Zult u het „algemene oordeel” overleven?
Wordt de mensheid in het algemeen bij de dood geoordeeld? Of vindt het oordeel na de opstanding plaats?
HET laatste of „algemene oordeel” is eeuwenlang een belangrijk thema geweest voor het beeldhouwwerk aan enkele van de bekendste kerken van de christenheid. Dit tafereel verschijnt bijvoorbeeld boven de ingang van wereldberoemde Franse kathedralen in Parijs, Chartres, Rheims, Auxerre, Bourges en Autun, terwijl het ook boven de deuren van kerken in vele andere plaatsen voorkomt. Tienduizenden bezoekers zijn onder dit beeldhouwwerk doorgelopen zonder er ook maar een moment bij stil te staan hoe ernstig het in strijd is met een fundamentele leerstelling waarin de mensen binnen deze zelfde gebouwen worden onderwezen.
Op een gebruikelijk „algemeen oordeel”-tafereel ziet men hoe de doden hun grafstenen wegduwen en uit hun graven te voorschijn komen. Katholieke autoriteiten zeggen dat het oordeel dat door deze beeldhouwwerken wordt voorgesteld, „na de algemene opstanding” komt.1 Toch wordt de mensen binnen deze zelfde kerken verteld dat hun oordeel onmiddellijk bij hun dood geschiedt.
Een priester schreef: „Op het moment van de dood verschijnt de ziel voor de oordeelstroon van Christus”, òf om „eeuwig van Gods koninkrijk buitengesloten te worden” òf om naar de hemel of het vagevuur te gaan.2 Een ander zegt dat „op het moment van de dood zal zijn vastgesteld of onze ziel eeuwig in een toestand van vriendschap of vijandschap met God zal verkeren, dat wil zeggen, in geluk of eeuwige smart”.3
Wanneer vindt het oordeel van de mensenwereld in het algemeen dus plaats: „Op het moment van de dood” of „na de algemene opstanding”? Als de mensenwereld in het algemeen onmiddellijk bij de dood wordt geoordeeld — welk oordeel niet verkeerd kan zijn en ook niet veranderd kan worden — wat is dan het doel van het „algemene oordeel”, zoals op deze kerken wordt afgebeeld?
De theologen van de christenheid proberen dit te verklaren door te zeggen dat het „algemene oordeel” feitelijk helemaal geen oordeel is. In plaats daarvan is het, zoals zij zeggen, slechts een „bevestiging” van het voorgaande oordeel, waardoor iedereen in staat wordt gesteld „zich een juist beeld te vormen van de goede of kwade daden van alle mensen”.4
Dat is echter niet wat in de Schrift wordt gezegd. In plaats dat hierin over een individueel of bijzonder oordeel van elke persoon onmiddellijk bij zijn dood wordt gesproken, is hierin sprake van een „dag” of tijdsperiode voor het oordeel van de meerderheid der mensheid gedurende de komende duizendjarige regering van Jezus Christus. Dit heeft Paulus, een apostel van Jezus Christus, tot het hoogste gerechtshof in Athene gezegd: „God . . . heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man [Jezus Christus] die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt.” — Hand. 17:30, 31.
DE ZIEL NIET BIJ DE DOOD GEOORDEELD
Het probleem van „twee oordelen” is in werkelijkheid ontstaan doordat men aanneemt dat het oordeel voor de mensheid in het algemeen „op het moment van de dood” plaatsvindt.5
Het feit doet zich namelijk voor dat de bijbel niet leert dat „zielen” onmiddellijk geestelijk leven bij God in de hemel krijgen, om daar geoordeeld te worden. Hoewel die verklaring wellicht vele personen zal schokken, doet het feit zich voor dat zelfs vooraanstaande religieuze autoriteiten erkennen dat de bijbel niet leert dat de ziel onsterfelijk is en derhalve na de dood van het lichaam voortleeft.
In het door Romen uitgegeven rooms-katholieke Bijbels Woordenboek (Roermond en Maaseik; 1954–1957) wordt bijvoorbeeld gezegd dat het Hebreeuwse woord nefesj, dat in moderne bijbels met „ziel” is vertaald, in werkelijkheid op de persoon zelf duidt. Er wordt ook in gezegd dat „niet bewezen” is dat de ziel „buiten het lichaam kon bestaan en na de dood van de mens in de onderwereld verbleef”. Wij lezen verder: „De uitdrukking nefeš mêt betekent niet de ziel van een dode, maar een dode of lijk.” — De kolommen 1901 en 1902.
In dit zelfde religieuze woordenboek wordt gezegd: „De Israëliet stelde zich de dood niet voor zoals wij, in navolging van de Grieken, als een scheiding van ziel en lichaam, . . . In het Nieuwe Testament leven de Oudtestamentische opvattingen voort.” — De kolommen 364 en 365.
