-
Het kruis is van heidense oorsprongDe Wachttoren 1968 | 15 juni
-
-
Het kruis is van heidense oorsprong
HET kruis dat u op de spits van een kerk in de omgeving, op het altaar ervan en als hanger aan een ketting om de hals van velen van uw buren ziet, is in werkelijkheid een heidens religieus symbool. Het werd in de gehele heidense wereld reeds lang vóór de komst van het christendom vereerd. Zoals wij zullen zien, wordt dit door vele autoriteiten op het gebied van religie en geschiedenis toegegeven.
Oosthoeks Encyclopedie verklaart in haar uitgave van 1961 op bladzijde 634 van deel 8: „Kruis . . . een van de oudste tijden af, onder vrijwel alle volken en cultuurkringen in diverse variaties voorkomend natuursymbool, meestal in verband te brengen met het ontwakende leven.” Het boek The Ancient Church door W. D. Killen, stemt hiermee overeen door op bladzijde 316 te zeggen: „In de vroegste oudheid vereerde men het kruis al in Egypte en Syrië, de boeddhisten in het Oosten gaven er dezelfde eer aan; en wat nog buitengewoner is, toen de Spanjaarden Amerika voor het eerst bezochten, werd het welbekende teken onder de voorwerpen van aanbidding in de afgodentempels van Anahuac aangetroffen. Het is ook opmerkenswaardig dat de heidenen in het begin van onze jaartelling gewoon waren bij de viering van enkele van hun heilige mysteries het kruisteken op het voorhoofd te maken.”
Indien u tot een van de kerken der christenheid behoort, heeft de kerk u dan ooit verteld dat het kruis een heidens symbool is? Als ze dit niet heeft gedaan, heeft ze de waarheid voor u verzwegen. Het heeft u aangespoord met eerbied op te zien naar een symbool waarvan wordt erkend dat het heidens is. „Maar”, zo zult u zeggen, „hebben de vroege christenen het kruis dan niet als een symbool van het christendom beschouwd?” Neen, dat hebben zij niet. Pas omstreeks de helft van de derde eeuw van onze gewone tijdrekening begonnen zogenaamde christenen het kruis als zodanig te gebruiken, zoals in de Winkler Prins Encyclopaedie wordt toegegeven. Wij lezen daar namelijk op bladzijde 402 van deel 12, in de uitgave van 1951: „De Christenen hebben niet van den beginne het kruis, als aanduiding van het centrum hunner belijdenis, in beeld gebracht. Eerst ca 200 komt het in opschriften voor, daarna frequenter.” An Expository Dictionary of New Testament Words, door W. E. Vine, verklaart op bladzijde 256 van deel één: „Tegen het midden van de derde eeuw A.D. waren de kerken òf van bepaalde leerstellingen van het christelijk geloof afgeweken òf ze hadden ze getravesteerd. Ten einde het prestige van het afvallige kerkelijke stelsel te verhogen, werden heidenen in de kerken aangenomen zonder te letten op wedergeboorte door geloof, en het werd hun grotendeels toegestaan hun heidense tekens en symbolen te behouden. Vandaar dat de tau of T, in zijn meest voorkomende vorm, met het dwarsstuk verlaagd, werd aangenomen als symbool voor het kruis van Christus.”
In het begin van de derde eeuw schreef Minucius Felix in Octavius aan de heidenen en onthulde welk standpunt vroege christenen tot op die tijd met betrekking tot het kruis hadden ingenomen. Hij zei: „Bovendien aanbidden, noch wensen wij kruisen. Gij echter wel, die goden van hout heiligt en houten kruisen eert, deze wellicht beschouwend als delen van uw goden. . . . Uw overwinningstrofeeën bootsen niet alleen het voorkomen van een eenvoudig kruis na, maar ook dat van een man die eraan hangt” (The Ante-Nicene-vaders, Deel 4, blz. 191). Ware christenen hebben het kruis nooit vereerd of als een symbool van het ware christendom beschouwd.
