-
Gods Naam en de christenheidDe Wachttoren 1969 | 1 mei
-
-
De kerk in Steinhausen, in Duitsland, bijvoorbeeld, heeft een fresco op het plafond waarop engelen en wolken staan afgebeeld met in het midden een driehoek waarin de uit vier letters bestaande naam staat. En hoog boven het altaar van de katholieke basiliek in Gossweinstein, in het Frans sprekende gedeelte van Zwitserland, ziet men hetzelfde symbool midden in een vergulde doorbrekende zon. Andere plaatsen in Duitsland waar de eigennaam van God in Hebreeuwse letters voorkomt, zijn: de basiliek te Ottobeuren; de parochiekerk van St. Trudpert, Münstertal; de katholieke kerk te Vilseck, Oberpfalz; de kloosterkerk van de Benedictijnen te St. George, Isny, Allgäu; de slotkapel van het slot Zeil, bij Leutkirch, Allgäu; de Lorenzkerk in Kempten, Allgäu.
Als indertijd, toen die kerken gebouwd werden, Gods persoonlijke naam belangrijk genoeg was om op zulke in het oog vallende plaatsen te worden aangebracht, waarom wordt dit woord van vier letters dan niet aan de kerkgangers verklaard? Waarom wordt het trouwens angstvallig door de geestelijken vermeden? Is er iets aan deze naam wat moderne theologen in verlegenheid brengt? Zou hun neiging dit onderwerp uit de weg te gaan, soms — zoals sommigen beweren — haar oorzaak vinden in het feit dat de oorspronkelijke klinkerklanken waarmee de naam in het oude Hebreeuws werd uitgesproken, niet meer bekend zijn? Neen, dat kan nauwelijks als een voldoende reden aanvaard worden, want dan zouden ook alle andere eigennamen in de Hebreeuwse Geschriften weggelaten zijn — namen zoals Abraham, Jozua, Melchizédek, enzovoort. Kunt u zich een geschiedenis zonder namen indenken?
De Nederlandse predikant H. Rosin geeft toe dat de geestelijken een beslissing moesten nemen met betrekking tot de meer dan 7000 maal dat Gods persoonlijke naam in de oorspronkelijke Geschriften voorkomt. De keuze waarvoor zij zich volgens deze religieuze zegsman gesteld zagen was, ’de heilige naam au sérieux te nemen of te beschouwen als iets wat alleen van historisch belang is’.
Dat sommige geestelijken uit een vroeger tijdperk de naam wel au sérieux hebben genomen, is duidelijk. In de koepel van de kerk te Nordlingen in Duitsland neemt deze naam een overheersende plaats in. In een plafondschildering van weer een andere kerk in Salem, nabij het Bodenmeer, wordt Mozes bij de brandende doornstruik afgebeeld, en het tetragram dient als symbool van Gods aanwezigheid. De naam komt verder nog voor in de kloosterkerk in Schöntal, in een kerk in Waldenburg, tweeëndertig kilometer van Stuttgart gelegen, in het klooster van Speinshart in Kemnath/Bayreuth in Beieren, en in de Evangelische Kerk te Fürstenau.
In de kathedrale kerk te Strasbourg, links van de klok, is een cirkel waarin onder elkaar drie woorden staan; het tetragram en het woord „God” in het Grieks en Latijn. En niet alleen in Duitsland, maar ook in de bakermat van het rooms-katholicisme vindt men voorbeelden van de uit vier letters bestaande goddelijke naam. Op de voorgevel van de basiliek van St. Victor in Varese is de naam heel goed te zien in het fronton boven de hoofdingang. In de St. Pieterskerk te Rome komt de naam op zijn minst tweemaal voor.
Mag men dan niet verwachten dat katholieken iets over deze persoonlijke naam van God dienen te weten — een naam die in de kerkdecoraties zo op de voorgrond treedt? De ervaring die een bezoeker van de kathedraal in de Spaanse stad Toledo opdeed, toont echter aan dat dit geenszins het geval is. In deze kerk nam de kunstenaar El Greco de uit vier letters bestaande Hebreeuwse naam op in een van zijn beroemde muurschilderingen. De bezoeker ontving van een gids die hem rondleidde — een hoogleraar aan de universiteit van Barcelona — de onjuiste mededeling dat deze vier letters „Gloria Maria” in Latijns geheimschrift betekenden.
