De vlucht naar veiligheid met de Nieuwe-Wereldmaatschappij
„Wanneer gij . . . Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, begrijpt dan dat haar verwoesting is nabijgekomen. Laat hen die in Juda zijn, dan naar de bergen beginnen te vluchten, en laat hen die in haar [Jeruzalems] midden zijn, zich verwijderen.” — Lukas 21:20, 21, NW.
De hieronder weergegeven toespraak (in twee gedeelten) werd op de middag van de zevende dag van de door Jehovah’s getuigen belegde Vergadering der Nieuwe-Wereld-Maatschappij, in het Yankee Stadion, New York city, op zaterdag 25 juli 1953, door de president van het Watch Tower Society voor een gehoor van 134.333 personen die deze vergadering bijwoonden, uitgesproken, en werd gekenmerkt door het vrijgeven van het nieuwe boek van het Genootschap, getiteld „New Heavens and a New Earth”.
1. Voor hen die zich aan welke dingen vastklemmen, neemt het gevaar toe, en waarin is veiligheid gelegen? Waarom?
HET oprichten en bouwen van de nieuwe en duurzame dingen gaat met succes voort, terwijl de oude dingen verder worden veroordeeld en vernietigd. Wanneer de afbraak van de oude dingen binnenkort wordt voltooid, zal het begin van het nieuwe niet chaotisch zijn; de mensen zullen niet op het peil van de oude holbewoners behoeven te beginnen, want de weg zal volkomen worden geëffend voor de ontwikkeling van het nieuwe tot de grootsheid van een paradijs. Het is een tijd van toenemend gevaar. Het is ook een tijd die een zeer goede gelegenheid biedt. Het gevaar neemt gestadig toe voor hen die zich vastklemmen aan het oude in weerwil van het feit dat dit oude wordt veroordeeld. De enige veiligheid der mensheid is gelegen in een snelle vlucht naar het nieuwe, en dat zonder uitstel. Bij het nieuwe doet zich voor de mensen de zeer goede gelegenheid voor, het einde van het oude te overleven en een toekomst van geluk, vrede en liefde zonder einde te genieten. Het nieuwe is niet datgene wat snoevende mensen dezer wereld verwaand beloven te bouwen. De nieuwe dingen zijn de dingen van de Almachtige, die op de troon van het universum zit. Negentien eeuwen staan zijn woorden nu reeds opgetekend: „Zie! Ik maak alle dingen nieuw” (Openb. 21:5, NW). In deze tijd zet hij zijn woorden kracht bij met daden. De nieuwe dingen worden al gemaakt. Gelukkig zijn de mensen die zien dat deze dingen worden gevormd en die er heen vluchten. Daar bij Gods Nieuwe-Wereldmaatschappij zullen zij altijd veilig zijn en bewaard worden.
2. Wat moet worden gedaan, voordat men zijn toevlucht neemt tot zogenaamd heilige dingen, en welk historisch voorbeeld maakt deze handelwijze aanbevelenswaardig?
2 De mens heeft een sterke neiging zich vast te klemmen aan bepaalde dingen die lang als heilig zijn beschouwd, en daarin zijn vertrouwen te stellen alsof ze een tovermiddel zijn dat hem voor kwaad zal behoeden. Men heeft het gevoel dat ze van God afkomstig zijn en dat hij ze zal sparen; wanneer iemand daarom tot zulke heilige dingen zijn toevlucht neemt, dan is zijn veiligheid gewaarborgd. Maar dingen waaraan mensen heiligheid toeschrijven, zouden bij God weleens niet heilig kunnen zijn, ook al zijn ze zeer oud of antiek. Zich daarop te verlaten betekent zichzelf met een valse hoop te misleiden. Het is noodzakelijk vast te stellen of zij in overeenstemming zijn met Gods beloofde nieuwe dingen. Is dit niet het geval, dan zullen ze niet worden bewaard en niet in het nieuwe worden opgenomen. Dat dit in onze tijd waar is, wordt ons door een historisch voorbeeld aangetoond. Dit voorbeeld was trouwens een profetie van hetgeen er in onze tijd zou geschieden. Geen enkele tempel der religie werd met een grotere heiligheid omsponnen of met meer naijver en fanatisme bewaakt dan Herodus’ tempel negentien eeuwen geleden te Jeruzalem. Als men de vorige tempels die op dezelfde plaats hadden gestaan, er bij rekent, dan bestond deze tempel al bijna duizend jaar. Toch zeide Jezus Christus na een rondleiding waarbij Herodus’ tempel was geïnspecteerd: „De dagen zullen komen waarin hier geen steen op de andere zal worden gelaten en niet zal worden neergeworpen.” — Lukas 21:5, 6, NW.
3. Waarom verklaarde Jezus dat de tempel was verlaten, en waarom werd God niet zonder een tempel gelaten toen die oude tempel werd vernietigd?
