-
Nederigheid maakt geduldigOntwaakt! 1973 | 22 juni
-
-
te doen uit . . . egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf te achten’. Indien wij deze nederige geesteshouding bezitten, zal het ons weinig moeite kosten om geduldig met anderen te zijn. — Fil. 2:3.
-
-
Welke richting is de moderne katholieke bijbelwetenschap ingeslagen?Ontwaakt! 1973 | 22 juni
-
-
Welke richting is de moderne katholieke bijbelwetenschap ingeslagen?
TERECHT hoort men wel eens zeggen: ’Er bestaat geen stilstand. De dingen gaan vooruit of ze gaan achteruit. Ze worden beter of slechter.’ Het is daarom niet ongepast de vraag te stellen welke richting de rooms-katholieke bijbelwetenschap is ingeslagen — vooruit of achteruit?
Dat de moderne katholieke bijbelwetenschap aan het veranderen is, zal voor iedere oplettende waarnemer duidelijk zijn. De veranderingen die ze ondergaat, zijn zelfs de oorzaak geworden van een crisis in de Rooms-Katholieke Kerk. Enerzijds zijn er degenen die al zulke veranderingen krampachtig proberen tegen te houden, en anderzijds zijn er degenen die ongeduldig wachten op nog grotere en snellere veranderingen. Met het oog op deze situatie is het geen wonder dat de jezuïtische publikatie America (9 mei 1970a) zich gedwongen voelde op te merken: „De katholieken die zijn opgegroeid in de Kerk van gisteren, ademen, bidden en worstelen nu in een religieuze situatie die wordt gekenmerkt door onzekerheid, tweedracht en beroering.”
In de rooms-katholieke bijbelwetenschap heerst er in het bijzonder een tendens om af te zien van geloof in de geïnspireerdheid en authenticiteit van de Schrift. En dit, zo moge worden opgemerkt, vormt het ernstigste aspect van de huidige ommezwaai; het dient alle praktizerende katholieken die nog vasthouden aan de geïnspireerdheid van de bijbel, met ernstige bezorgdheid te vervullen.
Schreef Mozes de Pentateuch?
Met de term „Pentateuch” worden de eerste vijf boeken van de bijbel aangeduid: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Wie heeft deze boeken geschreven? Niet alleen heeft de Pentateuch zelf, en ook eeuwenlang de joodse traditie, deze boeken aan Mozes toegeschreven, maar dit kan ook van de andere boeken van de Hebreeuwse Geschriften gezegd worden, alsook van Jezus en zijn apostelen. Zo lezen wij in Exodus 17:14, Numeri 33:2 en Deuteronomium 31:9 dat Mozes schreef, of het gebod kreeg om te schrijven. Andere gedeelten van de Hebreeuwse Geschriften waarin Mozes wordt genoemd als de doorgever van de in de Pentateuch vervatte wet zijn Jozua 1:7, 8, Rechters 3:4 en 1 Koningen 2:3. Dat Jezus ervan overtuigd was dat Mozes deze boeken van de bijbel had geschreven, blijkt heel duidelijk uit zijn opmerkingen tegen zijn joodse tegenstanders: „Indien gij trouwens Mozes hadt geloofd, zoudt gij mij geloven, want hij heeft over mij geschreven” (Joh. 5:46). En wij bemerken dat de leden van het besturende lichaam van de eerste christenen, die in Jeruzalem bijeenkwamen om vraagstukken als de besnijdenis te bespreken, eveneens Mozes als de auteur beschouwden, want in een officieel schrijven verklaarden zij: „Want van oudsher heeft Mozes in stad na stad mensen gehad die hem prediken, omdat hij elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen.” — Hand. 15:21.
