Wat betekenen de Tien Geboden voor u?
MINDER dan drie maanden na hun bevrijding uit Egypte in 1513 v.G.T. legerden de Israëlieten zich tegenover de berg Sinaï in de wildernis. Op uitnodiging van Jehovah besteeg de profeet Mozes de berg en hoorde hij God de belofte uitspreken dat Hij de natie Israël ’uit alle andere volken tot zijn speciale bezit zou maken’. Mozes gaf dit toen via de oudere mannen van de natie aan het volk door. „Daarna antwoordde het gehele volk eenstemmig en zei: ’Alles wat Jehovah gesproken heeft, zijn wij bereid te doen.’” — Exodus 19:1-8.
Vervolgens deelde God in klare taal de Tien Geboden aan Mozes mee, terwijl hij deze wetten inleidde met de opmerking: „Ik ben Jehovah, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, uit het slavenhuis” (Exodus 20:2). Deze decaloog was bestemd voor de Israëlieten, aan wie in het eerste gebod werd bevolen: „Gij moogt geen andere goden tegen mijn persoon in hebben.” — Exodus 20:3.
Daarna onderrichtte Jehovah Mozes in andere goddelijke geboden voor Israël (Exodus 20:4–23:19). Alles bij elkaar waren het ongeveer 600 wetten. En wat was het opwindend te beseffen dat Gods engel voor de natie uit ging om de weg naar het Land van Belofte te bereiden! (Exodus 23:20-22) Jehovah verklaarde: „Ten aanschouwen van heel uw volk zal ik wonderbare dingen doen, die nog nooit op de ganse aarde of onder alle natiën zijn gewrocht; en heel het volk in welks midden gij zijt, zal inderdaad het werk van Jehovah zien, want het is iets vrees inboezemends wat ik met u doe.” Wat verlangde God als tegenprestatie van zijn volk? „Wat u aangaat, onderhoud wat ik u heden gebied.” Ja, gehoorzaamheid aan al Jehovah’s wetten en voorschriften was verplicht. — Exodus 34:10, 11.
Wat de Tien Woorden voor Israël betekenden
Tengevolge van hun door God beschermde vlucht uit Egyptische slavernij, leerden de Israëlieten Gods naam in een nieuwe betekenis kennen. Jehovah was hun Bevrijder geworden (Exodus 6:2, 3). Vandaar dat het derde gebod iets heel speciaals voor hen ging betekenen, aangezien hun hierin werd verboden de goddelijke naam op onwaardige wijze op te nemen. — Exodus 20:7.
Maar hoe staat het met het vierde gebod, dat betrekking heeft op de sabbatdag? Dit gebod richtte de aandacht op respect voor heilige zaken, zoals Jehovah eerder te kennen had gegeven toen hij „een sabbatviering” instelde in verband met het verzamelen van het manna (Exodus 16:22-26). Omdat sommige Israëlieten niet prompt gehoorzaamden, herinnerde Jehovah hen er duidelijk aan dat hij hun dat bevel gegeven had. „’Let wel, dat Jehovah u de sabbat heeft gegeven. . . .’ Toen hield het volk op de zevende dag de sabbat” (Exodus 16:29, 30). Later toonde Jehovah hoe exclusief deze regeling was, door te zeggen: „Tussen mij en de zonen van Israël is het een teken tot onbepaalde tijd.” — Exodus 31:17.
Beschouw vervolgens het unieke tiende gebod, waarin begerigheid wordt verboden. Geen mens was in staat op de naleving van zo’n wet toe te zien. Elke Israëliet was rekenschap verschuldigd aan zijn God, Jehovah, die het hart van de betrokkene doorvorst om zijn beweegredenen te weten te komen. — Exodus 20:17; 1 Samuël 16:7; Jeremia 17:10.
Een gewijzigd standpunt
Jezus Christus, die werd geboren als een lid van de natie Israël, zei tot zijn discipelen: „Denkt niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten teniet te doen. Ik ben niet gekomen om teniet te doen, maar om te vervullen” (Matthéüs 5:17). De apostel Paulus schreef aan Hebreeuwse christenen dat „de Wet een schaduw heeft van de toekomstige goede dingen, maar niet het wezen van de dingen zelf” (Hebreeën 10:1). Hoe zou u deze opmerkingen begrepen hebben als u een Hebreeër was die tot het christendom was bekeerd? Sommige leden van de vroege christelijke gemeente geloofden dat de vele honderden wetten die God door bemiddeling van Mozes had gegeven, met inbegrip van de Tien Geboden, nog steeds golden. Maar was dat de juiste zienswijze?
Beschouw eens wat Paulus schreef aan jodenchristenen in de provincie Galatië: „Wij die van nature joden zijn en geen zondaars uit de natiën, en die weten dat een mens niet ten gevolge van werken der wet rechtvaardig verklaard wordt, maar alleen door middel van geloof jegens Christus Jezus, ook wij hebben ons geloof in Christus Jezus gesteld, opdat wij ten gevolge van geloof jegens Christus rechtvaardig verklaard mogen worden en niet ten gevolge van werken der wet, want ten gevolge van werken der wet zal geen vlees rechtvaardig verklaard worden” (Galaten 2:15, 16). Inderdaad, een rechtvaardige positie voor het aangezicht van God hing niet af van volmaakte gehoorzaamheid aan de Mozaïsche wet, want dat was, gezien de onvolmaakte menselijke staat, onmogelijk. Paulus zei verder nog: „Allen die zich op werken der wet verlaten, zijn onder een vloek; er staat namelijk geschreven: ’Vervloekt is een ieder die niet blijft in alle dingen die in de boekrol der Wet geschreven staan om ze te volbrengen.’ . . . Christus heeft ons losgekocht van de vloek der Wet door voor ons in de plaats een vloek te worden.” — Galaten 3:10-13.