HOE VERHOOGT DE CHRISTENHEID GODS NAAM?
De kerken der christenheid, katholieke en protestantse, hebben in hun liturgieën een overvloedig gebruik gemaakt van het bijbelboek Psalmen. Maar de kerkgangers moeten er wel vaak over in twijfel verkeren wie het onderwerp is van hun vormelijke lofliederen, de Heer Jezus Christus of de Vader van Christus Jezus. Door heel de oorspronkelijke tekst van de Psalmen heen komt de uit vier letters bestaande Hebreeuwse naam van God vaker voor dan in enig ander bijbelboek, en het aan de Psalmen ten grondslag liggende thema wordt op krachtige wijze tot uitdrukking gebracht in de woorden van Psalm 34, vers 3 (4), NW: „O maakt met mij Jehovah groot, en laten wij te zamen zijn naam verhogen.” De kerkgangers der christenheid zingen echter over een anonieme „Heer”.
In plaats van de naam van de Soevereine God te vergroten, hebben de geestelijken de tactiek gevolgd over de goddelijke naam te zwijgen. De theoloog J. D. Michaelis, in wiens achttiende-eeuwse vertaling van de Hebreeuwse Geschriften herhaaldelijk de Duitse vorm „Jehova” voorkomt, geeft zelfs toe dat zijn „vrienden erop stonden dat ik dit uitheemse woord er helemaal niet in opnam”. Wie die „vrienden” waren, zegt hij niet, doch als antwoord zei hij hun dat de gewone rechtschapenheid van een vertaler eiste dat hij de eigennaam van God weergaf, evengoed als andere eigennamen, zoals Abraham, Isaäk en Jozua.
Ondertussen heeft de vernieuwing van religieuze gebouwen nauwelijks gelijke tred gehouden met de hersenspoelingen die de studenten in de godgeleerdheid der christenheid worden gegeven. In de kathedraal te Grenoble in Frankrijk is een voorbeeld te zien van de naam in de vorm van het tetragram, hoewel hij op z’n kop staat; ook in Zwitserland, in de jezuïetenkerk te Einsiedeln, in het kanton Schwyz, komt hij hoog aan het plafond voor. En in de St.-Martinskerk te Olten in Zwitserland, hebben decoratieve kunstenaars op de in het oog vallende plaats die doorgaans door het tetragram wordt ingenomen, de naam JEHOVAH, voluit geschreven, aangebracht.
Het lijdt geen twijfel dat de eerbied van de geestelijken voor Degene „wiens naam JEHOVA is” (Ps. 83:19 18, Van der Palm) ernstig is afgenomen. Koningin Elizabeth I van Engeland schreef als titulair hoofd van de Engelse Katholieke Kerk bijvoorbeeld, terecht of ten onrechte, aan Jehovah bevrijding van de Spaanse Armada toe, want haar herdenkingsmedaille verklaart: „יהוה [niet ’God’ of ’HEER’] blies met zijn wind en zij werden verstrooid.” Maar onder haar opvolger, koning Jakobus, besloten kerkelijke waardigheidsbekleders die de vertaling van de Engelse King James bijbel ter hand namen, het bijgelovige gebruik te volgen en bijna overal waar het Hebreeuwse tetragram voorkomt, onveranderlijk „HEER” of „GOD” te zetten.
Niettemin kunnen bezoekers van de St.-Nicholaskapel, op het eiland Wight, nog altijd het tetragram op een in het oog vallende plaats aan het plafond zien. En in de koningsstad Edinburgh komt de naam „JEHOVA” boven de ingang van het koor van St. Mary’s Cathedral in een inscriptie voor, gedateerd 1614. En het wapen van de stad Plymouth draagt als onderschrift: „De naam van Jehovah is de sterkste toren” (Spr. 18:10). Zelfs de Westminster Abbey in Londen is niet zonder een voorbeeld van de uit vier letters bestaande Hebreeuwse naam van de Schepper.
