Levensbehoud in een tijd van hongersnood
1. Welke verstandige handelwijze volgde Jozef gedurende de jaren van overvloed, en met welk resultaat?
ONMIDDELLIJK nadat Jozef als voedselbeheerder was aangesteld, maakte hij een rondreis door het land Egypte. Tegen de tijd dat de jaren van overvloed aanbraken, had hij alles goed georganiseerd. Nu begon het land bij handen vol zijn opbrengst te geven! Jozef bleef de voedselprodukten van het rondom elke stad gelegen veld bijeenbrengen en sloeg ze in de stad op. Hij bleef „koren ophopen in zeer grote hoeveelheid, als het zand der zee, totdat men ten slotte ophield het te tellen, omdat het niet te tellen was”. — Genesis 41:46-49.
2. Welk persoonlijke offer moesten de mensen brengen om de middelen voor levensonderhoud deelachtig te worden?
2 De zeven jaren van overvloed liepen ten einde en de hongersnood brak aan — zoals Jehovah had voorzegd — een hongersnood die niet slechts tot Egypte beperkt bleef, maar zich „over de gehele oppervlakte der aarde” uitstrekte. Toen het hongerende volk in Egypte tot Farao om brood begon te roepen, zei Farao tot hen: „Gaat naar Jozef. Al wat hij u zegt, dient gij te doen.” Jozef verkocht graan aan de Egyptenaren totdat hun geld op was. Vervolgens nam hij hun levende have als betaling aan. Ten slotte kwamen de mensen naar Jozef toe en zeiden: „Koop ons en ons land voor brood, en wij zullen stellig met ons land slaven van Farao worden.” Derhalve kocht Jozef al het land van de Egyptenaren voor Farao. — Genesis 41:53-57; 47:13-20.
Voorziening voor geestelijk voedsel
3. Door bemiddeling van wie zou volgens Jezus’ voorzegging te rechter tijd voedsel worden verschaft?
3 Zoals het koren dat Jozef uitreikte leven voor de Egyptenaren betekende, zo is waarheidsgetrouw geestelijk voedsel onontbeerlijk om in het levensonderhoud te voorzien van christenen die slaven van Jehovah worden door zich aan Hem op te dragen door bemiddeling van de Grotere Jozef, Jezus Christus. Gedurende zijn aardse bediening voorzei Jezus dat zijn gezalfde volgelingen belast zouden worden met de verantwoordelijkheid voor de uitreiking van deze voedselvoorraden. Hij vroeg: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt!” — Matthéüs 24:45, 46.
4. Hoe komt de voorziening die in deze tijd door de „slaaf”-klasse wordt getroffen, overeen met hetgeen er in Jozefs dagen werd georganiseerd?
4 Het getrouwe overblijfsel van die „beleidvolle slaaf”-klasse in deze tijd stelt elke mogelijke poging in het werk om zich te kwijten van zijn schriftuurlijke verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat zowel Jehovah’s opgedragen getuigen als geïnteresseerden in de wereld om hen heen, levenonderhoudend geestelijk voedsel ontvangen. Deze taak beschouwen zij als een heilige plicht en zij kwijten zich ervan als een heilige dienst voor Jehovah. Bovendien heeft de „slaaf” gemeenten georganiseerd en ze van zoveel bijbelse lectuur voorzien dat ze over ruim voldoende ’Koninkrijkszaad’ beschikken om het wijd en zijd uit te strooien in het hun toegewezen gebied. Dit komt overeen met de dagen van Jozef, toen hij de mensen in steden bijeenbracht en hen van graan voorzag, niet alleen om in hun levensonderhoud te voorzien maar ook om zaaigraan te hebben met het oog op een toekomstige oogst. — Genesis 47:21-25; Markus 4:14, 20; Matthéüs 28:19, 20.
5. (a) Welke speciale aandacht schenkt de „slaaf” aan de behoeften van het huisgezin tijdens een noodsituatie? (b) Hoe laat de overvloed van geestelijke voorzieningen in 1986 zich vergelijken met de voedselvoorraden destijds in de dagen van Jozef?