Als Jezus’ joodse volgelingen niet langer onder de vloek van de Wet stonden, werd er dan van christenen verlangd dat zij alle aan Israël gegeven geboden nakwamen? Paulus schreef aan de Kolossenzen: „[God] heeft ons al onze overtredingen goedgunstig vergeven en het met de hand geschreven document dat tegen ons getuigde, hetwelk uit verordeningen bestond en tegen ons was, uitgewist; en Hij heeft het uit de weg geruimd door het aan [Christus’] martelpaal te nagelen” (Kolossenzen 2:13, 14). Ongetwijfeld moesten vele vroege christenen hun denkwijze aanpassen om te beseffen dat zij waren „ontslagen van de Wet” (Romeinen 7:6). Door geloof te oefenen in Jezus’ offerandelijke dood, die een eind maakte aan de Wet en de weg baande voor de inwijding van het voorzegde „nieuwe verbond”, hadden zij het vooruitzicht een rechtvaardige positie voor het aangezicht van Jehovah te verwerven. — Jeremia 31:31-34; Romeinen 10:4.
Wat ze voor ons betekenen
Betekent dit dat de Tien Geboden, als een fundamenteel onderdeel van de Wet, geen enkele betekenis meer hebben voor christenen? Beslist niet! Hoewel de Tien Woorden niet wettelijk bindend zijn voor christenen, verschaffen deze wetten, evenals de andere geboden van de Mozaïsche wet, nog steeds deugdelijke richtlijnen. Jezus zei bijvoorbeeld dat de geboden waarin liefde voor God en de naaste wordt verlangd, de twee grootste geboden zijn (Leviticus 19:18; Deuteronomium 6:5; Matthéüs 22:37-40). Toen Paulus de christenen in Rome raad gaf, haalde hij het zesde, zevende, achtste en tiende gebod aan, waarna hij zei: „En welk ander gebod er ook is, wordt samengevat in dit woord, namelijk: ’Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.’” — Romeinen 13:8, 9.
Welk doel dienen de Tien Geboden, als een deel van Gods geïnspireerde Woord, thans derhalve? Ze onthullen Jehovah’s kijk op de dingen (2 Timótheüs 3:16, 17). Beschouw eens hoe ze dit doen.
De eerste vier geboden leggen de nadruk op onze verantwoordelijkheden jegens Jehovah. (Eerste) Hij is een God die nog steeds exclusieve toewijding eist (Matthéüs 4:10). (Tweede) Geen van zijn aanbidders dient van beelden gebruik te maken (1 Johannes 5:21). (Derde) Wij dienen Gods naam op een juiste en waardige wijze, en nooit oneerbiedig, te gebruiken (Johannes 17:26; Romeinen 10:13). (Vierde) In ons hele leven dienen heilige dingen centraal te staan. Dit stelt ons in staat te rusten, of ’een sabbat te houden’, ten opzichte van een handelwijze van zelfrechtvaardigheid. — Hebreeën 4:9, 10.
(Vijfde) De gehoorzaamheid van kinderen aan hun ouders vormt nog steeds de hoeksteen van gezinseenheid en brengt Jehovah’s zegen met zich. En wat biedt dit „eerste gebod met een belofte” een schitterende hoop! Niet alleen „opdat het u goed moge gaan”, maar ook opdat „gij lange tijd op de aarde moogt blijven” (Efeziërs 6:1-3). Nu wij in „de laatste dagen” van dit huidige goddeloze samenstel leven, biedt zo’n godvruchtige gehoorzaamheid jonge mensen het vooruitzicht dat zij nooit zullen sterven. — 2 Timótheüs 3:1; Johannes 11:26.
Liefde voor onze naaste zal ons ervan weerhouden hem schade te berokkenen door slechte daden als (Zesde) moord, (Zevende) overspel, (Achtste) diefstal en (Negende) het afleggen van valse verklaringen (1 Johannes 3:10-12; Hebreeën 13:4; Efeziërs 4:28; Matthéüs 5:37; Spreuken 6:16-19). Maar hoe staat het met onze beweegredenen? Het (Tiende) gebod, tegen begerigheid, herinnert ons eraan dat Jehovah van ons verlangt dat onze bedoelingen altijd oprecht zijn in zijn ogen. — Spreuken 21:2.
Wat een rijkdom aan betekenis treffen wij in de Tien Geboden aan! Aangezien ze gebaseerd zijn op goddelijke beginselen die nooit uit de tijd raken, dienen wij ze naar waarde te schatten als kostbare vermaningen dat wij God en onze naaste moeten liefhebben. — Matthéüs 22:37-39.
[Illustraties op blz. 6]
Jezus’ dood maakte een eind aan de Wet, met inbegrip van de Tien Geboden die op de berg Sinaï aan de Israëlieten werden gegeven