Er is een tijd geweest dat katholieke geleerden het met bovenstaande eens waren. Zo staat er in de New Catholic Dictionary (1929): „De eerste vijf boeken van de bijbel” zijn „ongeveer 1400 v.Chr. geschreven . . . Een doorlopende, zowel joodse als christelijke traditie heeft altijd het Mozaïsche auteurschap van deze vijf boeken verdedigd . . . Men is echter volkomen gerechtigd aan te nemen dat Mozes gebruik heeft gemaakt van reeds vóór zijn tijd bestaande documenten, en deze in zijn werk heeft opgenomen.” Een andere katholieke publikatie waarin de Pentateuch aan Mozes werd toegeschreven, was de Catholic Biblical Encyclopedia, Old Testament, die hier nog verder over opmerkte: „De tekst van de Pentateuch . . . is bij zijn overlevering door goddelijke voorzienigheid behoed voor het insluipen van fouten in passages handelend over geloof en moraal.”
De moderne katholieke bijbelwetenschap laat echter een ander geluid horen. The Jerusalem Bible (1966), The Jerome Bible Commentary (1966) en de New Catholic Encyclopedia (1967) verraden allemaal de invloed van Wellhausen, een Duitse oriëntalist die niet geloofde in de geïnspireerdheid van de bijbel, en wiens theorieën bovendien meer en meer ondeugdelijk blijken. Hoe zou iemand echter ook een deugdelijke theorie kunnen voortbrengen als hij reeds van een door vooroordeel ingegeven onderstelling uitgaat? En dat doet Wellhausen, aangezien hij beweert dat alle religie van menselijke oorsprong is.
De rooms-katholieke bijbelwetenschap is dus heel duidelijk teruggekomen van haar standpunt met betrekking tot deze vijf boeken als de door God geïnspireerde geschriften van Mozes. (Verdere bewijzen voor de geïnspireerdheid van de Pentateuch kunnen worden gevonden in de publikatie Aid to Bible Understanding, de bladzijden 1283, 1284.)
Het boek Jona
Er bestaat geen twijfel over dat het boek Jona enkele buitengewoon vreemde gebeurtenissen beschrijft. Maar het bevat niets wat een verstandelijk denkende gelovige niet zou kunnen aanvaarden. De volgende feiten getuigen van de authenticiteit en historiciteit van dit boek:
1. De oude Hebreeën aanvaardden het als historisch en geïnspireerd.
2. Het boek Jona, dat in stijl overeenkomt met vier andere ’kleine profeten’, opent met de uitspraak: „Het woord van Jehovah nu kwam tot Jona. . . .” — Hos. 1:1; Joël 1:1; Micha 1:1; Zef. 1:1.
3. Het krachtigste getuigenis is echter afkomstig van Jezus Christus. Hij verwees herhaaldelijk naar het verslag van Jona, zoals blijkt uit Matthéüs 12:39-41 (met een tweevoudige verwijzing) en Matthéüs 16:4. Hij zei: „Evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de geweldig grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn.” En er in het geheel niet aan twijfelend dat Jona in staat was geweest de mensen van Ninevé tot berouw te brengen, vervolgde Jezus met te zeggen: „De mannen van Ninevé zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en zullen het veroordelen, want zij hadden berouw op hetgeen Jona predikte, maar ziet! meer dan Jona is hier.”
Meer dan een halve eeuw terug waren katholieke geleerden dezelfde mening toegedaan; zo verklaart The Catholic Encyclopedia (1910), Deel 8, op blz. 498: „Katholieken hebben het boek Jonas altijd als een waarheidgetrouw verslag gezien. . . . Redenen voor de traditionele aanvaarding van de historiciteit van Jonas zijn: I. Joodse Traditie. . . . II. De autoriteit van onze Heer. — Deze reden wordt door katholieken geacht alle twijfel omtrent de waarachtigheid van het boek Jonas weg te nemen. . . . Christus maakt geen onderscheid tussen het verhaal van de koningin van Scheba en dat van Jonas (zie Matth. xii, 42). Hij hecht precies dezelfde historische waarde aan het boek Jonas als aan het [Eerste] Boek Koningen. Dit is het krachtigste argument waarop katholieken hun geloof in de waarheidgetrouwheid van de geschiedenis van Jonas baseren. III. De autoriteit van de kerkvaders. — Van geen enkele kerkvader is een uitspraak bekend die gaat in de richting van de mening dat Jonas een verzinsel zou zijn en niet waarheidgetrouw.”