5 Zelfs wanneer het openbare predikingswerk verboden is en Jehovah’s Getuigen vervolgd worden, beziet de ’getrouwe slaaf’ dit verschaffen van geestelijk voedsel als een heilige taak (Handelingen 5:29, 41, 42; 14:19-22). Wanneer er zich rampen voordoen, zoals orkanen, overstromingen en aardbevingen, ziet de „slaaf” erop toe dat in zowel de fysieke als de geestelijke behoeften van Gods huisgezin wordt voorzien. Zelfs in de concentratiekampen zijn gevangenen geregeld met het gedrukte woord bereikt. Nationale grenzen krijgen geen kans om de stroom van geestelijk voedsel af te dammen, zodat degenen die het nodig hebben daarvan verstoken zouden blijven. Het vereist moed, geloof in Jehovah en dikwijls heel wat vindingrijkheid om de geregelde toevoer doorgang te laten vinden. Alleen al in 1986 heeft de „slaaf” gezorgd dat er wereldwijd een overvloed van 43.958.303 bijbels en gebonden boeken, alsmede 550.216.455 tijdschriften werd geproduceerd — waarlijk een „zeer grote hoeveelheid, als het zand der zee”.
Wraak, straf of barmhartigheid?
6, 7. (a) Hoe leidde de hongersnood ertoe dat de tien halfbroers zich voor Jozef ter aarde wierpen? (b) In welke opzichten werd Jozef nu zelf op de proef gesteld?
6 Ten slotte werd ook het land Kanaän door de hongersnood getroffen. Jakob zond de tien halfbroers van Jozef naar Egypte om graan te kopen. Maar Benjamin, Jozefs enige volle broer, stuurde hij niet mee, uit vrees dat hem, zoals hij zei, „misschien een dodelijk ongeluk [zou overkomen]”. Aangezien Jozef degene was die het koren verkocht, kwamen zijn broers naar hem toe en wierpen zich voor hem ter aarde. Hoewel zij hun broer niet herkenden, zag Jozef wel wie zij waren. — Genesis 42:1-7.
7 Nu herinnerde Jozef zich de dromen die hij vroeger in verband met hen had gehad. Maar wat moest hij doen? Moest hij wraak nemen? Moest hij, nu zij in zo grote nood verkeerden, de behandeling die hij van hen had ondergaan, vergeven? En het hartverscheurende verdriet van zijn vader? Moest dat vergeten worden? Hoe dachten zijn broers nu over het ernstige kwaad dat zij bedreven hadden? Ook Jozef werd in deze kwestie op de proef gesteld. Zouden zijn daden in overeenstemming zijn met de houding die de Grotere Jozef, Jezus Christus, later aan de dag zou leggen, zoals die in 1 Petrus 2:22, 23 wordt beschreven: „Hij heeft geen zonde begaan, noch werd er bedrog in zijn mond gevonden. Wanneer hij werd beschimpt, ging hij niet terugschimpen. Wanneer hij leed, ging hij niet dreigen, maar hij bleef zich toevertrouwen aan degene die rechtvaardig oordeelt.”
8. Waardoor liet Jozef zich steeds leiden, en wat illustreert dit met betrekking tot Jezus en Zijn discipelen?
8 Aangezien Jozef Jehovah’s hand kon herkennen in de ontwikkeling der gebeurtenissen, nam hij steeds nauwlettend Gods wetten en beginselen in acht. Op dezelfde wijze was Jezus er voortdurend op uit ’de wil van zijn Vader’ te doen terwijl hij ’een ieder die geloof in hem oefende’, eeuwig leven in het vooruitzicht stelde (Johannes 6:37-40). Als „gezanten die optreden in de plaats van Christus” vervullen zijn gezalfde discipelen eveneens hun heilige taak door „tot het volk alle woorden omtrent dit leven [te] spreken”. — 2 Korinthiërs 5:20; Handelingen 5:20.
9, 10. (a) Hoe ging Jozef nu te werk, en waarom? (b) Hoe gaf Jozef blijk van net zo’n mededogen als Jezus later aan de dag zou leggen?
9 Jozef maakte zich niet onmiddellijk aan zijn broers bekend. Integendeel, via een tolk richtte hij harde woorden tot hen en zei: „Gij zijt verspieders!” Aangezien zij gezegd hadden dat zij nog een jongere broer hadden, eiste Jozef dat zij deze broer naar Egypte brachten om te bewijzen dat zij de waarheid gesproken hadden. Jozef hoorde hen vol berouw tegen elkaar zeggen dat deze wending in de gebeurtenissen de vergelding moest zijn voor het feit dat zij hem, Jozef, als slaaf naar Egypte hadden verkocht. Wenend wendde Jozef zich af. Niettemin liet hij Simeon gijzelen totdat zij met Benjamin waren teruggekeerd. — Genesis 42:9-24.
