„Als een van Jehovah’s getuigen bij u komt”
ER ZIJN maar heel weinig plaatsen waar Jehovah’s getuigen niet kunnen komen om het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken. Een van Engelands grootste gevangenissen, namelijk de Dartmoor-gevangenis, behoort hiertoe. En toch heeft een Anglicaanse gevangeniskapelaan daar in elke cel waarin zich een lidmaat van de Kerk van Engeland bevond, een brochure achtergelaten die is getiteld: „Wat te zeggen als een van Jehovah’s getuigen bij u komt.” Hij had hier goede redenen voor.
Enkele maanden geleden begon een gevangenisbeambte in Dartmoor getuigenis te geven aan enkele mannen in zijn werkplaats. Een van hen nam de boodschap snel aan en veranderde van religie ten einde ervoor in aanmerking te komen dat de plaatselijke opziener van Jehovah’s getuigen hem zou bezoeken. Het duurde niet lang of er waren er nog vier die voldoende belangstelling hadden gekregen om een onderhoud met de gevangeniskapelaan aan te vragen, die vervolgens een preek voor de gevangenen hield waarin hij Jehovah’s getuigen als onchristelijk en ketters veroordeelde. Dit leidde tot een aanzienlijke toename van de belangstelling in de gevangenis en meer verzoeken om bijbelstudie.
Onlangs verhuisde er een nieuwe cipier naar de Dartmoor-gevangenis en het allereerste wat de gevangeniskapelaan tegen hem zei, was dat het hem niets uitmaakte welke religie hij was toegedaan en ook niet of hij eigenlijk wel een religie had. Hij was absoluut onbevooroordeeld, behalve ten aanzien van die „warhoofden van Jehovah’s getuigen”. Toen de nieuwe cipier zei dat hij een van Jehovah’s getuigen was, was de gevangeniskapelaan heel erg ontdaan. Eén gevangene gaf als commentaar: „De kapelaan verwijst nooit naar de bijbel, behalve wanneer hij op Jehovah’s getuigen afgeeft.”
Dhr. ——— heeft zijn verlangen kenbaar gemaakt gedoopt te worden en de plaatselijke opziener neemt nu de voorbereidende vragen met hem door, terwijl elke maand groepen Getuigen naar de gevangenis reizen om hem daar op te zoeken en zijn geloof op te bouwen. Betreffende de dingen die de afgelopen maanden in zijn leven zijn gebeurd, schrijft hij:
„Geliefde Broeders,
Door omstandigheden waarin ik gedwongen verkeer, kan ik me niet bij jullie voegen, maar de troost te weten dat wij in de geest verenigd zijn, schenkt mij veel vreugde. Ten gevolge van mijn vroegere levenswijze ben ik op het ogenblik nog enige tijd aan de Staat verschuldigd.
In werkelijkheid is dit de plaats waar het voor mij allemaal is begonnen, hier, in de gevangenis, en wel als volgt:
Ik zocht naar hulp en raad met betrekking tot de wijze waarop ik mijn leven moest inrichten. Aangezien de gevangenisautoriteiten mij geen bevredigend antwoord schenen te kunnen geven, knoopte ik op zekere dag een gesprek aan met de gevangeniskapelaan, en ik vertelde hem dat ik het verlangen had God te dienen. Ik vroeg hem waaraan ik zou kunnen weten dat God wist dat ik dit verlangen koesterde. Hij antwoordde: ’Wanneer hij daartoe bereid is . . .’ Ik toonde hem de Gideonbijbel die ik bezat en zei dat ik er veel moeite mee had hem te begrijpen, en daarom zei hij: ’U hebt een Nieuw Testament nodig’, wat erg vriendelijk van hem was.
Hij legde ook uit dat hij met enkele vrienden van de mannenvereniging van de Kerk van Engeland een nieuwe bijbelklas zou beginnen. Hij schreef mij voor deze klas in.
De eerste week werd er in de klas in het geheel niets gezegd in verband met de hulp en leiding die wij in ons leven nodig hadden. De volgende week gebeurde er weer niets. Enkele weken achtereen gebeurde er nog steeds niets, maar tegen deze tijd hadden zij kleine lidmaatschapskaarten uitgegeven en vroegen zij ons om een bijdrage van een penny per persoon. De enige keer dat de bijbel werd genoemd, was als zij Jehovah’s getuigen veroordeelden.
Welnu, in die tijd was er in de gevangeniswerkplaats waar ik te werk gesteld was een personeelslid die een christelijke getuige van Jehovah was, en wij hebben samen heel wat afgepraat, terwijl ik raad ontving over de manier waarop ik mijn leven kon veranderen. Dank zij de edelmoedigheid van wat nu mijn broeders zijn, was ik binnen enkele dagen in het bezit van een bijbel en een Waarheid-boek. Binnen enkele weken werd er een studie begonnen, en ik ben heel erg blij te kunnen zeggen dat ik sindsdien, door de hulp van Jehovah’s organisatie en de liefde van mijn nieuwe broeders, de wonderbare hoop heb Jehovah God eeuwig te dienen en tevens dit goede nieuws met anderen te delen.
Eén man is reeds van religie veranderd. Hij is nu naar een andere gevangenis overgeplaatst, en toen hij wegging, zei hij: ’Heel veel dank dat je me hebt geholpen de waarheid te vinden. Ik zie ernaar uit je in de toekomst op een van de vergaderingen te zien.’
Een andere gevangene heeft aan dezelfde gevangeniskapelaan gezegd dat hij niet meer naar zijn kerk zal gaan en dat hij van religie zal veranderen om een van Jehovah’s getuigen te worden. De kapelaan is hier natuurlijk heel erg geïrriteerd over en de volgende zondag noemde hij een boek waarin Jehovah’s getuigen worden veroordeeld. De gevangene merkte op dat er in het hele boek geen enkele tekst voorkwam en hij vroeg aan de kapelaan waarom. De kapelaan werd nog meer geïrriteerd en heeft in elke cel waarin zich een Anglicaan bevindt, een brochure achtergelaten die is getiteld: ’Wat te zeggen als een van Jehovah’s getuigen bij u komt.’ De gevangene weigerde zich te laten afschepen en is vastbesloten meer over Jehovah en zijn liefdevolle voornemen te leren.”
Het goede nieuws over Jehovah’s koninkrijk wordt dus nog steeds gepredikt, zelfs in de meest onwaarschijnlijke plaatsen, met inbegrip van letterlijke gevangenissen.