3 Die tempel was het prachtigste gebouw in de heilige stad Jeruzalem. In die tempel hielden de priesters, die nakomelingen waren van het uitverkoren geslacht van Aäron, zich met de heilige diensten bezig. Hij werd „het huis” genoemd. Toch had Jezus, ondanks al die heilige associaties, even voordien gezegd: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen die tot haar worden uitgezonden, stenigt, — hoe vaak heb ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels bijeenvergadert! Maar gijlieden hebt het niet gewild. Ziet! uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Matth. 23:37, 38, NW). Jezus wist niet alleen dat het een koopmanshuis en een rovershol was geworden, maar ook dat er in werd gediend door priesters die zijn dood beraamden. Het had slechts een uiterlijke schijn van heiligheid, maar binnenin was het er volkomen van ontdaan. Jezus verklaarde daarom dat het door Jehovah God was verlaten en hij weigerde de tempel bij het nieuwe samenstel van dingen te voegen dat hij inleidde. Zeven en dertig jaar later onderging deze tempel het lot dat hij had voorzegd. Geen steen er van werd op de andere gelaten. De nieuwe tempel van Jehovah God, een geestelijke tempel van „levende stenen”, bleef echter staan. Daarin functioneerde een rechtvaardig nieuw samenstel van dingen dat de reine aanbidding van de waarachtige God over de gehele aarde en de eeuwige zegening van alle mensengeslachten tot gevolg zou hebben. — 1 Petr. 2:5; Ef. 2:20-22.
4, 5. Werd er met het nieuwe samenstel van dingen gewacht totdat Jeruzalem en de tempel werden verwoest, en wat is het bewijs voor uw antwoord?
4 Met de aanvang van het nieuwe samenstel van dingen werd niet gewacht totdat de stad Jeruzalem met haar tempel werd verwoest. Het nieuwe samenstel van dingen begon in werkelijkheid toen Jezus stierf, uit de dood opstond en ten hemel voer om met de verdienste van het bloed van zijn menselijke slachtoffer in de tegenwoordigheid van Jehovah God te verschijnen. Daar Jezus het slachtoffer bezat dat God werkelijk kon aanvaarden voor het loskopen van het mensdom uit de zonde en de daarmede verbonden straf, de dood, deed hij dienst als de nieuwe Hogepriester van God. De aardse hogepriester van het oude Joodse samenstel van dingen verloor zijn ambt in de ogen van God, want hij was hogepriester geworden krachtens het Wetsverbond dat bij de berg Sinaï door Mozes als middelaar tussen God en Israël was gesloten. Nu was Jezus echter een Profeet en Middelaar geworden die groter was dan Mozes en hij bemiddelde een nieuw verbond tussen Jehovah God en de geestelijke Israëlieten, de Christelijke gemeente, die op hem als de Rots werd gebouwd. Aldus werd het Oude Wetsverbond, tezamen met zijn priesterschaar, zijn slachtoffers, zijn festiviteiten en zijn verplichtingen, dat God bij Sinaï met de natuurlijke Israëlieten had gesloten, afgeschaft (Hebr. 3:1, 9:11-15; Kol. 2:13, 14; Deut. 5:2, 3; 29:1). Sedert die tijd diende Jezus Christus als Gods gezalfde Hogepriester in Gods geestelijke tempel, waarvan het Heilige der Heiligen niets minder dan de hemel zelf is, in de tegenwoordigheid van God zelf.
5 Dat Jezus zich als de nieuwe en eeuwige Hogepriester manifesteerde, betekende dat de voleinding van het oude samenstel van dingen was gekomen. Gelijk over hem staat geschreven: „Nu heeft hij zich bij de voleinding van de samenstelsels van dingen eenmaal voor altijd gemanifesteerd, ten einde de zonde weg te doen door zichzelf te offeren” (Hebr. 9:26, NW). In volledige overeenstemming hiermede werd de verlaten tempel van Herodus te Jeruzalem in het jaar 70 (n. Chr.) door de Romeinse troepen onder generaal Titus verwoest. Dit gebeurde toen de zogenaamde heilige stad Jeruzalem zelf werd verwoest.
6. Wat moeten wij met betrekking tot het verband tussen de Christelijke gemeente en Jeruzalem niet over het hoofd zien, en wat betekende het dat de Christelijke gemeente er ten slotte uit vluchtte?
6 Tegenwoordig, in dit jaar 1953, moeten wij één belangrijk punt niet over het hoofd zien: Gedurende vier en dertig jaar nadat Gods nieuwe verbond werd gesloten en er met Pinksteren van het jaar 33 (n. Chr.) een begin werd gemaakt met de bouw van de Christelijke gemeente op Jezus Christus, de Rots, was het hoofdkwartier van de Christelijke gemeente in de stad Jeruzalem gelegen. Het lichaam van de gemeente was daar gevestigd en bestond uit de twaalf apostelen en andere oudere discipelen, zoals Jakobus, de broer van Jezus. Zij maakten gebruik van de tempelvoorhoven als een geschikte plaats om grote groepen mensen te vinden en tot hen te prediken. In deze tempel werd de apostel Paulus omstreeks het jaar 56 door het gepeupel aangevallen, en in Jeruzalem werden in 62 de discipel Jakobus en andere getrouwe Christenen met hem door fanatieke Joden door steniging gedood. Doch toen het jaar 67 aanbrak, vluchtten het Christelijke besturende lichaam en alle andere discipelen van Jezus uit Jeruzalem en alle provincies van Judea. Waarom bleven de Christenen niet in de oude heilige stad en de rest van Judea en gingen zij daar niet voort met de prediking van het goede nieuws omtrent Jezus Christus? Was het lafheid met het oog op de vervolging? Was het ontrouw ten aanzien van hun opdracht het goede nieuws te prediken? In genen dele! Het was de verstandige redding van hun leven, opdat zij elders verder zouden kunnen prediken. Het was gehoorzaamheid aan het profetische bevel van Jezus Christus toen hij de vernietiging van de verlaten tempel had voorzegd en tot zijn discipelen had gezegd:
7. Welke profetie bevatte het bevel dat zij gehoorzaamden?
7 „Gij zult . . . zelfs door ouders en broeders en familieleden en vrienden worden overgeleverd, en zij zullen sommigen van u ter dood brengen, en gij zult om mijns naams wil voor alle mensen voorwerpen van haat zijn. En toch zal beslist geen haar van uw hoofd vergaan. Door volharding van uw zijde zult gij uw ziel verwerven. Wanneer gij verder Jeruzalem door legerkampen ingesloten ziet, begrijpt dan dat haar verwoesting is nabijgekomen. Laat hen die in Judea zijn, dan naar de bergen beginnen te vluchten, en laat hen die in haar midden zijn, zich verwijderen, en laat hen die in de nabijgelegen streken zijn, haar [Jeruzalem] niet binnengaan, want dit zijn dagen waarop gerechtigheid wordt toebedeeld opdat al het geschrevene vervuld moge worden. Wee de zwangere vrouwen en hen die een baby zogen in die dagen! Want er zal grote nood in het land zijn en gramschap over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en gevankelijk worden weggeleid naar alle natiën, en Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden, totdat de bestemde tijden der natiën worden vervuld.” — Lukas 21:16-24, NW.
DE AANWIJZING TOT VLUCHTEN
8. Wanneer werd de Christenen hun aanwijzing tot vluchten gegeven, en waarheen vluchtten zij? Aan de vervulling van welke woorden van Jezus ontkwamen zij?
8 In november van het jaar 66 (n. Chr.) kreeg het besturende lichaam te Jeruzalem en alle andere discipelen daar en in de provincies Judea de aanwijzing, uit de gehele provincie naar de bergen te vluchten, zoals Jezus had geboden. Dat gebeurde toen de Romeinse legers onder Gajus Cestius Gallus, de gouverneur van Syrië, voor de stad kwamen, die tegen Rome in opstand was gekomen. Na gevechten die vijf dagen duurden en die de volledige inname van de stad binnen zijn bereik brachten, trok hij zijn troepen zonder verklaarbare reden terug, waarna zij door de Joden werden achtervolgd en een verlies van duizenden manschappen leden. De Christenen zagen hierin de aanwijzing die vele jaren tevoren door Christus was gegeven; daarom vluchtten zij uit Jeruzalem. Zij stopten in geen enkel deel van de provincie Judea; Jezus’ bevel luidde dat zij die in Judea waren, daaruit naar de bergen moesten vluchten. Daarom staken zij en hun kinderen (de reeds geboren en nog ongeboren kinderen) de rivier de Jordaan over naar de bergachtige streken van Gilead en zij vestigden zich hoofdzakelijk te Pella, een van de steden van de Decapolis. Zij gingen daar verder met hun Christelijke werkzaamheden en vervolgden hun prediking. Zij waren daar veilig toen de Romeinen in het eerste gedeelte van 70 n. Chr. terugkeerden en er over Jeruzalem een verschrikkelijke verwoesting kwam, als een vervulling van de onder tranen geuite woorden die Jezus tot haar had gericht: „Indien gij, ja gij, in deze dag de dingen hadt onderscheiden die met vrede te doen hebben — maar nu zijn ze voor uw ogen verborgen. Want de dagen zullen over u komen waarin uw vijanden een versterking rondom u zullen bouwen met puntige palen en u zullen omsingelen en u van alle kanten zullen benauwen, en zij zullen u en uw kinderen in uw midden tegen de grond verpletteren, en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd waarin gij wordt geïnspecteerd, niet hebt onderscheiden.” — Lukas 19:41-44, NW.
9. Wat verging toen om nooit te worden hersteld, maar wat bleef bestaan?
9 De heilige stad en haar tempel bleken niet onkwetsbaar te zijn. Zij die zich vastklemden aan die dingen van het verdorven oude samenstel, streden voor een verloren zaak en kwamen om bij de verwoesting van Jeruzalem en de gehele provincie Judea. Doch de Christenen in de bergen van Gilead bleven in leven en predikten verder. Het oude samenstel dat toen verging, is voor altijd verdwenen; het priesterschap van Aärons geslacht en de aanbidding van Jehovah God in een stoffelijke, door mensen gemaakte tempel te Jeruzalem zullen nooit worden hersteld. Het nieuwe Christelijke samenstel van dingen onder het nieuwe verbond, met Jezus als Middelaar en Hogepriester, is tot op deze dag blijven bestaan.