10 Jozef nam geen wraak voor het kwaad dat hem was aangedaan. Hij wilde vaststellen of hun berouw oprecht was en uit het diepst van hun hart kwam, zodat hun barmhartigheid zou kunnen worden betoond (Maleachi 3:7; Jakobus 4:8). Jozef gaf door zijn houding blijk van net zo’n mededogen als Jezus later aan de dag zou leggen, want niet alleen vulde hij hun zakken met graan maar hij liet ook hun geld in de opening van ieders zak terugleggen. Bovendien gaf hij hun mondvoorraad mee voor de reis. — Genesis 42:25-35; vergelijk Matthéüs 11:28-30.
11. (a) Waartoe zag Jakob zich na verloop van tijd genoodzaakt, en waarom stemde hij uiteindelijk toe? (b) Hoe verzekeren Romeinen 8:32 en 1 Johannes 4:10 ons eveneens van Gods liefde?
11 Na verloop van tijd raakte het voedsel dat zij in Egypte gekocht hadden op. Jakob verzocht de negen zonen terug te gaan om nog meer te kopen. Voordien had hij ten aanzien van Benjamin smekend betoogd: „Mijn zoon zal niet met ulieden afdalen, want zijn broer is dood en hij is alleen overgebleven. Indien hem een dodelijk ongeluk overkomt op de weg die gij zoudt gaan, dan zoudt gij stellig mijn grijze haren met droefheid in Sjeool doen neerdalen.” Maar na veel overreding en nadat Juda zich persoonlijk verantwoordelijk heeft gesteld voor Benjamin, stemt Jakob er met tegenzin in toe dat zij de jongen meenemen. — Genesis 42:36–43:14.
12, 13. (a) Hoe stelde Jozef zijn broers op de proef om hun hartetoestand aan het licht te brengen? (b) Waarom gaf de afloop Jozef een basis om barmhartigheid te betonen?
12 Toen Jozef zag dat Benjamin met de broers meegekomen was, nodigde hij hen uit in zijn huis, waar hij een feestmaal aanrechtte. Benjamin liet hij een vijfmaal zo grote portie geven als de porties voor elk van de andere broers. Vervolgens stelde Jozef zijn broers nog een laatste maal op de proef. Weer liet hij al hun geld in ieders eigen zak terugleggen, maar zijn eigen speciale zilveren beker werd in de opening van Benjamins zak gelegd. Na hun vertrek stuurde Jozef de man die over zijn huis ging, achter hen aan om hen van diefstal te beschuldigen en hun zakken te doorzoeken naar zijn beker. Toen die in Benjamins zak werd gevonden, scheurden de broers hun mantels. Zij werden mee teruggenomen en voor Jozef geleid. Juda smeekte vurig om barmhartigheid en bood zichzelf als slaaf aan in plaats van Benjamin, opdat de jongen naar zijn vader kon terugkeren. — Genesis 43:15–44:34.
13 Jozef, die nu overtuigd was van de verandering van hart die zijn broers hadden ondergaan, kon zijn emoties niet meer bedwingen. Nadat hij alle anderen het vertrek uit had gestuurd, riep Jozef uit: „Ik ben Jozef, uw broer, die gij naar Egypte hebt verkocht. Maar voelt u nu niet diepbedroefd en weest niet toornig op uzelf dat gij mij hierheen hebt verkocht; want tot levensbehoud heeft God mij voor u uit gezonden . . . om een overblijfsel voor ulieden op de aarde te stellen en u door een grote ontkoming in het leven te houden.” Vervolgens zei hij tot zijn broers: „Trekt vlug op naar mijn vader, en gij moet tot hem zeggen: ’. . . Kom naar mij toe. Draal niet. En gij moet wonen in het land Gosen, en . . . ik zal u daar stellig van voedsel voorzien, want er komen nog vijf jaren van hongersnood; opdat gij met uw huis en al wat gij hebt, niet tot armoede vervalt.’” — Genesis 45:4-15.
14. Welk vreugdevolle nieuws werd aan Jakob gebracht?
14 Toen Farao het nieuws over Jozefs broers vernam, droeg hij Jozef op wagens uit het land Egypte te nemen om zijn vader met zijn hele familie naar Egypte te laten komen, want hun zou het beste van het land gegeven worden. Toen Jakob hoorde wat er allemaal was voorgevallen, leefde zijn geest weer op en riep hij uit: „Het is genoeg! Mijn zoon Jozef leeft nog! Ah, laat mij gaan en hem zien voordat ik sterf!” — Genesis 45:16-28.
Geestelijk voedsel in overvloed
15. Naar wie zien wij thans op voor het verkrijgen van de geestelijke middelen voor levensonderhoud, en hoe kunnen wij van een overvloed verzekerd zijn?
