EXODUS, HET BOEK
De tweede boekrol van de Pentateuch, ook wel het Tweede Boek van Mozes genoemd. In het Hebreeuws kwam het bekend te staan als Sjemōthʹ, „Namen”, naar de aanvangswoorden: Weʼelʹleh sjemōthʹ, „Dit nu zijn de namen”. „Exodus” is de gelatiniseerde vorm van de Griekse benaming, die „Uittocht; Vertrek” betekent, dat wil zeggen, van de Israëlieten uit Egypte.
Dit boek is kennelijk een voortzetting van Genesis, want het begint met de woorden „Dit nu” (lett.: „En dit”) en geeft vervolgens een hernieuwde opsomming van de namen van Jakobs zonen, die uit het vollediger verslag in Genesis 46:8-27 zijn overgenomen. Exodus werd geschreven in 1512 v.G.T., een jaar na het vertrek van de Israëlieten uit Egypte, toen zij in de Wildernis van Sinaï gelegerd waren. Het boek behandelt een periode van 145 jaar, vanaf Jozefs dood in 1657 v.G.T. tot de bouw van de tabernakel in 1512 v.G.T.
Schrijver. Dat Mozes het boek Exodus heeft geschreven, is door de joden nooit in twijfel getrokken. Egyptische uitdrukkingen die worden gebruikt, duiden op een schrijver die destijds leefde, en niet op een jood die pas later werd geboren.
Nauwkeurigheid en betrouwbaarheid. Over de schrijver van Exodus wordt gezegd: „Men bespeurt dat hij heel goed met het oude Egypte bekend was. De houding van de Egyptenaren tegenover buitenlanders (zij zonderden zich van hen af, duldden hen echter in hun land, zij hadden een uitgesproken afkeer van herders, en vreemden uit Palestina beschouwden zij als spionnen), hun staatsbestuur, hun gevestigde orde, de macht van de koning, de invloed van de priesters, de enorme bouwwerken en de daarmee verbonden tewerkstelling van buitenlanders, het gebruik van bakstenen . . . en van met stro vervaardigde bakstenen . . ., de taakopleggers, de balseming van de doden en de daaruit voortvloeiende invoer van specerijen . . ., het hevige rouwklagen . . ., het strijden met paarden en wagens . . . — dit zijn slechts enkele van de vele punten die aangehaald zouden kunnen worden om te laten zien dat de schrijver van de Pentateuch de zeden en gewoonten van de Egyptenaren goed kende.” — The Historical Evidences of the Truth of the Scripture Records, door George Rawlinson, 1862, blz. 290, 291.
Het verslag over de zich in de Nijl badende dochter van Farao is in twijfel getrokken (Ex 2:5). Maar Herodotus (II, 35) zegt (en oude monumenten bevestigen dit eveneens) dat de vrouwen in het oude Egypte aanzienlijke vrijheid genoten. Ook schreven de Egyptenaren aan het water van de Nijl goddelijke kracht toe. Blijkbaar begaf Farao zich nu en dan naar de rivier voor het verrichten van cultushandelingen. Hier had hij tijdens de tien plagen minstens tweemaal een ontmoeting met Mozes. — Ex 7:15; 8:20.
Egyptische monumenten verschaffen geen bewijs voor het verblijf van de Israëlieten in Egypte. Dit dient ons echter niet te verbazen, want een onderzoek van deze monumenten onthult dat de Egyptenaren niets optekenden wat niet complimenteus voor henzelf was. Een veel krachtiger bewijs dan de monumenten van steen is evenwel het Pascha, dat de joden tot op de huidige dag ter herinnering aan de uittocht uit Egypte vieren.
Er bestaan gegronde redenen om de historische nauwkeurigheid van het boek Exodus, alsook het daarin opgetekende verslag als zodanig, te aanvaarden. Volgens Westcott en Hort wordt door Jezus en de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften meer dan 100 maal uit Exodus geciteerd of ernaar verwezen. De rechtschapenheid van de schrijver Mozes pleit voor de authenticiteit van het boek. Hij wijst heel openhartig op zijn eigen zwakheden, zijn aarzelen en zijn fouten. Ook schrijft hij geen van de door hem verrichte wonderen en niets van datgene wat hij als leider en organisator presteerde, aan zijn eigen bekwaamheid toe, hoewel hij in de ogen van de Egyptenaren groot was en door de meeste Israëlieten zeer gerespecteerd werd. — Ex 11:3; 3:10-12; 4:10-16.
Zowel gedurende het verblijf van de Israëlieten in Egypte als bij hun uittocht was Gods hand duidelijk waarneembaar. Men kan zich nauwelijks een gunstiger plaats voorstellen waar de Israëlieten zo snel tot een machtige natie hadden kunnen uitgroeien. Als zij in Kanaän waren gebleven, zou het vaak tot een treffen tussen hen en de Kanaänieten zijn gekomen, terwijl zij in het gebied van de eerste wereldmacht, die destijds het toppunt van haar roem had bereikt, bescherming genoten. Zij woonden in het beste deel van het land, wat er niet alleen toe bijdroeg dat zij zich tot een gezond en vruchtbaar volk ontwikkelden, maar wat tot op zekere hoogte ook hun intellectuele ontwikkeling bevorderde.