10. Tot het stellen van welke vraag voelen wij ons gedrongen, en wat kunnen wij, wanneer wij het antwoord weten, omtrent de Christenheid vaststellen?
10 Dit alles is niet zonder een geweldige betekenis voor ons die in deze vreemde, ongewone dagen leven. Wij staan van aangezicht tot aangezicht tegenover iets soortgelijks, alleen iets wat veel verschrikkelijker is. Wij gevoelen ons gedrongen naar de oorzaken der dingen te vragen, en wijselijk doen wij dat ook, opdat wij te weten mogen komen of een bepaalde handelwijze raadzaam voor ons is. Als wij zien dat de tegenwoordige stad Jeruzalem in Palestina niet de traditie van de tempelstad uit de oudheid voortzet, maar dat de Christenheid in feite de huidige tegenhanger van de heilige stad uit de dagen van Jezus en zijn apostelen is, dan noopt dat ons te vragen: Wat leidde tot de verschrikkelijke belegering en vernietiging van Jeruzalem in 70 (n. Chr.)? Wanneer wij dat weten, dan kunnen wij vaststellen of er boven het hoofd van de Christenheid — die in deze twintigste eeuw de tegenhanger van het verdoemde Jeruzalem is — om een soortgelijke reden dreigend een vernietiging op grotere schaal hangt.
11. In welke profetie gaf Jezus de sleutel tot het antwoord op de vraag?
11 Jezus gaf de sleutel tot het antwoord toen hij in deze zelfde profetie tot zijn discipelen zeide, zoals is opgetekend door de apostel Mattheüs: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen. Wanneer gij daarom het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt in het oog krijgt, als waarvan door bemiddeling van de profeet Daniël is gesproken, staande in een heilige plaats, (laat de lezer onderscheidingsvermogen gebruiken,) laat dan hen die in Judea zijn, naar de bergen beginnen te vluchten. Laat de man die op het dak is, niet naar beneden komen om de goederen uit zijn huis te halen; en laat de man die op het veld is, niet naar het huis terugkeren om zijn bovenkleed op te nemen. Wee de zwangere vrouwen en hen die een baby zogen in die dagen! Blijft bidden dat uw vlucht niet in de wintertijd noch op de sabbatdag moge geschieden; want dan zal er grote verdrukking zijn zoals niet is voorgekomen sedert het begin der wereld tot nu toe, en ook nooit weer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar wegens de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort.” — Matth. 24:14-22, NW.
12. Wat was volgens de profetie de oorzaak van Jeruzalems ontstellende vernietiging in 70 n. Chr.?
12 Het „walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” en dat, wanneer de Christenen het in de heilige plaats zouden zien staan, voor hen de aanwijzing zou zijn naar de bergen te vluchten — dit was de oorzaak van de ontstellende vernietiging die de stad Jeruzalem en haar gebied in Judea overviel. Dat „walgelijke ding” was de alliantie of het verbond dat de religieuze heersers van Jeruzalem met het Romeinse rijk hadden gesloten ten einde de dood van Jezus Christus, Gods gezalfde Koning, te bewerken. Die keizerlijke Romeinse wereldmacht werd in de goddelijke profetie symbolisch voorgesteld als een walgelijk ding, als een verscheurend wild beest dat de strijd zou aanbinden met Jehovah’s heiligen op aarde. Ze begon eerst tegen Jehovah’s voornaamste Heilige, zijn Zoon Jezus Christus, om met hem als mededinger naar haar wereldheerschappij af te rekenen. — Hand. 3:14, 4:27-30, NW.
13. Wie zorgden er voor dat Gods Heilige onder de aandacht van Rome kwam, hoe en waarom?
13 De religieuze heersers van Jeruzalem zorgden er voor dat Gods Heilige onder de aandacht van de Romeinse wereldmacht kwam, daar zij op wraak zonnen omdat Jezus hun verkeerde praktijken en hun schendingen van Gods geboden aan de kaak stelde. Voor de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus beschuldigden zij Jezus van opruiing tegen Caesar, daar hij volgens hen verbood de keizer belasting te betalen en het volk tegen hem opzette. Toen de gouverneur Pilatus trachtte de religieuze druk te weerstaan en Jezus te laten gaan, schreeuwden de Joden: „Indien gij deze man vrijlaat, zijt gij geen vriend van Caesar. Iedere man die zichzelf koning maakt, komt op tegen Caesar.” Toen de gouverneur Pilatus een beroep deed op het nationale patriottisme van de Joden, Jezus als hun koning voorstelde en hen trachtte te beschamen door te vragen. „Zal ik uw koning aan een paal nagelen?” toen waren het vooral de Joodse overpriesters die antwoordden: „Wij hebben geen koning dan Caesar.” — Joh. 19:12-16, NW.
14. Waarom zou Jehovah walging en verontwaardiging gevoelen over dat religieuze element, en welke gevolgen liet hij hen ondergaan?
