bijbelgedeelten voor het oog van de mensen in het algemeen zouden verbergen ten einde wereldse regeerders te behagen? Wat zou u doen? Petrus en Johannes, apostelen van Jezus Christus, toonden aan welke handelwijze van loyaliteit getuigt toen zij voor het joodse gerechtshof zeiden: „Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben.” En toen de apostelen voor de tweede keer voor het gerechtshof werden gebracht, zetten zij hun standpunt opnieuw duidelijk uiteen: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Hand. 4:19, 20; 5:29.
LOYALE ONDERSTEUNING VAN DE MORELE MAATSTAF VAN DE BIJBEL
25-27. Welk bewijs is er dat de geestelijken de morele maatstaf van de bijbel niet loyaal ondersteunen?
25 In tegenstelling tot de apostelen, bevonden zich in Jeruzalem mannen die beweerden priesters van God te zijn maar die best bereid waren de voorschriften van mensen voor de geboden van God in de plaats te stellen (Matth. 15:1-9). De hedendaagse geestelijken van de christenheid geven er blijk van net zo’n gezindheid te bezitten. Men kan hen vaak in het openbaar horen verwerpen wat de bijbel over verschillende aangelegenheden zegt. Eén onderwerp waarover zij zich bijzonder openhartig uitlaten, is seksuele moraliteit.
26 Iedereen die de bijbel heeft bestudeerd, weet wat deze hierover zegt: „Gij moogt geen overspel plegen” (Rom. 13:9). „Ontvliedt de hoererij” (1 Kor. 6:18). „Noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen . . . zullen Gods koninkrijk beërven” (1 Kor. 6:9, 10). Er is niets dubbelzinnigs in wat deze schriftplaatsen zeggen: overspel, hoererij en homoseksualiteit worden door God veroordeeld. Verdedigen de geestelijken echter wat Gods Woord zegt? J. Fletcher, verbonden aan een episcopale theologische school, merkte over de zogenaamde „nieuwe moraal” op dat ’er in deze ethiek niets tegen buitenechtelijke seksualiteit als zodanig is, en dat ze in sommige gevallen goed is’ (Commonweal, 14 januari 1966). De presbyteriaanse predikant G. Clanton, die hier nog niet tevreden mee was, zei in het tijdschrift Christian Century (8 januari 1969): „Nu moeten wij verder gaan en verkondigen dat seksualiteit buiten het huwelijk, mits op juiste wijze begrepen en op liefdevolle wijze beoefend, werkelijk iets positief goeds is.” En hij laat weten dat de kerk naar zijn mening de plicht heeft de greep die een striktere moraliteit op de samenleving mocht hebben, te verzwakken. Hiermee houdt de tendens echter nog niet op.
27 Verslag uitbrengend over de Britse wetgeving tot intrekking van criminele straffen tegen homoseksuele handelingen die met wederzijdse toestemming tussen volwassenen plaatsvinden, vermeldde de New York Times (12 februari 1966): „De kerken stonden in de voorste gelederen bij de eis tot hervorming. De Kerk van Engeland en rooms-katholieke en methodistische groeperingen hebben alle om aanneming van het advies [tot intrekking] gevraagd.” In 1967 verklaarden negentig episcopale geestelijken die in New York bijeenkwamen dat de kerk dient te erkennen dat homoseksuele handelingen „zelfs goed kunnen zijn”. En in Nederland werden twee manlijke homoseksuelen door een rooms-katholieke priester „in de echt verbonden”. Het walgelijke hiervan is dat de mannen die deze dingen doen, christelijke bedienaren van het evangelie beweren te zijn! — Tit. 1:16.
28. Hoe bewijzen wij persoonlijk of wij de morele maatstaf van de bijbel loyaal ondersteunen?
28 Mensen die de bijbel lezen, weten dat wat deze geestelijken doen verkeerd is, dat zij niet in harmonie met Gods Woord handelen en dat zij erdoor worden veroordeeld (Rom. 1:32). Maar ook al gelooft iemand dat zij verkeerd handelen, dan zijn woorden alleen toch niet voldoende om dit te bewijzen. Ongeacht wat iemand ook met zijn mond mag zeggen, als hij zichzelf, in het verborgene, overgeeft aan hoererij, overspel of homoseksualiteit, of aan het losbandige gedrag dat hiertoe leidt, is ook hij onrein in Gods ogen. Ongeacht wat hij belijdt te zijn en ongeacht wat andere mensen denken dat hij is, iemand die zich aan zo’n gedrag overgeeft, is niet loyaal jegens God. — 1 Thess. 4:7, 8; Hos. 4:12.
29, 30. Wat heeft iemands hartetoestand ten opzichte van de moraal met zijn loyaliteit jegens Jehovah te maken?
29 Loyaliteit heeft met het hart te maken, en het hart vertegenwoordigt wat iemand in zijn diepste innerlijk is (Luk. 5:22). Jehovah merkt niet alleen op wat wij aan de buitenkant schijnen te zijn, maar ook hoe ons hart is. „Elke weg van een man is recht in zijn eigen ogen, maar Jehovah toetst harten.” — Spr. 21:2.