Veel mensen betogen dat het kruis door de kerken wordt gebruikt omdat Christus aan een kruis is gestorven. Dat zeggen de kerken, maar het is niet waar. Toegevend er niet zeker van te zijn of Christus aan een kruis is gestorven, merkte het kerkblad van de Evangelisch-Lutherse staatskerk van Sleeswijk-Holstein, Die Kirche der Heimat, in zijn uitgave van 2 augustus 1951 op: „Of het kruis op Golgotha al dan niet een dwarsbalk had of slechts een gewone paal was, of het de T-vorm had of van een dwarsbalk was voorzien die de paal rechthoekig sneed, is haast onmogelijk nu nog te bepalen.”
Dat het woord „kruis” in vele Nederlandse vertalingen van de bijbel voorkomt, bewijst niet dat het instrument waaraan Christus is gestorven, de vorm had die de kerken beweren. Volgens De Katholieke Encyclopaedie, Deel 15 (uitgegeven in 1952), blz. 913, is het kruis een „Strafwerktuig, oorspronkelijk een paal, waaraan veroordeelden werden gebonden om gegeseld of gehangen te worden”. Het woord „kruis” duidt op een aantal vormen. Zo kan het een eenvoudige, rechtopstaande paal zijn, in het Latijn crux simplex genaamd; de crux commissa, die de vorm had van de letter „T”; de crux decussata, die de vorm had van de letter „X”, en de crux immissa, die de vorm had van de letter „T” maar met verlaagde dwarsbalk. Als dus het Nederlandse woord „kruis” in door de kerken gemaakte bijbelvertalingen wordt gebruikt, hoe kunt u dan weten welke van deze vormen er wordt bedoeld?
Het Griekse woord dat de kerken met het Nederlandse woord „kruis” hebben vertaald, is stauros, doch voor de bijbelschrijvers betekende dit niet het kruis dat de kerken als symbool van het christendom tentoon stellen. Het betekende een eenvoudige rechtopstaande paal. Hierover verklaart het boek An Expository Dictionary of New Testament Words, door W.E. Vine, op bladzijde 256 van deel één: „Stauros duidt primair op een rechtopstaande paal of staak. Hierop werden boosdoeners vastgenageld en terechtgesteld. Zowel het zelfstandig naamwoord als het werkwoord Stauroō, aan een staak of paal vastmaken, hebben in oorsprong niets te maken met een uit twee balken bestaand kruis, de vorm die de kerk eraan geeft. Deze laatste vond zijn oorsprong in het oude Chaldea en werd als symbool voor de god Tammuz gebruikt.”
Merk ook op wat in The Companion Bible, uitgegeven door de universiteitspers van Oxford, wordt verklaard. Daarin wordt op bladzijde 186 in de „Appendices” gezegd: „Homerus gebruikt het woord stauros voor een gewone paal of staak, of een enkele balk. En in de gehele Griekse klassieken wordt het woord in deze betekenis gebruikt. Het duidt nooit op twee elkaar op een of andere wijze kruisende balken, maar altijd op één enkele balk. Vandaar het gebruik van het woord xulon [hetgeen balk betekent] in verband met de wijze waarop onze Heer is gestorven, welk woord in Handelingen 5:30; 10:39; 13:29, Gal. 3:13 en 1 Petr. 2:24 met boom is weergegeven. . . . Er is in het Griekse N.T. niets waardoor zelfs maar op twee balken wordt gezinspeeld. . . . Het is dus volledig bewezen dat de Heer aan een rechtopstaande paal ter dood is gebracht en niet aan twee elkaar op een of andere wijze kruisende balken.”
Het kruis dat door de kerken wordt gebruikt, houdt niet het geringste verband met het christendom. In plaats daarvan is het een „heilig” symbool dat tot heidense religies uit de oudheid behoort, religies waarvan de God van waarheid een afschuw had en waarvoor hij de natie Israël waarschuwde (Deut. 7:16, 25, 26). In de religie van het oude Egypte was het een erkend symbool.
Het Egyptische kruis, bekend als crux ansata, is bekroond met een cirkel. Deze combinatie vertegenwoordigde de manlijke en vrouwelijke voortplantingsorganen. Naar het vrouwelijke symbool op dit kruis — de cirkel — met het Hindoewoord yoni verwijzend, verklaart het boek Sex and Sex Worship, door O.A. Wall, op bladzijde 359: „De crux ansata (het hengselkruis) was overal ter wereld in gebruik, van India, Assyrië, Babylon en Egypte tot aan Zweden en Denemarken . . . en op het westerse continent. . . . Het is de anch van de Egyptenaren, het symbool van het leven, omdat het de vrouwelijke yoni verenigd met het manlijke taukruis, voorstelt.”
