FEEST DER ONGEZUURDE BRODEN
Dit feest begon op 15 Nisan, de dag na het Pascha, en duurde zeven dagen, tot en met 21 Nisan. (Zie PASCHA.) Het werd genoemd naar de ongezuurde broden (Hebr.: mats·tsōthʹ), het enige brood dat tijdens het zevendaagse feest gegeten mocht worden. Ongezuurd brood wordt met water, doch zonder zuurdeeg bereid. Teneinde gisting te vermijden, moet de bereiding snel geschieden.
De eerste dag van het feest der ongezuurde broden was een sabbat, waarop een plechtige samenkomst plaatsvond. Op de tweede dag, 16 Nisan, werd een schoof van de eerstelingen van de gerstoogst (de eerste veldvruchten die in Palestina rijp worden) naar de priester gebracht. Vóór dit feest mocht er geen nieuw koren, noch brood, noch geroosterd koren van de nieuwe oogst worden gegeten. De priester offerde deze eerstelingen zinnebeeldig aan Jehovah doordat hij een schoof graan heen en weer bewoog en een gave ram van nog geen jaar als brandoffer bracht, samen met een met olie bevochtigd graanoffer en een drankoffer (Le 23:6-14). De gewoonte die de priesters later volgden om wat graan van de schoof, of het meel ervan, op het altaar te verbranden, was niet voorgeschreven. Niet alleen het volk of de natie als zodanig bracht een offer van de eerstelingen, maar elk gezin en elke individuele persoon die bezit in Israël had, kon tijdens dit feest dankoffers brengen. — Ex 23:19; De 26:1, 2; zie EERSTELINGEN.
Betekenis. Dat er gedurende deze tijd ongezuurd brood werd gegeten, was in overeenstemming met de richtlijnen die Mozes van Jehovah had ontvangen en die in Exodus 12:14-20 opgetekend zijn, waartoe ook de strikte bepaling in vers 19 hoorde: „Zeven dagen dient er geen zuurdeeg in uw huizen te worden gevonden.” In Deuteronomium 16:3 wordt het ongezuurde brood „het brood der ellende” genoemd; het moest de Israëlieten elk jaar aan hun haastige vertrek uit het land Egypte herinneren (toen zij geen tijd hadden om hun deeg te laten zuren [Ex 12:34]). Zo gedachten zij de ellende en de dienstbaarheid waaruit hun volk was bevrijd, ja, zij moesten, zoals Jehovah zelf zei, ’al de dagen van hun leven de dag van hun uittocht uit het land Egypte gedenken’. De vrijheid die zij nu als natie genoten en hun erkenning van Jehovah als hun Bevrijder vormden een passende achtergrond voor het eerste van hun drie grote jaarlijkse feesten. — De 16:16.
Vóór de ballingschap. In de Schrift staan drie verslagen opgetekend die laten zien dat de Israëlieten na hun intocht in het Beloofde Land en vóór hun Babylonische ballingschap het feest der ongezuurde broden vierden. Maar dat er geen andere vieringen worden vermeld, wil nog niet zeggen dat die niet plaatsvonden. In het eerste verslag wordt eigenlijk een algemene opsomming gegeven van alle feesten en de regelingen die Salomo voor de viering ervan trof. — 2Kr 8:12, 13.
In de andere twee gevallen zijn de omstandigheden buitengewoon. In het ene geval is er sprake van het wederom invoeren van het feest der ongezuurde broden, nadat men een tijdlang had verzuimd het te vieren. Deze wederinvoering vond in het 1ste jaar van de regering van de getrouwe koning Hizkia plaats. Het is interessant dat er in dit geval niet voldoende tijd was om voorbereidingen te treffen voor het jaarlijkse feest op 15 Nisan, omdat het werk dat bestond in het reinigen en herstellen van de tempel tot 16 Nisan duurde. Daarom werd er gebruik gemaakt van de voorziening in de Wet om het feest in de tweede maand te vieren (2Kr 29:17; 30:13, 21, 22; Nu 9:10, 11). Het was zo’n vreugdevolle gebeurtenis en resulteerde in zo’n religieuze opleving dat het zevendaagse feest eenvoudig te kort bleek te zijn, en daarom werd de viering met zeven dagen verlengd. Koning Hizkia en zijn vorsten droegen edelmoedig 2000 stieren en 17.000 schapen bij opdat er voor de menigte aanwezigen in voedsel kon worden voorzien. — 2Kr 30:23, 24.
Deze viering vormde het begin van een groots opgezette campagne tegen valse religie, en in veel steden namen de aanbidders aan deze veldtocht deel voordat zij naar huis terugkeerden (2Kr 31:1). De viering van dit feest der ongezuurde broden had Jehovah’s zegen tot gevolg en bevrijdde de Israëlieten van demonenaanbidding; het is een prachtig voorbeeld van de zegenrijke uitwerking die de viering van deze feesten op de Israëlieten had.
