De vroege kopiisten en het Woord van God
TEGEN het einde van de vijfde eeuw voor onze jaartelling werden de Hebreeuwse Geschriften voltooid. In de daaropvolgende eeuwen bleken Joodse geleerden, met name de soferim en later de masoreten, nauwkeurige beheerders van de Hebreeuwse tekst te zijn. De oudste Bijbelboeken dateren echter uit de dagen van Mozes en Jozua, duizend jaar vóór de tijd van de soferim. Die boeken werden op vergankelijk materiaal geschreven en moeten dus heel wat keren zijn overgeschreven. Wat weten we eigenlijk over de schrijfkunst in die vroege periode? Waren er vaardige kopiisten of afschrijvers in het oude Israël?
De oudste bijbelhandschriften waar we nu over beschikken, zijn de Dode Zeerollen. Enkele daarvan stammen uit de derde en tweede eeuw voor onze jaartelling. „Oudere afschriften van enig deel van de Bijbel zijn helaas niet meer voorhanden”, verklaart professor Alan R. Millard, hoogleraar oude Semitische talen en archeologie. Hij zegt verder: „Naburige culturen kunnen iets onthullen over de werkwijze van de vroege schrijvers, en die kennis kan de beoordeling van de Hebreeuwse tekst en geschiedenis ten goede komen.”
Schrijvers in de oudheid
Zo’n vierduizend jaar geleden werden in Mesopotamië historische, religieuze, wettelijke, wetenschappelijke en literaire teksten vervaardigd. Er waren heel wat scholen voor schrijvers, en een van de leervakken was het nauwkeurig overschrijven van bestaande teksten. Hedendaagse geleerden hebben slechts minimale veranderingen gevonden in Babylonische teksten die gedurende duizend jaar of nog langer keer op keer overgeschreven werden.
Het beroep van schrijver kwam niet alleen in Mesopotamië voor. The Oxford Encyclopedia of Archaeology in the Near East meldt: „Een Babylonische schrijver in de zestiende eeuw v.C. zal zich waarschijnlijk thuis hebben gevoeld in heel wat schrijverscentra overal in Mesopotamië, Syrië, Kanaän en zelfs Egypte.”a
In Mozes’ tijd genoot het beroep van schrijver in Egypte een speciale status. Voortdurend waren schrijvers er literaire werken aan het dupliceren. Dat is bijvoorbeeld te zien op Egyptische grafversieringen die meer dan vierduizend jaar oud zijn. De eerder aangehaalde encyclopedie zegt over schrijvers in deze vroege periode: „Tegen het tweede millennium v.C. hadden ze een literaire canon gevormd die de grote beschavingen van Mesopotamië en Egypte typeerde en hadden ze een gedragscode ontwikkeld voor de professionele schrijver.”
Deze „gedragscode” omvatte het gebruik van colofons, die aan de hoofdtekst werden toegevoegd. In de colofons stonden dingen vermeld als de naam van de schrijver en van de eigenaar van het tablet, de verschijningsdatum, de herkomst van het origineel, het aantal regels, enzovoorts. Heel vaak voegde de schrijver eraan toe: „Geschreven en gecontroleerd naar het origineel”. Uit deze details blijkt dat nauwkeurigheid voor kopiisten uit de oudheid van groot belang was.
De eerder geciteerde professor Millard merkt op: „Men kan een afschrijfprocedure onderscheiden die onder meer controle en correctie omvatte, een procedure met ingebouwde maatregelen om fouten te voorkomen. Enkele hiervan, met name het tellen van regels of woorden, duiken weer op in de tradities van de masoreten in de vroege middeleeuwen.” In de tijd van Mozes en Jozua was er in het Midden-Oosten dus al een houding die aanmoedigde tot zorg en nauwkeurigheid bij het overleveren van geschriften.
Waren er onder de Israëlieten ook bekwame kopiisten? Wat geeft de Bijbel daar zelf over te kennen?
Schrijvers in het oude Israël
Mozes groeide op in het huisgezin van Farao (Exodus 2:10; Handelingen 7:21, 22). Volgens egyptologen zal Mozes’ opleiding onder meer bestaan hebben in het leren beheersen van het Egyptische schrift en het onder de knie krijgen van op zijn minst enkele schrijversvaardigheden. Professor James K. Hoffmeier schrijft in zijn boek Israel in Egypt: „Er zijn deugdelijke redenen om de Bijbelse overlevering te geloven die aan Mozes het vermogen toeschrijft om gebeurtenissen vast te leggen, routebeschrijvingen samen te stellen en andere aangelegenheden op schrift te stellen.”b
In de Bijbel worden ook andere personen in het oude Israël genoemd die schrijversvaardigheden bezaten. The Cambridge History of the Bible vermeldt dat Mozes „geletterde ambtenaren benoemde . . . om beslissingen en formatiezaken vast te leggen”. Die conclusie is gebaseerd op Deuteronomium 1:15, waar staat: „Ik [Mozes] heb dus de hoofden van uw stammen genomen . . . en hen tot hoofden over u gesteld, tot oversten van duizend en oversten van honderd en oversten van vijftig en oversten van tien en beambten van uw stammen.” Wie waren die beambten?
