De opstandingshoop
Hoewel sommige personen haar in Paulus’ tijd in twijfel trokken, ze in de dagen van Augustinus een veelomstreden leerstelling was en de meeste theologen van thans haar negeren, straalt de opstandingshoop ons toch uit de bijbel tegemoet.
GODS Woord, de bijbel, verschaft ons in vele opzichten een basis voor de opstandingshoop. Om te beginnen, wordt er in verteld hoe verschillende personen door de macht van God werkelijk uit de doden werden opgewekt: één door Elia en Elisa, drie door Jezus, en twee rechtstreeks door God, namelijk de man wiens dode lichaam met Elisa’s beenderen in aanraking kwam en Jezus zelf. Gods Woord bevat ook vele profetieën uit de oudheid — zoals die welke door Job, David, Jesaja, Hosea en anderen zijn opgetekend — waarin duidelijk een opstanding uit de doden wordt voorzegd. Jezus Christus, de grootste aller profeten, heeft niet alleen herhaaldelijk zijn eigen opstanding voorzegd, maar verklaarde ook dat „de ure komt” waarin hij allen die zich in de herinneringsgraven bevinden, te voorschijn zou roepen. — Joh. 5:28, 29.
Wij bemerken bovendien nog dat alle vier de evangelieschrijvers het over Jezus’ opstanding hebben en daarvan gevarieerde maar niettemin met elkaar in overeenstemming zijnde verslagen op schrift hebben gesteld. Jezus’ discipelen waren, hoewel zij geen hogere opleiding hadden genoten, intelligente en eerlijke mensen. Zij leverden het bewijs van Jezus’ opstanding op dezelfde plaats waar deze had plaatsgevonden, en dat zonder enig uitstel. Ondanks dat Jezus er herhaaldelijk met hen over had gesproken, werden zij door het werkelijk plaatsvinden ervan totaal verrast. Door over deze opstanding te prediken, hadden zij van de mensen slechts vervolging en martelaarschap te verwachten, terwijl volgens The Encyclopedia Americana alleen Jezus’ opstanding er de oorzaak van was dat zijn discipelen „uit een toestand van ontmoediging en wanhoop te voorschijn kwamen en een vreugdevolle en onwankelbare vrijmoedigheid aan de dag gingen leggen”.
De apostel Petrus had er daarom alle reden toe de aandacht op Jezus’ opstanding te vestigen. Hij deed dit op de pinksterdag, nadat hij een kreupele man had genezen, (tweemaal) voor de bestuurders was gebracht en hij Cornelius getuigenis had gegeven. Tot laatstgenoemde zei hij over Jezus: „Dezen heeft God ten derden dage opgewekt en heeft gegeven, dat Hij verscheen, niet aan het gehele volk, doch aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan”. — Hand. 10:40, 41.
Evenzo was alleen de opstanding van Jezus en zijn persoonlijke ontmoeting met Saulus van Tarsus er verantwoordelijk voor dat deze zeer ontwikkelde, fanatieke Farizeeër de christen Paulus werd. Geen wonder dat de apostel Paulus zowel in zijn prediking als in zijn brieven keer op keer naar Jezus’ opstanding en de opstandingshoop voor christenen verwijst. Hoe krachtig en duidelijk bespreekt hij de opstanding in het vijftiende hoofdstuk van zijn eerste brief aan de Korinthiërs! Hoe logisch toont hij aan dat christenen zonder de hoop op een opstanding de „beklagenswaardigste van alle mensen” zouden zijn! Hoe passend vermaant hij christenen „standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren” te zijn, „wetende, dat uw arbeid” — door die hoop op een opstanding — „niet vergeefs is in den Here”! — 1 Kor. 15:19, 58.
WAAROM EEN OPSTANDING?
In het begin bestond er geen noodzaak voor een opstanding, daar God de mens had geschapen om voor eeuwig te leven, hetgeen van zijn gehoorzaamheid zou afhangen. Toen het eerste mensenpaar in opstand was gekomen, ontstond er, daar zij hun recht op leven hadden verspeeld, wat hen betrof, geen noodzaak voor een opstanding. God had hen onmiddellijk, te zamen met degene die hen tot deze overtreding had aangezet, Satan de Duivel, kunnen wegvagen, maar hij deed dit niet. Waarom niet? Omdat Satan snoefde dat hij alle schepselen van God zou kunnen afkeren. God stond Adam en Eva derhalve toe te blijven leven en kinderen voort te brengen, en hij liet Satan in het leven om hem de gelegenheid te verschaffen te trachten zijn snoeverij waar te maken. God was ervan overtuigd dat er onder Adams nakomelingen mensen zouden zijn die de Duivel met succes zouden weerstaan, waardoor zij God zouden rechtvaardigen en aantonen dat hij vrij van enige schuld voor Adams overtreding was. — Gen. 2:17; 3:19; Job, de hoofdstukken 1 en 2.