DE DODEN „SLAPEN”
In plaats van te leren dat de mensheid in het algemeen onmiddellijk na de dood een bijzonder oordeel ontvangt, geeft de bijbel te kennen dat de doden dood zijn. Zo leert de bijbel dat de doden slapen en zich van niets bewust zijn, dat zij niets weten maar moeten wachten totdat zij in de opstanding kunnen opstaan ten leven. Dat dit de toestand van de doden is, wordt duidelijk in de bijbel aangetoond. Tot de talrijke bijbelse passages die over dit onderwerp handelen, behoort Prediker 9:5, 10, waar staat: „De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets; . . . er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat.” Daarom zegt de bijbel vaak over de doden dat zij „slapen” in plaats dat zij reeds zijn „geoordeeld” en zich in een plaats bevinden waar zij worden beloond of gestraft. — Joh. 11:11.
De taferelen die boven de deuren van de oude kathedralen van de christenheid zijn afgebeeld, zijn dus wellicht meer in overeenstemming met de bijbel dan wat erbinnen wordt geleerd. Op deze reliëfs worden mensen afgebeeld die uit hun graven opstaan om geoordeeld te worden. Men ziet geen „zielen” uit de „hel” of uit de hemel komen om de graven te bewonen. In plaats daarvan ziet men dat zij na hun oordeel hun beloning ontvangen. De bijbel stemt niet overeen met de oude Egyptische gedachte dat zielen naar gemummificeerde lichamen konden terugkeren. Hij leert echter wel dat de meerderheid van de dode mensheid uit de doden zal worden opgewekt en in de gelegenheid zal worden gesteld Gods eeuwige zegeningen te ontvangen.
WANNEER?
Wanneer zullen de slapende doden van de mensheid in het algemeen worden opgewekt om geoordeeld te worden? In het laatste boek van de bijbel wordt de volgorde genoemd waarin de gebeurtenissen die tot deze lang verwachte opstanding zullen leiden, zich zullen voordoen.
Christus’ hemelse tweede tegenwoordigheid begint, aangezien zijn koninkrijk in de hemel is opgericht (Openb. 12:1, 2, 5). Satans activiteit wordt tot de omgeving van de aarde beperkt, waar hij, in zijn toorn, een ongekende ellende veroorzaakt (Openb. 12:7-12). Het Lam, Christus Jezus, die de koninklijke positie op de hemelse berg Sion bekleedt, wordt bijgestaan door zijn 144.000 mederechters, die „uit het midden van de mensen [zijn] gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam” (Openb. 14:1-4). Vervolgens leiden demonische uitspraken de koningen van de aarde tot een openlijke oorlogvoering tegen God (Openb. 16:13-16). Te zamen met zijn hemelse engelen bindt Christus de strijd tegen hen aan; hij slingert de door mensen gemaakte stelsels in een vurige vernietiging en verslaat de vijandelijke legers en hun aanhangers (Openb. 19:11-21). Hierna wordt Satan zelf gegrepen en gebonden, „opdat hij de natiën niet meer zou misleiden”. — Openb. 20:1-4.
Bevrijd van de invloed van Satan, zijn demonen en hun aardse krijgsbenden, breekt er voor de bewoners van de aarde een tijd van grootse zegeningen aan. Het werd de bejaarde apostel Johannes vergund een schitterend visioen van deze glorierijke verandering in het leiderschap over de aarde te ontvangen.
Hij schreef: „Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan, en de zee [van de bedroefde mensheid, vervreemd van God] is niet meer.” Door middel van zijn Koninkrijksregering over de aarde zal God zelf bij de mensen wonen. „En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.” — Openb. 21:1-4.
HOE?
De aarde zal dan zijn gezuiverd van goddeloosheid, terwijl Satan en zijn demonen zullen zijn gebonden en in de afgrond zullen zijn geslingerd. De rechtvaardige nieuwe toestanden, waarop alle godvrezende mensen hebben gewacht, zullen dan hun intrede hebben gedaan. Dit zijn de toestanden waar alle christenen om bidden als zij God vragen: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde.” — Matth. 6:10.
Te midden van deze rechtvaardige toestanden zullen allen die in het gemeenschappelijke graf van de mensheid vertoeven, worden opgewekt. De bijbel toont aan dat deze grote oordeels-„dag” (of -periode) pas zal beginnen nadat Satan is gebonden en Christus gedurende de duizend jaren van zijn Koninkrijksregering op zijn „troon” zit. Het is duidelijk dat deze „dag” langer zal duren dan slechts vierentwintig uur, want de bijbel zegt dat de rechters „als koningen met de Christus, duizend jaren lang” zullen regeren. In zo’n lange periode zal er voldoende tijd zijn om de opstanding op een ordelijke wijze te laten geschieden. — Openb. 20:4.