Het moderne scepticisme ten aanzien van het boek Jona heeft echter moderne katholieke geleerden in zijn greep gekregen. Nu zeggen zij dat het boek Jona een „verzinsel” is en geen authentieke geschiedenis bevat. Zij kleineren het boek, zoals ook de Jerusalem Bible doet, die het een „snaaks avontuur” vindt, „een opeenvolging van ’practical jokes’ die God uithaalt met zijn profeet . . . het hele verhaal wordt met onbedekte ironische spot verteld” en „is bedoeld ter lering en vermaak”. Jezus beschouwde het boek echter niet als een grap; hij vatte hetgeen erin stond ernstig op! Derhalve rijst de vraag: Hebben deze moderne critici enige grond voor hun opvatting? In het geheel niet! Zij hebben slechts theorieën uitgevonden om een ondersteuning te hebben voor hun weigering te erkennen dat God wonderen heeft verricht! Het is duidelijk dat de moderne katholieke bijbelwetenschap niet vooruit maar achteruit gaat, en indruist tegen de duidelijke verklaringen van Jezus ten gunste van de historische waarde van het boek Jona.
Wat er wordt gezegd over het Hooglied van Salomo
Het openingsvers van dit bijbelboek verklaart: „Het subliemste lied, dat van Salomo is.” Ter ondersteuning van deze verklaring wordt er in de Hebreeuwse Soncino-bijbel het volgende opgemerkt: Koning Salomo was inderdaad een schrijver van vele liederen (1 Kon. 4:32). Het boek zelf verwijst een aantal malen naar de koning. Hoewel sommigen beweren dat bepaalde taaleigenaardigheden op een late datum duiden, tonen toch de feiten aan dat „een dergelijke opvatting . . . geen gezonde basis heeft. De verkorte vorm van het betrekkelijke voornaamwoord [sje of sja in plaats van asjer], die vaak in dit boek voorkomt . . . wordt bijvoorbeeld ook aangetroffen in de oudste bijbelboeken”, zoals Genesis en Rechters. Andere argumenten tegen het auteurschap van Salomo worden „eveneens ongegrond” genoemd.
Meer dan zestig jaar geleden voerden katholieke geleerden nog meer bewijzen aan voor het auteurschap van Salomo. Zo geeft The Catholic Encyclopedia, in Deel 3, op blz. 305, als commentaar: „Het Hooglied weerspiegelt de liefde van Salomo voor de natuur [1 Kon. 4:33] (het bevat tweeëntwintig plante- en vijftien dierenamen), voor schoonheid en kunst en voor koninklijke pracht en praal.” En in de Catholic Biblical Encyclopedia wordt opgemerkt dat de vele verschillende plaatsnamen die in het boek voorkomen, aantonen dat het vóór de deling van het koninkrijk, ten tijde van Salomo’s zoon Rehábeam, geschreven moet zijn.
Toch verkiest de moderne katholieke bijbelwetenschap ook op dit punt alle bewijzen te negeren en de theorieën van moderne sceptici en critici te aanvaarden die betwijfelen of Salomo het boek geschreven heeft. Opnieuw sluit ze zich liever aan bij de wijsheid van deze wereld — een wijsheid ’die dwaasheid is bij God’ — in plaats van geloof te stellen in de geïnspireerdheid en goddelijke bewaring van de bijbel. — 1 Kor. 3:19.
Meer dan één schrijver van Jesaja?