Indien er op uw kerk dus een kruis staat en dit in de religieuze diensten wordt gebruikt, bestempelt dit, gezien deze feiten, de aanbidding aldaar als heidens. Hoe kan nu een aanbidding die verheidenst is, de goedkeuring van de ware God verwerven? U moet zich van al dergelijke Babylonische vormen van aanbidding afscheiden en zich verbinden met degenen die de Schepper in waarheid aanbidden. — Openb. 18:4.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1968 | 15 juni
-
-
Vragen van lezers
● Hebben Jezus’ woorden in Lukas 20:34-36 betrekking op de aardse opstanding of op de hemelse opstanding van de 144.000? — W.D., Australië.
Wij ontvangen geregeld vragen over deze verzen 20:34-36, die luiden: „De kinderen van dit samenstel van dingen huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar zij die waardig gerekend zijn dat samenstel van dingen en de opstanding uit de doden te verwerven, huwen niet noch worden zij ten huwelijk gegeven. Zij kunnen trouwens ook niet meer sterven, want zij zijn gelijk de engelen, en zij zijn Gods kinderen doordat zij kinderen der opstanding zijn.”
Het is begrijpelijk dat christenen belangstelling hebben voor de vooruitzichten op een huwelijk in de opstanding, daar de sterkste gevoelsbanden van de mens doorgaans betrekking hebben op zijn huwelijkspartner. Vele getrouwe dienstknechten van God die uitzien naar eeuwig leven op aarde en wier partner is gestorven, zouden graag een ondersteuning hebben voor hun hoop dat zij eens weer als man en vrouw verenigd kunnen worden in de opstanding. Hoewel niemand ongevoelig zal zijn voor de oprechtheid van deze gevoelens, dienen wij in te zien dat Jezus’ woorden blijkbaar betrekking hebben op de aardse opstanding en dat ze erop wijzen dat degenen die een opstanding ontvangen, niet zullen huwen noch in een huwelijksgemeenschap met hun vroegere partner herenigd zullen worden.
Om te begrijpen waarom deze aangelegenheid zo moet worden bezien, zal het nuttig zijn de achtergrond van Jezus’ woorden te beschouwen. De woorden in Matthéüs 22:23-33 zullen ons daarbij helpen. In een poging Jezus te slim af te zijn, stelden de Sadduceeën hem voor een probleem: Een joodse vrouw verloor haar echtgenoot voordat zij enige kinderen had gekregen. In overeenstemming met de wet van het leviraatshuwelijk, die in Deuteronomium 25:5-10 staat opgetekend, huwde zij de broer van haar overleden echtgenoot en vervolgens al zijn zeven broers, daar elk van hen stierf zonder dat zij kinderen baarde. De Sadduceeën vroegen wiens vrouw zij in de opstanding zou zijn. — Luk. 20:28-33.
De joden bezaten kennis van en hoop op een aardse opstanding, ook al hielden deze opstandige Sadduceeën er een andere mening op na en weigerden zij de hoop op een opstanding, die zo duidelijk in de Hebreeuwse geschriften wordt vermeld, te aanvaarden (Jes. 25:8; Job 14:13; Dan. 12:13). In zijn antwoord vermeed Jezus niet op hun vraag in te gaan door over de opstanding tot hemels leven te spreken. Zij hadden een probleem opgeworpen dat betrekking had op joden die onder de wet van Mozes stierven voordat Jezus de weg tot hemels leven had geopend, en Christus antwoordde logischerwijs als volgt: „In de opstanding huwen de mannen niet noch worden de vrouwen ten huwelijk gegeven, maar zij zijn als engelen in de hemel.” — Matth. 22:30.
Dat Jezus een aardse opstanding in gedachten had, blijkt verder nog uit het feit dat hij, zoals in Matthéüs 22:31, 32 en Lukas 20:37, 38 staat opgetekend, naar Abraham, Isaäk en Jakob verwees en aan de hand van de inlichtingen die bij het brandende braambos aan Mozes werden verstrekt, bewees dat deze patriarchen een opstanding uit de dood zouden ontvangen. Welnu, welke schriftuurlijke hoop bestaat er voor deze personen? Zij
-