14 Vindt gij dat walgelijk? Hoeveel te meer zal dan God in de hemel heftig verontwaardigd zijn geweest over dit verraden van zijn Gezalfde Koning Jezus Christus aan de keizerlijke Romeinse wereldmacht, en over het verbond dat zij die zijn volk beweerden te zijn, aangingen met de wrede Romeinse wereldmacht die tegen Jehovah was? Het was een religieus-politieke samenzwering tegen Jehovah’s Messiaanse koninkrijk. Geen wonder dat hij luisterde naar hun toen opklinkende uitdagende roep betreffende Jezus’ bloed: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen,” en dienovereenkomstig handelde! Geen wonder dat hij hun huis als een ontwijde tempel verliet! Geen wonder dat hij hen als een onafscheidelijk deel beschouwde van iets walgelijks, een gruwelijke regeling tegen zijn koninkrijk onder zijn Heilige, Jezus Christus! (Matth. 27:25; 23:38, NW) Zij beleden vrienden te zijn van Gods vijand, Caesar, waardoor zij zichzelf tot vijanden van God maakten. Nu moesten zij ook maar de wrange vruchten van die verraderlijke vriendschap eten en verbitterd worden onder het ongelijke juk van zulk een schandelijke samenzwering tegen het koninkrijk, totdat zij tot een gewelddadige opstand tegen hun politieke partners gedreven zouden worden. God wist van te voren dat het huichelachtige religieus-politieke verbond ter bestemder tijd beslist zou worden verbroken en dat het politieke deel van het walgelijke ding met zijn legers tegen het religieuze deel van het walgelijke verbond zou optrekken, om Jezus bloed over de schuldige religie-aanhangers en hun kinderen te brengen, Jeruzalem een bloedbad gevend uit de aderen van 1.100.000 kinderen van haar!
15. Wanneer trokken de Christenen zonder ongemak uit de verdoemde plaats, en waaraan hadden zij geen deel?
15 De opstand van de Joden tegen hun vriend Caesar kwam in 66 (n. Chr.) omdat zijn politieke gouverneurs hen zo smadelijk bejegenden. De legers van het politieke deel van het walgelijke ding keerden zich in dat zelfde jaar tegen hen en deden een voorlopige aanval op hun heilige stad Jeruzalem. Naar deze aanblik van het walgelijke ding dat met zijn legers de heilige stad Jeruzalem insloot, moesten de Christenen uitzien als de kennisgeving dat het voor hen de hoogste tijd was naar de bergen buiten Judea te vluchten om zich in veiligheid te stellen. Daar zij niet wisten hoe lang het zou duren voordat de legers van het walgelijke ding zouden terugkeren en de verwoesting van Judea en Jeruzalem zouden voltooien, trokken het Christelijke besturende lichaam en andere gehoorzame Christenen weg zonder dat zij dit moesten doen op een niet zo geschikte Joodse sabbatdag of in de wintertijd. In de zevende eeuw voor Christus waren de Babylonische legers teruggekeerd om Jeruzalem de eerste maal te verwoesten. In 70 (n. Chr.) kwamen de Romeinse legers terug. De inname en volledige vernietiging volgden in het voorjaar en de zomer van dat jaar. Door onmiddellijk gehoorzaam te handelen ontkwamen de Christenen aan het lot in die verschrikkelijke verwoesting te delen. — Jer. 37:6-10.
DE MODERNE TEGENHANGER
16. Wanneer zou volgens Daniëls voorzegging het „walgelijke ding” verschijnen, en wat maakt de periode sedert 1914 n. Chr. tot die speciale tijd?
16 Toen Jezus zijn profetie uitsprak over dat „walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt”, zeide hij dat de profeet Daniël het ook had voorzegd. Daniël profeteerde dat het ter bestemder tijd, de „tijd van het einde” zou verschijnen (Matth. 24:15, NW; Dan. 11:29-35). Jezus heeft dingen voorzegd die in de tijd van het einde dezer wereld zouden geschieden, en deze dingen zijn sedert 1914 na Christus in één voortdurende opeenvolging gekomen: wereldoorlogen, hongersnoden, pestilentiën, aardbevingen, een over de gehele wereld verbreide vervolging van ware Christenen, de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk als zijnde opgericht, valse profeten en Christussen, en, ja, het „walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt”. Al deze dingen gezamenlijk kenmerken deze tijd als de kritieke „tijd van het einde”. Wat deze tijd voor de natiën dezer wereld tot de „tijd van het einde” maakt, is dat Gods „bestemde tijden der natiën” in 1914 aan het einde van hun tijdsduur van 2520 jaren kwamen en dat toen het koninkrijk Gods, waarom reeds zolang werd gebeden, in de hemelen werd geboren en zijn heilige, gezalfde Koning Jezus Christus op de troon werd geïnstalleerd en het recht ontving de gehele aarde te regeren en alle natiën die zijn rechtmatige heerschappij tegenstonden, in stukken te breken. — Matth. 24:3-25; Openb. 12:1-5; Ps. 2:7-9.