30 Als God uw hart toetst, wat treft hij dan aan? Een goede hartetoestand? (Jes. 65:14) Treft hij een hart aan dat zijn woorden als een schat heeft weggelegd en dat behagen schept in zijn wet? (Ps. 119:11, 97) Merkt hij dat u immoreel gedrag in uw diepste innerlijk oprecht net zo beziet als hij? Haat u werkelijk wat slecht is? Daartoe spoort de psalmist van de bijbel ons aan met de woorden: „O gij die Jehovah liefhebt, haat het slechte. Hij behoedt de ziel van zijn loyalen” (Ps. 97:10). Als wij die raad opvolgen, vormt dit van onze zijde een bewijs van onze loyaliteit, en wij kunnen er zeker van zijn dat onze ziel kostbaar zal zijn in de ogen van Jehovah.
UW STANDPUNT INNEMEN AAN DE ZIJDE VAN JEHOVAH’S LOYALEN
31. Hoe blijkt of iemand werkelijk gelooft wat de bijbel zegt?
31 Nu is het de tijd om uw standpunt met betrekking tot Jehovah God en zijn Woord onmiskenbaar duidelijk te maken. Gelooft u werkelijk wat God in zijn Woord de bijbel zegt? Indien ja, dan zal dit door uw spraak worden weerspiegeld. Het zal door uw gedrag worden aangetoond. Het zal ook blijken uit uw keuze van metgezellen. U zult het erop zetten in harmonie te handelen met Psalm 149:1, waar staat: „Looft Jah! Zingt Jehovah een nieuw lied, zijn lof in de gemeente van loyalen.”
32, 33. Van welke feiten betreffende de kerken van de christenheid dient iemand zich bewust te zijn wanneer hij de gemeente zoekt van degenen die loyaal zijn tegenover Jehovah en zijn Woord?
32 Zoals wij hebben gezien, bestaan niet alle gemeenten die voor aanbidding bijeenkomen uit personen die tegenover Jehovah en zijn Woord loyaal zijn. Sommigen nemen misschien de bijbel mee naar de kerk. Misschien wordt in de preek wel een schriftplaats aangehaald. Vele kerkleerstellingen en -praktijken zijn echter niet in harmonie met Gods Woord. De christenheid is zelfs zo ver van de onderwijzingen van Gods Woord afgedwaald dat in het tijdschrift Christian Century (5 september 1962) werd gezegd: „Als wij werkelijk eerlijk zijn, zou een gesloten bijbel, overdekt met stof en volgepropt met vergeelde overlijdensberichten, dan geen beter symbool van de werkelijke toestand van het protestantisme zijn?” En in een katholieke krant, de Luxemburger Wort (16 januari 1965) werd als volgt commentaar gegeven op de situatie in Luxemburg: „Is het niet droevig dat . . . de overgrote meerderheid van onze katholieken, ja, van onze priesters, nog nooit de hele bijbel heeft gelezen, zelfs niet eens het Nieuwe Testament?”
33 Deze situatie is niet nieuw. In 1929 werd een enquête gehouden onder vijfhonderd theologische studenten van baptistische, congregationalistische, episcopale, evangelische, lutherse, methodistische en presbyteriaanse kerken. De vraag werd gesteld: „Gelooft u dat de bijbel volkomen vrij van legenden of mythen is?” Vijfennegentig percent van degenen die hierop antwoordden, zei: „Neen.” Het is duidelijk dat zij de bijbel niet als het Woord van God aanvaarden.
34. Hoe hebben honderdduizenden personen over de gehele wereld bewezen het verlangen te bezitten zich tegenover Jehovah en zijn Woord loyaal te betonen?
34 Als u het niet met hun standpunt eens bent, is het van levensbelang hiervan blijk te geven. En er zijn honderdduizenden mensen in alle delen van de aarde die dit ook hebben gedaan. Zij willen niets te maken hebben met een religieuze organisatie die deloyaal is tegenover Jehovah God en zijn Woord de bijbel (2 Kor. 6:14-17; Openb. 18:4). Om die reden hebben zij de kerken verlaten, maar zij zijn er niet mee opgehouden God te aanbidden. In de meer dan 25.000 gemeenten van Jehovah’s getuigen over de gehele wereld komen zij geregeld voor aanbidding bijeen. Zij geloven wat de bijbel zegt. Zij houden zijn morele maatstaven hoog. In bijna elke gemeenschap kan men hen elke week bezoeken bij de huizen van hun buren zien afleggen om hen ertoe aan te sporen de bijbel te onderzoeken. Zij willen iemand die oprecht is graag het overweldigende bewijs geven dat de bijbel werkelijk het Woord van God is. En meer dan dat, zij zijn verheugd hun diensten in de vorm van een gratis huisbijbelstudie te mogen aanbieden om zulke mensen te helpen een nauwkeurige kennis van Gods Woord te krijgen, zodat zij er in overeenstemming mee kunnen leven.
35. Welke toekomst wacht degenen die zich jegens Jehovah loyaal betonen?
35 Wat hebben zulke loyale dienstknechten van Jehovah een wonderbare toekomst! In Gods eigen geïnspireerde Woord wordt namelijk verklaard: „Jehovah . . . zal zijn loyalen niet verlaten. Tot onbepaalde tijd zullen zij stellig worden behoed; maar wat het nageslacht van de goddelozen betreft, zij zullen inderdaad worden afgesneden. De rechtvaardigen, díe zullen de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven.” — Ps. 37:28, 29.