15 Wat betekent dit alles voor ons in deze tijd? In het voortdurende besef van onze geestelijke nood zien wij op naar Iemand die veel groter is dan de welwillende Farao uit Jozefs tijd, namelijk de Soevereine Heer Jehovah, die in de geestelijke middelen voor levensonderhoud en in leiding voorziet waardoor wij worden geholpen door deze donkere dagen van een naar bijbelse waarheid hongerende wereld heen te komen. Wij hebben ons krachtig ingespannen voor de belangen van zijn koninkrijk en hebben als het ware onze tienden in zijn voorraadschuur gebracht. Hoe edelmoedig heeft hij voor ons „de sluizen van de hemel” geopend om een zegen uit te gieten „totdat er geen gebrek meer is”! — Maleachi 3:10.
16. (a) Waar alleen is in deze tijd levenreddend „voedsel” te vinden? (b) Hoe heeft het zaaien van „graan” ten behoeve van de uitgehongerde mensheid grotere vormen aangenomen?
16 Aan Jehovah’s rechterhand zetelt zijn Voedselbeheerder, de thans op de troon geplaatste Koning, de verheerlijkte Jezus (Handelingen 2:34-36). Zoals de mensen zich als slaaf moesten verkopen om in leven te blijven, zo moeten allen in deze tijd die in leven willen blijven, tot Jezus komen om zijn aan God opgedragen volgelingen te worden (Lukas 9:23, 24). Zoals Jakob zijn zonen opdroeg voor voedsel naar Jozef te gaan, zo leidt Jehovah berouwvolle mensen naar zijn geliefde Zoon, Jezus Christus (Johannes 6:44, 48-51). Jezus brengt zijn volgelingen bijeen in met steden te vergelijken gemeenten — en daarvan zijn er thans in de hele wereld ruim 52.000 — waar zij zich te goed kunnen doen aan een overvloed van geestelijk voedsel en ruim voldoende „graan” hebben om het ook als „zaad” in het veld te kunnen uitzaaien (Genesis 47:23, 24; Matthéüs 13:4-9, 18-23). Wat een gewillige werkers zijn deze getuigen van Jehovah! Steeds meer van hen nemen vrijwillig de volle-tijddienst op zich als pionier. Vorig jaar werd er een hoogtepunt bereikt toen er in één maand maar liefst 595.896 een aandeel aan deze bevoorrechte tak van dienst hadden. Dat is een gemiddelde van ruim elf pioniers in elke gemeente!
17. Aan welk andere profetische verslag doet de vereniging van de tien halfbroers met Jozef denken?
17 Het is opmerkelijk dat alle tien halfbroers van Jozef, nu zij berouw hadden van hun vroegere houding en handelwijze, met hem verenigd werden in Egypte, dat, samen met Sodom, een afbeelding vormt van de wereld waarin Jezus aan een paal werd gehangen (Openbaring 11:8). Dit herinnert ons aan Zacharia 8:20-23, welk bijbelgedeelte een climax bereikt in de beschrijving van „tien mannen” die zeggen: „Wij willen met ulieden gaan”, dat wil zeggen met Jehovah’s gezalfde volk, waarvan een overblijfsel nog steeds hier op aarde dient.
18. Waarmee in deze tijd komt de speciale begunstiging die Benjamin werd betoond, overeen?
18 Maar wat valt er te zeggen over Jozefs ene volle broer, Benjamin, wiens moeilijke geboorte Jakobs geliefde vrouw Rachel het leven had gekost? Benjamin werd door Jozef op een bijzondere wijze begunstigd, ongetwijfeld omdat Jozef zich inniger verbonden voelde met deze zoon van zijn eigen moeder. Dit verklaart naar alle waarschijnlijkheid waarom Benjamin een vijfvoudige portie ontving toen alle twaalf broers tijdens het feestmaal in Jozefs huis voor het eerst verenigd waren. Is Benjamin geen mooie afbeelding van het overblijfsel van gezalfde Getuigen in deze tijd, van wie de meesten die nog in leven zijn, sedert 1919 aan de zijde van de Heer zijn bijeengebracht? Deze „Benjamin”-klasse heeft werkelijk een speciale portie van Jehovah ontvangen, zoals te kennen wordt gegeven door het getuigenis dat Zijn ’geest aflegt met hun geest’ (Romeinen 8:16). Ook zij zijn beproefd op hun rechtschapenheid, terwijl de „schapen” van de Heer diensten voor hen verrichten. — Matthéüs 25:34-40.