17. Waar is dat „walgelijke ding” te vinden, en door de vervulling van welke profetie kan het worden geïdentificeerd?
17 Nu wij hebben vastgesteld dat deze periode sedert 1914 de „tijd van het einde” is, waar zijn dan het walgelijke ding en zijn verwoestende legers die door Daniël en Jezus zijn voorzegd? Kijk! daar is het, in de religieus-politieke samenzwering van tegenwoordig tegen het opgerichte koninkrijk van Jehovah God en zijn heilige, gezalfde Koning Jezus Christus. Identificeer het voor u zelf door te zien hoe het de profetie van Psalm 2:1-6 (NBG) in vervulling doet gaan: „Waarom woelen de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen Jehovah en zijn gezalfde [zeggende]: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen! Die in den hemel zetelt, lacht; de Here spot met hen. Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn, en verschrikt hen in zijn gramschap [zeggende]: Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heiligen berg” (Hand. 4:24-30). De wereldbond die bekend staat als de Verenigde Naties, is de voornaamste en machtigste uitdrukking van deze religieus-politieke samenzwering tegen het Messiaanse koninkrijk van God. Wij zeggen „religieus-politiek” omdat de religiën dezer wereld, vooral de religiën der Christenheid, aan deze wereldsamenzwering tegen het Koninkrijk meedoen.
18. Hoe gaven de religieuze geestelijken gedurende de Eerste Wereldoorlog van deloyaliteit jegens Gods opgerichte koninkrijk blijk, zonder achting voor Mattheüs 25:40?
18 Tientallen jaren voor 1914 n. Chr. predikten Jehovah’s getuigen reeds de volledige oprichting van Gods koninkrijk onder Christus aan het einde van de „bestemde tijden der natiën” in dat jaar. Hun prediking werd als juist bevestigd door het plotselinge uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914, die door de natiën dezer aarde werd gestreden om de heerschappij over de aarde te verkrijgen en die werd gevolgd door de droevige reeks gebeurtenissen tot op deze dag. Indien de religieuze geestelijken der Christenheid de profetieën hadden onderzocht die door Jehovah’s getuigen onder hun aandacht werden gebracht, indien zij de feiten der moderne geschiedenis onder de ogen hadden gezien, de belangrijkheid er van hadden ingezien en van loyaliteit jegens Gods wil hadden blijk gegeven, dan zouden zij zijn koninkrijk verwelkomd hebben en het hebben aanbevolen als de enige regering die recht heeft op de wereldheerschappij. In tegenstelling hiermede kozen zij in de totale oorlog om de beheersing van het aardse gebied van Gods gezalfde Koning Jezus Christus partij voor de politieke elementen. Zij hadden de leiding bij de vervolging van Jehovah’s getuigen die loyaal bleven jegens Gods op de troon geplaatste Heerser, en zij brachten de een zwaard hanterende arm van de politieke staat tegen Jehovah’s getuigen in beweging, om te trachten hen van de aarde te verdelgen. Zij dachten niet eerbiedig na over Jezus’ woorden: „Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan” (Matth. 25:40). De geestelijken vreesden de genegenheid van hun politieke vrienden te zullen verliezen en gaven er daarom de voorkeur aan, de strijdende koninkrijken dezer wereld trouw te blijven en Jezus Christus van opruiing tegen Caesar te beschuldigen door zijn getrouwe navolgers hiervan te beschuldigen.
19, 20. Hoe volgden de geestelijken aan het einde van de Eerste Wereldoorlog de na-oorlogse voorstellen der politici, maar door wie werd iets anders als de enige hoop der mensheid verkondigd?
19 Toen aan het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 het verenigde politieke programma voor de na-oorlogse wereld werd voorgesteld, waren de geestelijken der Christenheid er onmiddellijk voor. Wat hield het in? Dat men Christus als koning zou hebben? Neen, dat niet, maar een Volkenbond die het oude-wereld-stelsel kracht moest geven opdat het door eenheid zou kunnen voortbestaan. De geestelijken der Christenheid waren de eersten die de politici volgden en voorstanders waren van de Volkenbond. De Federale Raad van Kerken van Christus in Amerika drong in januari 1919, voordat de vredesconferentie te Parijs in Frankrijk bijeen kwam, op de oprichting van de Volkenbond aan en zeide dat hij niet alleen een middel tot het handhaven van de vrede was, maar — en hier halen wij hun pamflet zelf aan — „veeleer de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde”. Zij voegden er aan toe: „De dode helden zullen tevergeefs zijn gestorven, tenzij uit de overwinning een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarin gerechtigheid woont, zullen voortkomen. — 2 Petr. 3:13.” Met andere woorden: de na-oorlogse wereld onder de Volkenbond zou de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde worden die door God zijn beloofd, waarbij de Volkenbond als de „politieke uitdrukking” van Gods koninkrijk de nieuwe hemelen zou vormen, hetgeen Christus’ werkelijke koninkrijk, dat de nieuwe hemelen van Gods nieuwe wereld vormt, overbodig maakte.