De mensheid in het algemeen zal dan worden geoordeeld overeenkomstig hun hartetoestand — overeenkomstig hun verlangen en bereidheid om Gods wil te doen, en niet overeenkomstig het feit of zij vroeger nu wel of niet de gelegenheid hebben gehad die wil te leren kennen. Er zullen „boekrollen”, waarin Gods instructies staan opgetekend, geopend worden en de gehele mensheid zal de gelegenheid ontvangen te weten welke ’dingen in de boekrollen geschreven staan’. Iedereen zal worden geoordeeld op grond van zijn gehoorzaamheid aan deze boekrollen.
Dit alles wordt beschreven in Johannes’ grootse visioen van de oordeelsdag van de mensheid gedurende Christus’ duizendjarige regering. „En ik zag een grote witte troon en degene die daarop was gezeten [Jehovah God]. De [huidige, goddeloze] aarde en de hemel vloden van voor zijn aangezicht weg, en er werd geen plaats voor ze gevonden. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boekrollen [die Gods instructies bevatten] geopend. Maar er werd een andere boekrol geopend, het is de rol des levens. En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden [overeenkomstig hun gehoorzaamheid aan deze instructies].” — Openb. 20:11, 12.
Pas na hun laatste beproeving, wanneer Satan na het einde van Christus’ duizendjarige koninkrijk tijdelijk wordt losgelaten, komen zij ten slotte in de meest volledige zin des woords „tot leven”. Allen die de laatste beproeving doorstaan, zullen het recht ontvangen eeuwig op een rechtvaardige, vervolmaakte aarde te leven. Pas dan zullen hun namen voorgoed in „de rol des levens” worden geschreven. — Openb. 20:5.
Dit is het „eeuwige leven” waarop christenen hopen. Het is een eindeloos leven op een aards paradijs, een aarde die door de mens zal worden bewerkt totdat ze de volmaaktheid heeft bereikt die God oorspronkelijk voor deze juweel van zijn schepping heeft bedoeld.
In de bijbel wordt dus niet geleerd dat de mensenwereld in het algemeen onmiddellijk na de dood een bijzonder oordeel ontvangt. In plaats daarvan leert de bijbel het algemene oordeel van de meerderheid der mensheid gedurende Christus’ duizendjarige regering, wanneer de uit de doden opgewekte mensheid in Gods wil zal worden onderwezen en de gelegenheid zal ontvangen zich ernaar te richten ten einde eeuwig leven te ontvangen.
BEREID U THANS VOOR
Hoe kunt u zich er thans op voorbereiden dat uw naam in de „rol des levens” geschreven zal worden? Door Gods Woord te bestuderen en ernaar te leven. Ontwikkel een persoonlijkheid die ontvankelijk is voor Gods instructies (Kol. 3:5-14). Vorm de gewoonte deze instructies bereidwillig te gehoorzamen. Wanneer u thans reeds zo’n gehoorzaam levenspatroon ontwikkelt, zal dit u helpen de instructies op te volgen die God gedurende de duizendjarige regering van Jezus Christus zal geven. Het zal u helpen Gods zegeningen te ontvangen, de laatste beproeving te overleven en eeuwig leven op de vervolmaakte aarde te verwerven. Niets kan waardevoller zijn dan ervoor in aanmerking te komen dat uw naam ten slotte, na het einde van Christus’ duizendjarige regering, „in het boek des levens geschreven” wordt. — Openb. 20:15.
Indien u echter het voorrecht wilt ontvangen om gedurende die oordeelsdag voor de mensheid in het algemeen en daarna op aarde te leven, is het dringend noodzakelijk Gods wil in deze tijd te leren kennen en doen. Door zo te handelen, zult u ervoor in aanmerking komen een vroege oordeelsvoltrekking over dit goddeloze samenstel van dingen, die zeer nabij is, te overleven. Doet u de stappen die noodzakelijk zijn om eerst het einde van dit samenstel van dingen en vervolgens het „algemene oordeel” te overleven? Het antwoord op deze vraag hangt af van het levenspatroon dat u thans vormt.
VERWIJSBRONNEN
1 Dictionnaire de la Bible, F. Vigouroux (Parijs; 1903), Deel 3, kol. 1837, 1839.
2 Encyclopédie Théologique, Migne (Petit-Montrouge, Frankrijk; 1850), Deel 35, boek 1, kol. 126.
3 Dictionnaire Pratique des Connaissances Religieuses, J. Bricout (Parijs; 1927), Deel 2, kol. 203.
4 Catholic Encyclopedia (New York, 1910), Deel 8, blz. 552.
5 La Fin du Monde, Lavergne (Parijs; 1941), blz. 12.
[Illustratie op blz. 677]
Fragment van het oordeelstafereel boven de hoofdingang van de Notre Dame in Parijs