Het Hebreeuwse woord voor beambte komt een aantal keren voor in Bijbelteksten die naar de dagen van Mozes en Jozua verwijzen. Volgens geleerden duidt dit woord op „een secretaris voor het optekenen”, „iemand die ’schrijft’ of ’optekent’” en „een ambtenaar die de rechter assisteerde bij administratief werk”. De frequentie van dit Hebreeuwse woord geeft te kennen dat er in Israël heel wat van zulke secretarissen waren en dat ze uitgebreide verantwoordelijkheden hadden in het vroege bestuur van het volk.
Het derde voorbeeld betreft Israëls priesters. De Encyclopaedia Judaica betoogt dat ze voor hun „religieuze en seculiere functies moesten kunnen lezen en schrijven”. Mozes gebood de zonen van Levi bijvoorbeeld: „Na verloop van elke zeven jaar . . . zult gij deze wet in het bijzijn van heel Israël . . . voorlezen.” De priesters gingen zorg dragen voor het officiële afschrift van de Wet. Zij gaven opdracht tot het schrijven van latere afschriften en zagen hier ook op toe. — Deuteronomium 17:18, 19; 31:10, 11.
Beschouw eens hoe het eerste afschrift van de Wet werd gemaakt. In de laatste maand van zijn leven zei Mozes tegen de Israëlieten: ’Op de dag waarop gij de Jordaan zult overtrekken naar het land dat Jehovah, uw God, u geeft, moet gij u ook grote stenen oprichten en ze met kalk witten. En gij moet daarop alle woorden van deze wet schrijven’ (Deuteronomium 27:1-4). Na de verwoesting van Jericho en Ai verzamelden de Israëlieten zich bij de berg Ebal, centraal gelegen in het Beloofde Land. En daar schreef Jozua inderdaad op de stenen van een altaar „een afschrift van de wet van Mozes” (Jozua 8:30-32). Voor zulke inscripties waren zowel schrijvers als lezers vereist. Hieruit blijkt dat de vroege Israëlieten het taalvermogen en de vaardigheid hadden om ervoor te zorgen dat hun heilige teksten nauwkeurig bewaard bleven.
Zuiverheid van de Schrift
Na de dagen van Mozes en Jozua werden er verschillende andere Hebreeuwse boekrollen vervaardigd, en daar werden handgeschreven kopieën van gemaakt. Omdat deze afschriften versleten of door vocht of schimmel werden aangetast, moesten ze vervangen worden. Dit proces van afschrijven duurde eeuwen voort.
Ondanks de zorgvuldigheid waarmee afschrijvers van de Bijbel te werk gingen, slopen er onvermijdelijk enkele fouten in. Maar hebben die fouten de tekst van de Bijbel wezenlijk veranderd? Nee. Over het geheel genomen zijn ze onbeduidend en doen ze geen afbreuk aan de algemene zuiverheid van de Bijbel, wat bewezen is door een kritische vergelijking van oude handschriften.
Voor christenen vormt Jezus’ kijk op de oude Bijbelboeken een bevestiging van de zuivere tekstweergave van de Heilige Schrift. Opmerkingen als „Hebt gij niet in het boek van Mozes gelezen?” en „Heeft Mozes u niet de Wet gegeven?” tonen aan dat Jezus de toen beschikbare handgeschreven afschriften betrouwbaar vond (Markus 12:26; Johannes 7:19). Bovendien bevestigde Jezus de zuiverheid van de volledige Hebreeuwse Geschriften toen hij zei: ’Alle dingen die in de wet van Mozes en in de Profeten en de Psalmen over mij geschreven staan, moesten vervuld worden.’ — Lukas 24:44.
We hebben dus alle reden om erop te vertrouwen dat de Heilige Schrift nauwkeurig uit de oudheid is overgeleverd. Het is precies zoals de geïnspireerde profeet Jesaja zei: „Het groene gras is verdord, de bloesem is verwelkt; maar wat het woord van onze God betreft, het zal tot onbepaalde tijd blijven.” — Jesaja 40:8.
[Voetnoten]
a Jozua, die in de zestiende eeuw voor onze jaartelling leefde, spreekt over een Kanaänitische stad genaamd Kirjath-Sefer, wat „Stad van het boek” of „Stad van de schrijvers” betekent. — Jozua 15:15, 16.
b Dat Mozes wettelijke kwesties heeft opgetekend, is terug te vinden in Exodus 24:4, 7; 34:27, 28 en Deuteronomium 31:24-26. Dat hij een lied heeft opgeschreven staat in Deuteronomium 31:22, en naar zijn reisverslag van de tocht door de wildernis wordt in Numeri 33:2 verwezen.
[Illustratie op blz. 18]
Een Egyptische schrijver aan het werk
[Illustratie op blz. 19]
De oudste Bijbelboeken dateren uit de dagen van Mozes