Hun situatie in Egypte was echter niet ideaal voor hun morele en geestelijke groei; ook hadden zij daar beslist nooit tot een natie onder een theocratisch bestuur gemaakt kunnen worden, met een priesterschap die ten behoeve van hen offers bracht en hen onderwees. Bovendien moest Gods belofte om het land Kanaän aan Abrahams zaad te geven, worden vervuld, en daarvoor was nu Gods tijd aangebroken. Israël moest tot een grote natie worden, met Jehovah als hun Koning. Het boek Exodus beschrijft hoe Jehovah dit voornemen verwezenlijkte. — Ex 15:13-21.
Dode-Zeerollen. Vijftien van de handschriften die bij de Dode Zee werden gevonden, bevatten fragmenten van het boek Exodus. Eén fragment (4QExf) is gedateerd op omstreeks 250 v.G.T. Twee van de fragmenten, die naar men aanneemt uit de 2de of 3de eeuw v.G.T. dateren, zijn in Oudhebreeuwse lettertekens geschreven, die vóór de Babylonische ballingschap in gebruik waren.
[Kader op blz. 659]
HOOFDPUNTEN UIT EXODUS
Het verslag over de wijze waarop Jehovah Israël van de onderdrukkende slavernij in Egypte bevrijdde en hen tot een theocratische natie organiseerde
Geschreven door Mozes in 1512 v.G.T., ongeveer een jaar na het vertrek van Israël uit Egypte
Israël leeft in Egypte onder tirannieke slavernij (1:1–3:1)
Op grond van een koninklijk besluit worden de Israëlieten tot slaven gemaakt en tiranniek behandeld; er wordt verordend dat alle mannelijke nakomelingen bij de geboorte gedood moeten worden
Mozes wordt door Farao’s dochter geadopteerd en blijft zodoende voor de dood gespaard, maar hij wordt door zijn eigen moeder onderwezen
Mozes doodt een hardvochtige Egyptenaar, vlucht naar Midian en wordt daar een herder
Jehovah bevrijdt Israël door Mozes (3:2–15:21)
Mozes wordt bij het brandende doornbos tot bevrijder aangesteld, om in de naam van Jehovah te spreken en te handelen
Keert naar Egypte terug; samen met Aäron verschijnt hij voor Farao en deelt hem mee dat Jehovah gezegd heeft dat hij Israël moet heenzenden om Hem in de wildernis te aanbidden; Farao weigert en verzwaart de onderdrukking
Jehovah herhaalt de belofte Israël te bevrijden en hun het land Kanaän te geven, waardoor hun waardering voor zijn naam Jehovah wordt verdiept
Tien door Mozes en Aäron aangekondigde plagen komen over Egypte; na de eerste drie worden alleen de Egyptenaren erdoor getroffen; tijdens de tiende plaag sterven alle mannelijke eerstgeborenen van zowel de Egyptenaren als hun vee, terwijl Israël het Pascha viert
Met behulp van een wolkkolom overdag en een vuurzuil ’s nachts leidt Jehovah Israël uit Egypte; hij splijt de Rode Zee om hen over droog land erdoorheen te laten trekken, maar verdrinkt vervolgens Farao en zijn leger wanneer zij de zeebedding trachten over te steken om de Israëlieten te achtervolgen
Jehovah organiseert Israël als een theocratische natie (15:22–40:38)
Er wordt in de wildernis voor Israël in drinkwater voorzien, alsook in vlees en manna; in verband met de mannavoorziening wordt de sabbat ingesteld
Op Jethro’s voorstel kiest Mozes bekwame mannen uit om als oversten te dienen en hem bij het rechtspreken te helpen
Bij de berg Sinaï nodigt Jehovah de natie uit met hem in een verbondsverhouding te treden; zij gaan daar vrijwillig mee akkoord; Jehovah geeft een vrees inboezemende tentoonspreiding van zijn heerlijkheid
In de Tien Geboden en andere via Mozes gegeven wetten worden Jehovah’s vereisten voor Israël uiteengezet
Het Wetsverbond wordt over het bloed van offerdieren gesloten; het volk zegt: „Alles wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen en wij willen gehoorzaam zijn”
God geeft aanwijzingen voor de bouw van de tabernakel en zijn toebehoren, de vervaardiging van de priestergewaden en de installatie van de priesterschap
Terwijl Mozes op de berg Sinaï is, begint het volk een gouden kalf te aanbidden; Mozes breekt de stenen tafelen die God hem heeft gegeven, aan stukken; de levieten betonen zich loyaal; ongeveer 3000 afgodenaanbidders worden gedood
Mozes ziet de manifestatie van Jehovah’s heerlijkheid en hoort God Zijn naam uitroepen
Met geschonken materialen wordt de tabernakel met al zijn toebehoren vervaardigd; op 1 Nisan 1512 v.G.T. wordt de tabernakel opgericht, en Jehovah geeft blijk van zijn goedkeuring