20 Wat de paus van Rome betreft, hoewel hij geen zetel in de Volkenbond kreeg, bood hij de bond wel zijn kerkelijke diensten aan. Op 10 januari 1920 begon de Volkenbond met de steun en de zegen van de geestelijken der Christenheid te functioneren. Terzelfder tijd hoorde men de stem van Jehovah’s getuigen voor de eerste maal met een ongewoon vrijmoedige en overtuigde toon Gods koninkrijk onder Christus als de enige hoop voor de gekwelde mensheid verkondigen.
21. Welke van deze twee na-oorlogse bewegingen diende het belang van Gods koninkrijk, en welke wekte zijn walging op? Overeenkomstig welke huidige bewijzen?
21 Welke van deze twee na-oorlogse bewegingen diende nu werkelijk het belang van Gods koninkrijk? Welke wekte de walging van de Allerhoogste God op? Jehovah’s getuigen of de door de geestelijken gezegende Volkenbond? Nu, Jehovah’s getuigen zijn er nog steeds en zijn hier vertegenwoordigd op deze Vergadering der Nieuwe-Wereldmaatschappij in het Yankee Stadion te New York, maar waar is die politieke nieuwe hemel, de Volkenbond? Waar was hij tijdens de Tweede Wereldoorlog? Onder in de bodemloze put van hulpeloze werkloosheid. Om de schande er van weg te nemen, heeft men hem weer in het leven geroepen en hem een nieuw aanzien en een nieuwe naam, Verenigde Naties, gegeven. Zij die de Bijbelse profetieën bestuderen, weten dat dit precies zo was voorzegd. — Openb. 17:9-11.
22. Welke ontbindende ervaringen deed de Volkenbond tot de Tweede Wereldoorlog op en welke vraag stellen wij nu?
22 De Volkenbond en de religieuze geestelijken der Christenheid konden het merkbaar goed met elkander vinden; er was geen openlijke breuk. Maar in october 1933, acht maanden nadat Hitler aan de macht was gekomen, verliet Nazi-Duitsland de Ontwapeningsconferentie en de Volkenbond. De Volkenbond begon uit elkaar te vallen want op 27 maart van dat jaar had Japan zich er reeds uit teruggetrokken. Eerst daarna werd het Communistische Rusland toegelaten, namelijk op 18 september 1934, dat was jaren nadat er protesten tegen hadden weerklonken wegens de schandelijke vervolgingen der religie binnen de grenzen van dit land. In 1935 werd de Volkenbond door het Fascistische Italië, dat met zijn agressies begon, smadelijk bejegend. De Bond paste sancties tegen het Italië van Mussolini toe en op 11 december 1937 trad dit land uit dat lichaam. In 1939 werd de Volkenbond helemaal in de bodemloze put van ondoeltreffendheid geworpen doordat het Duitsland van Hitler Polen binnenviel, hetgeen de Tweede Wereldoorlog verhaastte. Nu stellen wij de vraag: Had men gezien dat de troepen van het „walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt” tot dat jaar waarin de Volkenbond in de afgrond verdween, de moderne tegenhanger van Jeruzalem insloten? Neen, niet in enige merkbare mate.
23. Hoe komt het dat er een tijd was waarin het „walgelijke ding” niet kon dienen als een zichtbaar teken voor Christenen om te vluchten, en welke vragen stellen wij over zijn verwoestende legers?
23 Let nu eens op het volgende: Toen de Volkenbond in de afgrond werd geworpen en toen dit walgelijke ding zich zes jaar lang in deze bodemloze put bevond, was het walgelijke ding niet en het stond niet zichtbaar op de heilige plaats, als een teken voor waarachtige Christenen de Christenheid te verlaten en naar de „bergen” der veiligheid te vluchten. Maar in het begin van 1945 kwam er beweging in de bodemloze put en het ding waarvan Jehovah God en zijn Koning walgden, begon zich er tijdens de Conferentie van zes en veertig natiën te San Francisco (Californië) op voor te bereiden, na de Tweede Wereldoorlog er uit te komen. En dat gebeurde ook, op 24 october 1945, toen Rusland de na-oorlogse wereldveiligheidsorganisatie ratificeerde. Het Charter der Verenigde Naties was nu van kracht geworden. Het beestachtige walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, was er weer. Doch waar waren zijn verwoestende troepen? Zouden dit de letterlijke militaire legers der Verenigde Naties zijn? Wij herinneren ons dat generaal Douglas MacArthur der Verenigde Staten destijds op 2 juni 1931 zekere geestelijken had gecritiseerd betreffende hun standpunt ten aanzien van de oorlog, en had gezegd: „Religie en patriottisme zijn altijd hand in hand gegaan.” Daarna had hij er aan toegevoegd: „Ik ben benieuwd te weten hoevelen der geestelijken die hun stem voor de Volkenbond hebben uitgebracht, de artikelen hebben gelezen en begrijpen dat de wereldvrede in laatste instantie door gewapende militaire legers zal worden gehandhaafd.” De Volkenbond kreeg echter nooit gewapende militaire legers.
24. Waarmede kwamen Amerikaanse geestelijken en leken in 1944 voor de dag, en wat zeide de Britse eerste minister over hetgeen het nodig had?