Ongeacht wat Adams nakomelingen echter zouden doen, zij stonden allen onder de veroordeling en stierven tengevolge van Adams overtreding (Rom. 5:12). Opdat zij die het zouden verdienen onder deze goddelijke veroordeling vandaan zouden kunnen komen, verschafte God zijn Zoon om als een rantsoen te sterven; en om hen die het verdienen, maar die reeds waren gestorven, leven te geven, voorzag hij in de opstanding uit de doden. Ja, „alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar” door middel van een opstanding uit de doden „eeuwig leven hebbe”. Door middel van de opstanding zal Jehovah eveneens zijn oorspronkelijke voornemen ten aanzien van de aarde verwezenlijken, namelijk, dat ze een paradijs gevuld met een volmaakt geslacht van menselijke schepselen zal zijn. — Joh. 3:16; Gen. 1:28.
WIE, WAT EN HOE?
De opstanding is een van de meest verbazingwekkende wonderen van de Schepper. Dit dient ons geloof echter niet aan het wankelen te brengen, want God is zowel alwetend als almachtig. Voor hem is niets te moeilijk of onmogelijk (Gen. 18:14; Matth. 19:26). Het houdt in dat allen die zich in „de herinneringsgraven”, dat wil zeggen, in Gods herinnering, bevinden, herschapen zullen worden. Wie leven er echter in zijn herinnering voort? Niemand van de opzettelijk goddelozen of van hen die zich, omdat zij met de goddelozen verbonden zijn geweest, onder een gezins- of gemeenschapsveroordeling vallen. Dezulken vergeet God (Ex. 32:33; Spr. 10:7; 11:7). Alleen zij die hun rechtschapenheid reeds hebben bewezen of op zijn minst gevoel voor rechtvaardigheid bezaten maar die wegens onwetendheid God niet hebben gediend en daarom als de „onrechtvaardigen” worden aangeduid, zullen een opstanding uit de doden ervaren. — Hand. 24:15.
Wat zal er worden opgewekt? Het lichaam? Neen, dit is vergaan en zijn atomen zijn een deel van andere levende dingen geworden, welke, op hun beurt, misschien weer een deel van andere levende schepselen zijn gaan uitmaken. Is het de ziel? Neen en ja. Neen en ja? Inderdaad! Het is neen, wanneer u onder „ziel” datgene verstaat wat volgens de verschillende geloofsbelijdenissen het onstoffelijke iets is wat niet van enig lichaam afhankelijk is en waarvan men veronderstelt dat het onsterfelijkheid bezit. Het is echter ja, wanneer u de schriftuurlijke betekenis van ziel in gedachten hebt, namelijk, het psychosomatische geheel, bestaande uit lichaam, geest en adem des levens. „De mens werd tot een levende ziel”, staat er in Genesis 2:7 (SV). Er staat niet, „de mens kreeg een ziel”. Bij de dood houdt de ziel, de persoon, op te bestaan. „De ziel die zondigt, die zal sterven”. In het graf zijn geen wijsheid, kennis of gedachten (Ps. 146:3, 4; Pred. 9:5, 10; Ezech. 18:20). In de opstanding wordt datgene weer tot leven gebracht wat was gestorven, de persoon, de ziel, welke persoon van God een passend lichaam zal ontvangen. Zoals wij reeds hebben opgemerkt, is dit natuurlijk alleen op hen van toepassing wier levenspatroon door God in zijn herinnering wordt bewaard. Welke factoren beheersen de persoonlijkheid die wij zijn, of het levenspatroon dat wij aan de dag leggen?
Onze persoonlijkheid is het resultaat van vier in ons leven werkzaam zijnde factoren. In de eerste plaats is dit de erfelijkheid, waardoor wij met bepaalde neigingen en mogelijkheden, zowel in mentaal en fysiek als in moreel en emotioneel opzicht, zijn behept. Op de tweede plaats komt de omgeving, welke er zeer doorslaggevend voor is of deze verschillende eigenschappen tot ontwikkeling gebracht of onderdrukt zullen worden. Als derde punt volgt de aangelegenheid van de menselijke wil. Soms hebben personen, door van hun wilskracht gebruik te maken grote overgeërfde nadelen of een ongunstige omgeving overwonnen. Ten slotte, als vierde en belangrijkste punt, zijn er de door God verschafte hulpmiddelen, zijn heilige geest, zijn Woord en zijn organisatie. Door deze drie zijn vele personen, ondanks overgeërfde nadelen en factoren van het milieu of de omgeving, geholpen een christelijke persoonlijkheid aan te doen.
