-
Urim en TummimInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
Hoe ze gebruikt werden. Het is opmerkenswaard dat de Urim en de Tummim zich op Aärons hart moesten bevinden wanneer hij „voor het aangezicht van Jehovah” trad, waarmee ongetwijfeld wordt bedoeld dat Aäron in het Heilige vóór het gordijn tot het Allerheiligste stond wanneer hij Jehovah raadpleegde. Dat de Urim en de Tummim zich „op Aärons hart” bevonden, lijkt erop te wijzen dat ze in de plooi of tas werden gelegd die ontstond doordat het borststuk dubbelgevouwen was. Ze dienden voor „de rechtspraak van de zonen van Israël” en werden gebruikt wanneer een vraag die voor de leiders van de natie en dientengevolge voor de natie zelf van belang was, een antwoord van Jehovah vereiste. Jehovah, Israëls Wetgever, gaf de hogepriester in elke onderhavige kwestie een antwoord betreffende de te volgen handelwijze. — Ex 28:30.
-
-
Urim en TummimInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
Een aantal bijbelcommentators gelooft dat de Urim en de Tummim loten waren. In James Moffats vertaling van Exodus 28:30 worden ze „de heilige loten” genoemd. Sommigen opperen dat het daarbij ging om drie stukken, waarvan er op één het woord „ja”, op één „nee” en op het derde niets stond. De loten werden getrokken en gaven zo het antwoord op de gestelde vraag, tenzij het onbeschreven stuk werd getrokken, in welk geval het antwoord uitbleef. Anderen denken dat het twee platte stenen geweest kunnen zijn, die aan een kant wit en aan de andere kant zwart waren. Bij het werpen van de stenen zouden twee witte kanten „ja” betekenen en twee zwarte kanten „nee”, en een zwarte en een witte kant zou op geen antwoord duiden. Bij één gelegenheid, toen Saul via de priester informeerde of hij de Filistijnen opnieuw moest aanvallen, ontving hij geen antwoord. Omdat hij meende dat iemand van zijn mannen had gezondigd, smeekte hij: „O God van Israël, geef toch Tummim!” Saul en Jonathan werden aangewezen; daarna werd het lot geworpen om tussen die twee te beslissen. In dit verslag schijnt de smeekbede „Geef toch Tummim” los te staan van het werpen van het lot, hoewel het erop kan duiden dat er enig verband daartussen bestond. — 1Sa 14:36-42.
-