Koning Christiaan IV van Denemarken en Noorwegen (1588-1648) was nog een monarch van de christenheid die verklaarde Jehovah te erkennen. Op de ronde toren van Kopenhagen, op Kobmagergade, die in 1642 gereed kwam, liet hij een rebusinscriptie aanbrengen die als volgt kan worden vertaald: „Mogen ware leer en rechtvaardigheid, Jehovah, het hart van de gekroonde Christiaan IV leiden.” Elders in Denemarken zijn voorbeelden te vinden van een opvallend gebruik van het tetragram: boven het altaar in de St.-Pauluskerk op Bornholm, in de kerken te Tønder en Møgeltønder en in de bovendriehoek van de voorgevel van de Holmens Kirke (Marinewerfkerk) in Kopenhagen.
Koning Christiaan verleende de Hebreeuwse naam van de Schepper ook een in het oog vallende plaats aan het plafond van de hal in het slot Frederiksborg te Hilleröd. Ook draagt een van zijn munten, gedateerd 1644, het opschrift „יהוה Justus Judex” of „Jehovah de rechtvaardige Rechter”.
In Zweden, in de kerk van St.-Maria te Hälsingborg, ziet men het tetragram in een hekwerk vóór het altaar. In Finland is het te zien boven de westelijke deur van de St.-Karelskerk in Helsinki, alsook in de kathedraal in Kuopio, in de nieuwe kerk te Kauhajoki, ten oosten van de Botnische Golf, in een oude kerk van de marktstad Lohja en in de kathedraal te Oulu in het noorden.
Het tetragram als onderdeel van de religieuze decoratieve kunst uit de barokperiode vond zijn weg over de oceaan naar Amerika. In de St. Paul’s Chapel van de Trinity-parochie in de stad New York, een bouwwerk dat in 1776 gereed kwam, verschijnen de vier Hebreeuwse letters van de goddelijke naam vlak boven het altaar. Ze zijn ook te zien midden in het gewelf boven het altaar, in een verguld houten lofwerk dat de stralen van de zon voorstelt; en in de Trinity-kerk op Wall Street komen de letters die de goddelijke naam vertegenwoordigen, in gebrandschilderde ramen boven het altaar voor.
Thans zijn de vertegenwoordigers van de christenheid echter bereid Gods eigen, persoonlijke naam te vergeten. Het geïnspireerde Woord van God verklaart daarentegen: „Een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered” (Rom. 10:13; Joël 2:32). Modernistische geestelijken delen echter de opvatting die door een Canadese geestelijke als volgt onder woorden werd gebracht: „De naam die mensen aan God geven, is eveneens onbelangrijk. Hij zal wel niet minder aandachtig naar hun gebeden luisteren omdat zij hem aanspreken met ’Allah’ of zelfs met ’Manitou’, zoals de Noordamerikaanse Indianen doen.” Zij zien over het hoofd dat het niet de vraag is hoe de mensen God noemen, doch dat het gaat om de naam die Hijzelf als zijn eigen persoonlijke naam bekendmaakt. — Jes. 42:8, NW.
HET MYSTERIE BLIJFT BESTAAN
De tactiek om over de heilige naam te zwijgen, wordt dus in heel de christenheid gevolgd. De betekenis van dat uit vier letters bestaande symbool, dat zozeer in de kerkelijke decoratiekunst domineert, blijft voor de meeste kerkgangers een mysterie. Misschien beschouwen zij het eenvoudig als nog een van de mysteries van hun religie — iets wat zij nooit zullen kunnen doorgronden. Hoewel zij de woorden van het Onze Vader opzeggen: „Uw naam worde geheiligd”, zijn weinig kerkgangers — of zij nu naar de kerk te Palafrugell-Gerona in Spanje, naar de reusachtige kathedraal te Arlon in België, naar de Luxemburgse kerken te Differdange en Dudelange, of naar de kathedrale kerk van St. Karel in Wenen gaan — zich bewust van het verband tussen dat symbool op hun kerkmuren en het gebed dat zij uitspreken.