24 Dertien jaren later, toen het walgelijke ding zich als een fiasco in de bodemloze put bevond, kwamen Amerikaanse geestelijken en leken met het voorstel voor de dag, een kern van een algemene wereldorganisatie te vormen. Ook de Britse eerste minister Churchill zeide, toen hij op 24 mei 1944 voor het parlement de ontwikkelingen in Spanje besprak: „Van alles wat wij door de structuur en de vorm van de Volkenbond voor de wereld hebben verworven, moeten wij ongetwijfeld een groot gedeelte in ons wereldstelsel opnemen. Wij moeten onze wereldorganisatie bewapenen en ons er van vergewissen dat ze binnen de haar toegewezen grenzen een overstelpende militaire macht bezit.”
25. Wanneer kreeg de achtste wereldmacht haar leger, en waarvoor moet men dit niet aanzien? Waarom?
25 Thans is de Verenigde Naties, de opvolger van de Volkenbond, de achtste van een reeks wereldmachten die in de Bijbel zijn voorzegd. Het „achtste leger” van deze achtste wereldmacht heeft geen overstelpende militaire macht in Korea willen tonen, maar de achtste wereldmacht, de Verenigde Naties, heeft in ieder geval zijn leger, met eenheden uit negentien natiën. Deze politiemacht ging op de 27ste juni van het pauselijk heilige jaar 1950 actief optreden. Maar dit gemengde leger van het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, verdedigde toen juist de Christenheid tegen de Communistische agressie. Wij moeten deze militaire legers der Verenigde Naties daarom niet ten onrechte aanzien voor de troepen die men nu wellicht de Christenheid, Jeruzalems moderne tegenhanger, ziet gaan insluiten. Welke zijn dat dan?
26. Welke zijn dan die legers, en door welke profetie die nog in vervulling moet gaan, wordt dit aangetoond?
26 De legers die volgens Jezus’ voorzegging dit moderne, tegenbeeldige Jeruzalem zullen verwoesten, bevinden zich binnen de politieke rijen van deze zelfde Verenigde Naties. Het zijn die elementen welke strijden tegen het religieuze stelsel der Christenheid. Toen het walgelijke ding in 1945 uit de afgrond opkwam, omvatte het sedert het allereerste begin machtige leden van het Communistische anti-religieuze blok van natiën. Het vredesoffensief van 1953 van de zijde der tegen de Christenheid zijnde machten, dient niemand zijn waakzaamheid te doen verliezen. Het tegen de Christenheid zijnde blok zal groeien en niet stilhouden voordat Jeruzalems moderne tegenhanger volledig is ingesloten door legers die een verschrikkelijke vernietigingskracht bezitten. Alle „tien horens” van het beestachtige walgelijke ding dat uit de put is gekomen, zullen zich nog tegen zijn religieuze partner keren, die zich overspelig bij het walgelijke ding heeft aangesloten in een wereldsamenzwering tegen Jehovah’s gezalfde Zoon, de Koning der koningen en Heer der heren. De volgende woorden van God moeten zonder mankeren in vervulling gaan: „En de tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden. Want God heeft in hun hart gegeven zijn [voornemen ten uitvoer te brengen] en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven.” — Openb. 17:16, 17, NBG, RS.
27. Wanneer zagen zij die de profetiën lazen, legers derhalve hun tenten opslaan om Jeruzalems tegenhanger te omsingelen, en welk lot verdient ze?
27 Het jaar 1945, toen de Organisatie der Verenigde Naties te voorschijn kwam, kenmerkt derhalve in het bijzonder de tijd waarin zij die Daniëls profetie en Jezus’ waarschuwing met onderscheidingsvermogen lezen, konden zien hoe legers hun tenten opsloegen om Jeruzalems moderne tegenhanger in te sluiten ten einde haar ten slotte berooid en naakt als een geestelijke prostituée te maken. Zij had vriendschappelijk en losbandig gecoquetteerd met de wereldse Verenigde Naties, en daardoor Caesar als haar vriend uitverkoren en Gods koninkrijk onder Christus als haar vijand verworpen. Te Armageddon verdient zij daarom nu overeenkomstig Gods wet de straf van een geestelijke hoer. — Lev. 21:9.
28. Het teken waarvan is nu voor onze ogen zichtbaar, en wat zal er het volledige hoogtepunt van zijn?
28 Het teken dat de strijd van Armageddon nog dichter bij is gekomen, is nu voor onze ogen waarneembaar. Wanneer deze overspelige, religieus-politieke combinatie ten slotte in elkaar zakt en het symbolische beest en zijn tien horens zich tegen het overspelige stelsel der georganiseerde religie keren, zal dat aanduiden dat de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” is begonnen waardoor hij alle vijanden van zijn Messiaanse koninkrijk zal terechtstellen. Die oorlog zal eindigen wanneer de Koning Jezus Christus tezamen met zijn engelen die eveneens aan de terechtstelling deelnemen, het gehele „walgelijke ding” en alle andere elementen dezer oude wereld die zich in verzet tegen zijn heerschappij opstellen, zal vernietigen.