Nog een voorbeeld waaruit blijkt hoe de moderne katholieke wetenschap is afgeweken van het geloof in de geïnspireerdheid, authenticiteit en goddelijke bewaring van de verschillende boeken van de bijbel, is de wijze waarop ze meegaat met de ongelovige hogere critici die van oordeel zijn dat er drie of meer „Jesaja’s” zijn geweest die het bijbelboek Jesaja hebben geschreven. Volgens deze critici heeft één „Jesaja” de hoofdstukken 1 tot en met 39 van dit boek geschreven, een andere de hoofdstukken 40 tot en met 55, en nog een andere de hoofdstukken 56 tot en met 66.
Een dergelijke opvatting kan echter niet in overeenstemming worden gebracht met de bijbel. De bijbel zelf maakt duidelijk dat het boek in zijn geheel door één schrijver met de naam Jesaja is geschreven. Zo schrijft bijvoorbeeld Matthéüs 3:3 de woorden in Jesaja 40:3 toe aan „de profeet Jesaja”, evenals in Matthéüs 4:14-16 de uitspraak in Jesaja 9:1, 2 aan dezelfde Jesaja wordt toegekend. Insgelijks worden zowel Jesaja 6:1, 10 als 53:1 in Johannes 12:38-41 toegekend aan „de profeet Jesaja”. Zo schrijft ook de apostel Paulus in Romeinen 10:16 de woorden in Jesaja 53:1 aan de profeet Jesaja toe. En in Lukas 4:17 lezen wij dat Jezus „de rol van de profeet Jesaja” kreeg aangereikt en dat hij de woorden in Jesaja 61:1, 2 las en op zichzelf van toepassing bracht. Zo zouden er nog meer voorbeelden kunnen worden aangehaald die aantonen dat de bijbelschrijvers de veronderstelde drie gedeelten van het boek Jesaja aan slechts één profeet Jesaja toekenden.
De Dode-Zeerol „A” van het boek Jesaja legt van hetzelfde feit getuigenis af. De kopiist van deze rol wist blijkbaar niets van een verdeling tussen de hoofdstukken 39 en 40 van Jesaja, want hij is de eerste zin van wat nu bekendstaat als hoofdstuk veertig, begonnen op de laatste regel van de kolom die hoofdstuk 39 bevat. Vermeldenswaard is ook dat de slotverzen van hoofdstuk 39, die spreken over de komende gevangenschap en wegvoering naar Babylon, een logische overgang vormen op wat volgt. Hoofdstuk 40 wijst namelijk vooruit naar de tijd dat die gevangenschap zou eindigen.
Ook wat dit betreft is de katholieke bijbelwetenschap een andere richting ingeslagen. Aan het begin van deze eeuw, op 28 juni 1908, weerlegde de Pauselijke Bijbelcommissie nog de argumenten van degenen die beweerden dat de profetie van Jesaja verschillende schrijvers had gehad, besluitend met de woorden: „Zelfs bij elkaar genomen vormen de aangevoerde argumenten geen deugdelijk bewijs dat het boek Jesaja niet alleen aan Jesaja, maar aan twee of zelfs meer auteurs moet worden toegeschreven.” En de Catholic Biblical Encyclopedia, Old Testament merkte terecht op: „De anonimiteit van de zogenaamde Deutero- [Tweede] en Trito- [Derde] Jesaja is een onoverkomelijk obstakel voor de kritische school. Men is niet in staat te verklaren hoe het komt dat de auteur van een van de belangrijkste boeken onbekend is gebleven, terwijl terzelfder tijd de kleinere profetische geschriften”, namelijk Obadja en Haggaï, „wel in het bezit zijn gebleven van de namen van hun schrijvers”.