Hedendaagse geestelijken hebben er natuurlijk volgens hun mening een speciale reden voor, Gods eigen persoonlijke naam in hun kerkdiensten te blijven doodzwijgen. Dit is het tijdperk van de oecumenische gedachte waarin niet de nadruk wordt gelegd op wat men gelooft, doch in hoeverre men bereid is bijbelse beginselen prijs te geven ten einde tot een bedrieglijke eenheid van godsdienstaanhangers met uiteenlopende meningen te komen. Degenen die de bijbel de rug hebben toegekeerd, is de God van de bijbel, onder de door hemzelf gekozen naam Jehovah, te streng, te zeer een tuchtmeester, te onverdraagzaam waar het leugens, huichelarij en zedendelicten betreft — een God die van hen die in hem geloven exclusieve toewijding eist. — Nah. 1:2.
Daarom geven de theologen en vertalers van de christenheid er bij het vervaardigen van moderne bijbelvertalingen de voorkeur aan het tetragram, of het meer begrijpelijke Jehovah of Jahweh, weg te laten en er de een of andere neutraler klinkende uitdrukking zoals „Heer” voor in de plaats te zetten. De bijbel noemt echter geen andere naam voor de ware God, hoewel hij er onder verschillende titels in wordt beschreven. De bijbel vermeldt slechts één persoonlijke naam voor God — een naam die hijzelf bekendmaakt en die wij niet mogen negeren. — Ex. 34:5-7.
DE CHRISTENHEID IN GEBREKE GEBLEVEN
Dat de christenheid in gebreke is gebleven Gods eigen persoonlijke naam te verhogen, is een van de krachtige aanwijzingen dat ze haar tijd gehad heeft. Ondanks de vele voorbeelden van plaatsen waar men eertijds meer achting voor de heilige naam had, hebben geestelijken thans de naam uit hun vormelijke diensten gebannen. Zij vitten over de vorm van de naam, of deze Jehovah, Jahweh, Jahve, enzovoort, dient te zijn, en besluiten ten slotte er niet meer aan te denken en er de vage titel „Heer” voor in de plaats te zetten.
Deze nalatigheid van de zijde der geestelijken mag echter niet onopgemerkt blijven. Lang geleden heeft de God van de bijbel verklaard: „Mijn naam [zal] groot zijn onder de natiën” (Mal. 1:11, NW). Hij heeft in deze tijd van het einde getuigen opgeroepen om zijn naam en faam tot de einden der aarde krachtig bekend te maken. Die christelijke getuigen van Jehovah zijn zich volledig bewust van hun verantwoordelijkheid getrouw in de voetstappen van de voornaamste Getuige, Christus Jezus, te treden. Zij blijven steeds indachtig dat Christus Jezus tijdens zijn bediening op aarde ’zijn Vaders naam aan zijn discipelen bekendmaakte’ (Joh. 17:26). Ook zij, als opgedragen slaven van de Allerhoogste God, moeten de persoonlijke naam van de ware God, alsmede zijn grootse voornemens met betrekking tot de mens en de aarde, bekendmaken.
-
-
Geknoei met de tekst van de bijbelDe Wachttoren 1969 | 1 mei
-
-
Geknoei met de tekst van de bijbel
■ Voorheen schreef De Wachttoren dat er ongeveer vanaf de derde eeuw van de gewone tijdrekening met de tekst van de Griekse Septuaginta-vertaling van de Hebreeuwse Geschriften is geknoeid, met als gevolg dat de goddelijke naam eruit verwijderd is. In de Dode Zeerollen, die tussen 1947 en 1953 zijn ontdekt, zijn er nog meer bewijzen aan het licht gekomen dat men reeds vroeg met de naam heeft geknoeid. Deze rollen voeren ons terug tot vóór de tijd van Christus, en de Jesajarol laat zien dat afschrijvers zelfs in die tijd Jehovah’s naam (JHWH, יהוה in het Hebreeuws) hebben vervangen. Uit de tekst van Jesaja 3:16-20, die op bladzijde 1256 van de New Bible Dictionary van Douglas staat afgebeeld, blijkt bijvoorbeeld dat afschrijvers voor adonái (אדוני) het woord JHWH (יהוה) hebben gebruikt, en voor JHWH het woord adonái. Blijkbaar was er reeds met de tekst geknoeid en wist de afschrijver niet precies of de goddelijke naam op deze plaatsen wel moest worden gebruikt. Voor het overgrote deel getuigen de oude manuscripten echter dat in beide gevallen Jehovah’s naam behoort te staan.
-