19. Welke overeenkomst valt er op te merken tussen het feit dat Israël met zijn hele huisgezin naar Gosen trok en de bijeenvergadering van Gods volk in deze tijd?
19 Het is belangwekkend dat toen Farao regelingen trof om Jakob met zijn hele huisgezin naar Egypte over te laten komen, alle mannelijke „zielen” die zich daar vestigden, zeventig in getal waren, ofte wel zeven maal tien (Genesis 46:26, 27). Deze twee getallen worden in de Schrift op betekenisvolle wijze gebruikt, waarbij „zeven” dikwijls op hemelse en „tien” op aardse volledigheid duidt (Openbaring 1:4, 12, 16; 2:10; 17:12). Dit komt overeen met de situatie in deze tijd, nu wij mogen verwachten dat Jehovah zijn familie van Getuigen tot de laatste man toe zal bijeenvergaderen in zijn „land”, het geestelijke paradijs waarin wij ons thans verheugen. (Vergelijk Efeziërs 1:10.) „Jehovah kent degenen die hem toebehoren”, en zelfs nu reeds laat hij hen wonen in „het allerbeste deel van het land”, dat zich laat vergelijken met Gosen destijds op het grondgebied van Farao. — Genesis 47:5, 6; 2 Timótheüs 2:19.
20. Waarom moeten wij ons verheugen, ondanks de geestelijke hongersnood in deze tijd?
20 In Jozefs tijd volgden de jaren van hongersnood op de jaren van overvloed. In deze tijd vallen ze samen. In tegenstelling tot de geestelijke hongersnood in het land dat buiten Jehovah’s gunst valt, is er op de plaats waar Jehovah wordt aanbeden geestelijk voedsel in overvloed (Jesaja 25:6-9; Openbaring 7:16, 17). Ja, alhoewel er, zoals Amos voorzei, in de christenheid honger heerst naar het horen van de woorden van Jehovah, gaat het woord van Jehovah werkelijk uit van het hemelse Jeruzalem. Wat verheugt dit ons! — Amos 8:11; Jesaja 2:2, 3; 65:17, 18.
21. (a) Welk grote voorrecht genieten wij thans? (b) Waar dienen wij dankbaar voor te zijn, en hoe kunnen wij onze dank tot uitdrukking brengen?
21 In deze tijd hebben wij, onder leiding van de Grotere Jozef, Jezus Christus, het grote voorrecht bijeengebracht te worden in met steden te vergelijken gemeenten. Daar kunnen wij ons niet alleen te goed doen aan een overvloed van rijk geestelijk voedsel, maar ook waarheidszaad uitzaaien en het goede nieuws verbreiden dat er geestelijk voedsel verkrijgbaar is. Dit doen wij ten behoeve van allen die de door de Soevereine Regeerder, Jehovah, liefdevol gestelde voorwaarden en getroffen voorzieningen aanvaarden. Hoe dankbaar kunnen wij onze God zijn dat hij ons zijn Zoon, de Grotere Jozef, heeft gegeven, die als de wijze Beheerder van geestelijk voedsel optreedt! Hij is degene die door Jehovah gemachtigd is om in deze tijd van geestelijke hongersnood als Levensbehouder op te treden. Moge een ieder van ons in navolging van hem en onder zijn leiderschap ijverig heilige dienst verrichten!
Ziet u de overeenkomst?
◻ Welke overeenkomst bestaat er tussen Jozef en Jezus als Voedselbeheerder?
◻ Hoe wordt in het Jozefdrama afgebeeld dat iemand een slaaf van God wordt door zich aan hem op te dragen?
◻ Welke eigenschap werd door Jozef en door Jezus tentoongespreid als een voorbeeld voor ons in deze tijd?
◻ Welke goed georganiseerde regeling voor voedselverdeling in deze tijd is vergelijkbaar met die in de dagen van Jozef?
◻ Waar dienen wij door een beschouwing van dit drama toe aangezet te worden?
[Illustraties op blz. 16, 17]
In een door geestelijke hongersnood overspoelde wereld verschaft de Grotere Jozef overvloed voor allen die in geloof tot hem komen
Zoals de tien halfbroers zich aan Jozef onderwierpen, zo erkent een grote schare thans Christus
Net als de 70 zielen van Jakobs huisgezin gaat het volledige aantal van Jehovah’s „schapen” een goed „land” binnen — het geestelijke paradijs waarin wij ons thans verheugen
[Illustratie op blz. 18]
De hedendaagse Benjaminklasse is door Christus speciaal begunstigd doordat ze een overvloed aan ’voedsel te rechter tijd’ ontvangt