Met recht kan men zich afvragen: Waarom heeft de moderne katholieke bijbelwetenschap verkozen al deze bewijzen voor de eenheid van het boek Jesaja naast zich neer te leggen? Waarom? Wegens verlies aan geloof in de macht en wijsheid van de Auteur van de bijbel. Zij die de theorie van de meerdere schrijvers aanhangen, doen dit voornamelijk omdat zij weigeren te geloven dat een profeet van Jehovah, zoals Jesaja, nauwkeurig de details zou kunnen voorspellen van de verovering van Babylon door Cyrus en meer van deze gebeurtenissen. Hiermee handelen zij echter volkomen in strijd met wat een van de uitspringende thema’s van Jesaja vormt, namelijk dat de ware God gebeurtenissen kan voorspellen, en valse goden niet. Zo lezen wij: „Gedenkt de eerste dingen van lange tijd geleden, dat ik de Goddelijke ben, en er is geen andere God, noch iemand gelijk mij; Degene die van het begin af de afloop vertel, en van oudsher de dingen die niet gedaan zijn; Degene die zeg: ’Míjn raad zal tot stand komen en al mijn welbehagen zal ik doen’ . . . Ik heb het gesproken, ik zal het ook doen komen.” En ook: „Mijn woord dat uit mijn mond uitgaat . . . zal niet zonder resultaten tot mij terugkeren, maar het zal stellig datgene doen waarin ik behagen heb geschept en het zal stellig succes hebben in dat waarvoor ik het heb gezonden.” — Jes. 46:9-11; 55:11.
Ja, deze ware God die de toekomst kan voorspellen, daagt de aanbidders van namaakgoden uit: „Laten de natiën allemaal op één plaats bijeengebracht worden en laten nationale groepen vergaderd worden. Wie onder hen kan dit vertellen? Of kunnen zij ons zelfs de eerste dingen doen horen? Laten zij hun getuigen verschaffen, opdat zij rechtvaardig verklaard mogen worden, of laten zij horen en zeggen: ’Het is de waarheid!’” — Jes. 43:9.
Dat de moderne katholieke bijbelwetenschap steeds meer afwijkt van het geloof in de bijbel als het geïnspireerde, onfeilbare Woord van de Schepper, de God van de hemel wiens naam Jehovah is, dient alle katholieken die nog geloven dat de Goddelijke Voorzienigheid het schrijven en bewaren van de bijbel heeft geleid, met ernstige bezorgdheid te vervullen.
[Voetnoten]
a Binnenkant achterblad.
-
-
Wie betaalt ervoor?Ontwaakt! 1973 | 22 juni
-
-
Wie betaalt ervoor?
◆ „Bureau-vervuiling” — zo noemt een arts het. In een verslag in The Journal of the American Association van 21 december 1970 verschaft hij enkele interessante feiten over de stroom van ongevraagde medische lectuur die hij ontving.
Op één dag ontving hij negen van dergelijke publikaties, in één maand in totaal zeventig. Al deze publikaties hadden drie dingen gemeen: alle bevatten advertenties van meer dan een farmaceutisch bedrijf; ze werden hem alle toegezonden zonder dat hij erom gevraagd had en alle bevatten ze artikelen die voor de praktizerende arts van belang zijn. Een proef met drie tijdschriften toonde aan dat deze 173 bladzijden leesmateriaal en 277 bladzijden met advertenties bevatten. Afgaand op het aantal regels dat in deze zeventig tijdschriften stond, schatte hij dat hij veertig uur per week nodig zou hebben om al deze tijdschriften in de loop van een maand door te lezen.
Deze tijdschriften worden wekelijks of maandelijks naar duizenden zo niet honderdduizenden artsen gezonden. Het totale gewicht van de tijdschriften die hij in één maand ontving bedroeg bijna 14 kilo. Hij schatte dat als alle 200.000 artsen in de Verenigde Staten iedere maand zoveel lectuur ontvingen, dit in totaal op zo’n 2720 ton per maand zou neerkomen.
Verreweg het merendeel van deze medische tijdschriften wordt op uitstekend kwaliteitspapier uitgegeven en staat vol met kostbare kleurenadvertenties voor geneesmiddelen. Wie betaalt voor dit alles? Niet de doktoren en evenmin de uitgevers maar de patiënten die voor de geneesmiddelen betalen die artsen voorschrijven; want al dit adverteren komt bij de prijs van de medicijnen. Blijkbaar is de vervaardiging van geneesmiddelen een zeer winstgevende zaak.
-