Het laatste opgetekende verslag over de viering van het feest der ongezuurde broden vóór de ballingschap stamt uit de tijd van de regering van koning Josia, toen hij een moedige krachtsinspanning deed om de zuivere aanbidding van Jehovah in Juda te herstellen. — 2Kr 35:1-19.
Hoewel dit de enige vieringen zijn die uitdrukkelijk worden vermeld, zorgden de getrouwe rechters en priesters van Israël vóór de tijd van de koningen er ongetwijfeld voor dat de feesten gehouden werden. Later troffen zowel David als Salomo uitgebreide regelingen dat de priesterschap op juiste wijze kon blijven functioneren, en andere koningen van Juda moeten erop toegezien hebben dat de feesten geregeld werden gevierd. Bovendien werd het feest der ongezuurde broden na de ballingschap met behoorlijke regelmaat gevierd.
Na de ballingschap. Nadat de joden uit Babylon waren bevrijd en naar het Beloofde Land waren teruggekeerd, werd de tempel te Jeruzalem herbouwd. Door de krachtige aanmoediging van Jehovah’s profeten Haggaï en Zacharia werd dit werk voltooid (Ezr 5:1, 2). In 515 v.G.T. werd het herbouwde huis van Jehovah onder groot vreugdebetoon ingewijd; dit ging gepaard met alle offers die voor het feest der ongezuurde broden voorgeschreven waren. Het bericht in Ezra 6:22 luidt: „Vervolgens vierden zij met vreugdebetoon zeven dagen het feest der ongezuurde broden.”
Uit het boek Maleachi blijkt dat de priesters, ondanks de ijver waarmee zij na de terugkeer van de ballingen uit Babylon het herstel van de ware aanbidding ter hand hadden genomen, mettertijd nalatig, trots en zelfrechtvaardig werden. De tempeldienst werd een aanfluiting, ook al werden de feesten op formalistische wijze gehouden (Mal 1:6-8, 12-14; 2:1-3; 3:8-10). Jezus merkte op dat de schriftgeleerden en Farizeeën zich pijnlijk nauwgezet aan de details van de Wet hielden, alsook aan de door hen toegevoegde overleveringen. Zij onderhielden ijverig de feesten, met inbegrip van het feest der ongezuurde broden, maar Jezus veroordeelde hen omdat zij, tengevolge van hun huichelarij, uit het oog hadden verloren wat de werkelijke betekenis was van deze voortreffelijke voorzieningen die Jehovah tot zegen van hen getroffen had. — Mt 15:1-9; 23:23, 24; Lu 19:45, 46.
Profetische betekenis. In Mattheüs 16:6, 11, 12 verklaarde Jezus Christus de zinnebeeldige betekenis van gist of zuurdeeg. Bij wijze van waarschuwing zei hij namelijk tot zijn discipelen: „Let op en wacht u voor het zuurdeeg van de Farizeeën en Sadduceeën.” Toen zijn discipelen onder elkaar overlegden en een verkeerde conclusie trokken, zei hij ronduit: „’Hoe komt het dat gij niet onderscheidt dat ik niet tot u sprak over broden? Maar wacht u voor het zuurdeeg van de Farizeeën en Sadduceeën.’ Toen begrepen zij dat hij hun . . . had gezegd zich te wachten . . . voor de leer van de Farizeeën en Sadduceeën.” Lukas bericht dat Jezus ook bij een andere gelegenheid uitdrukkelijk zei: „Wacht u voor het zuurdeeg van de Farizeeën, hetwelk huichelarij is.” — Lu 12:1.
De apostel Paulus schrijft een soortgelijke betekenis aan zuurdeeg in verband met het feest der ongezuurde broden toe wanneer hij christenen erop wijst hoe zij dienen te handelen. In 1 Korinthiërs 5:6-8 geeft hij zijn christelijke broeders de volgende raad: „Weet gij niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg doet gisten? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, zoals gij immers ongezuurd zijt. Want Christus, ons Pascha, is werkelijk geslacht. Laten wij het feest daarom niet met oud zuurdeeg vieren, noch met zuurdeeg van slechtheid en goddeloosheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid.”
Op 16 Nisan, de tweede dag van het feest der ongezuurde broden, bracht de hogepriester de eerstelingen van de gerstoogst, de eerste oogst van het jaar — dat wil zeggen, de eerste eerstelingen van het land — als beweegoffer (Le 23:10, 11). Het is veelbetekenend dat Jezus Christus juist op deze dag, 16 Nisan van het jaar 33 G.T., werd opgewekt. De apostel vergelijkt Christus met anderen die opgewekt worden en zegt: „Maar nu is Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn. . . . Maar een ieder in zijn eigen rangorde: Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid.” Christus wordt ook „de eerstgeborene onder vele broeders” genoemd. — 1Kor 15:20-23; Ro 8:29.