WAAR EN WANNEER?
Uit de Schrift blijkt dat er twee soorten van opstanding zijn: een die zowel in tijd als in belangrijkheid de eerste is, een hemelse opstanding; en de tweede of latere opstanding, welke op aarde zal plaatsvinden. Ten einde wat de Schrift over deze twee soorten van opstanding heeft te zeggen naar waarde te kunnen schatten, dienen wij eerst te begrijpen wat ze over de twee bestemmingen voor de gehoorzame personen uit de mensheid leert. Enerzijds zijn er aan Christus’ volgelingen veel beloften gedaan betreffende een plaats welke in de hemel voor hen bereid is en waar zij op tronen zullen zitten en duizend jaren lang als koningen en priesters zullen heersen. Over hen wordt gezegd dat zij een kroon des levens, een kroon der rechtvaardigheid, zullen ontvangen, „erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus” zullen zijn, en dat zij een deel van het Zaad van Abraham zullen uitmaken door middel waarvan alle geslachten der aarde zich zullen zegenen. Daar hun aantal van slechts 144.000 zeer beperkt is, werden zij door Jezus passend als een „klein kuddeke” aangeduid. — Luk. 12:32; Joh. 14:2; Gal. 3:29; 2 Tim. 4:8; Openb. 2:10; 20:6.
Allen zullen met Jezus in de eerste opstanding — welke hij als eerste heeft mogen ervaren — delen. Evenals hij moeten ook zij eerst worden wedergeboren en door middel van Gods wil en zijn heilige geest tot een levende hemelse hoop worden verwekt. Zij moeten het getuigenis van de geest bezitten dat zij Gods zonen zijn, en evenals Jezus moeten zij tot in de dood getrouw blijken te zijn. Door de vervulling van bijbelprofetieën wordt te kennen gegeven dat de opstanding van deze lichaamsleden van Christus begon toen hij in 1918 voor het oordeel tot zijn huis kwam. Van deze 144.000 is er nu nog slechts een overblijfsel, en deze personen zullen, zoals door Paulus wordt aangetoond, onmiddellijk na hun sterven de eerste opstanding deelachtig worden: „Allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin”. — Joh. 3:5; Rom. 8:16; 1 Kor. 15:51, 52.
Anderzijds zijn er veel schriftuurplaatsen die over Gods voornemen met betrekking tot deze aarde spreken, en welke nog in vervulling moeten gaan. De aarde zal tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig, blijven bestaan. Ze „zal vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren den bodem der zee bedekken”. Onder Gods koninkrijk zullen de zachtmoedigen de aarde bezitten en zal men geen oorlog meer leren. God zal alle tranen van ’s mensen ogen afwissen, „en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn”. Dit zijn de vooruitzichten voor allen die bij God in zijn herinnering voortbestaan, en die niet in de eerste opstanding zullen delen. — Ps. 104:5; Jes. 2:4; 11:9; Openb. 21:4.
Wanneer zullen zij tot leven worden teruggebracht? Daar zij met eeuwig leven in het vooruitzicht te voorschijn gebracht zullen worden, is het niet meer dan redelijk te veronderstellen dat zij hun opstanding, nadat Gods oorlog van Armageddon dit huidige goddeloze samenstel van dingen, zowel het onzichtbare als het zichtbare, heeft weggevaagd, in Gods nieuwe wereld zullen ontvangen. Met het oog op de profetie dat Christus sommigen van hen tot vorsten over de gehele aarde zal aanstellen, is het eveneens redelijk tot de gevolgtrekking te komen dat zij die gedurende dit leven hun rechtschapenheid hebben bewezen, een vroege opstanding deelachtig zullen worden, vooral daar hun een beloning is toegezegd. — Ps. 45:17; Hebr. 11:39, 40; Openb. 11:18.
In Gods Woord, de bijbel, wordt waarlijk in voldoende mate een basis voor de hoop op een opstanding gevonden en al de details ervan vormen een prachtig en betekenisvol geheel. Daar wij deze hoop koesteren, zullen wij, hoewel wij over het verlies van onze geliefden mogen treuren, dit niet doen op een wijze zoals zij die in het geheel geen hoop bezitten. Deze hoop zal ons bovendien in staat stellen om, wat er ook gebeure, onze rechtschapenheid jegens God te bewaren, daar wij weten dat er door middel van de opstanding in Gods nieuwe wereld eeuwig leven voor ons is weggelegd. — 1 Thess. 4:13.