Onderwerp u loyaal aan goddelijke autoriteit
„Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning.” — JESAJA 33:22.
1. Welke factoren maakten het oude Israël uniek onder de natiën?
IN HET jaar 1513 v.G.T. kwam de natie Israël tot bestaan. Destijds had ze geen hoofdstad, geen eigen land en geen zichtbare koning. Haar onderdanen waren vroegere slaven. Maar die nieuwe natie was op nog een andere manier uniek. Jehovah God was haar onzichtbare Rechter, Wetgever en Koning (Exodus 19:5, 6; Jesaja 33:22). Geen andere natie kon daar aanspraak op maken!
2. Welke vragen rijzen er met betrekking tot de wijze waarop Israël georganiseerd was, en waarom is het antwoord belangrijk voor ons?
2 Aangezien Jehovah een God van orde alsook een God van vrede is, mogen we verwachten dat elke door hem geregeerde natie goed georganiseerd zou zijn (1 Korinthiërs 14:33). Dat was beslist het geval met Israël. Maar hoe zou een aardse, zichtbare organisatie door een onzichtbare God geleid kunnen worden? We doen er goed aan te beschouwen op welke wijze Jehovah die natie uit de oudheid bestuurde, en daarbij vooral op te merken hoe zijn bemoeienissen met Israël de belangrijkheid beklemtonen van het zich loyaal aan goddelijke autoriteit onderwerpen.
Hoe het oude Israël werd bestuurd
3. Welke praktische regelingen trof Jehovah om zijn volk te leiden?
3 Hoewel Jehovah Israëls onzichtbare Koning was, stelde hij getrouwe mannen als zijn zichtbare vertegenwoordigers aan. Er waren oversten, hoofden van vaderlijke huizen en oudere mannen om het volk te dienen als raadgevers en rechters (Exodus 18:25, 26; Deuteronomium 1:15). Maar we mogen niet de gevolgtrekking maken dat die verantwoordelijke mannen er op de een of andere wijze zonder goddelijke leiding in slaagden kwesties met feilloos onderscheidingsvermogen en begrip te beoordelen. Ze waren niet volmaakt, en ze konden het hart van hun medeaanbidders niet lezen. Toch konden godvrezende rechters hun medeaanbidders nuttige raad geven omdat die op Jehovah’s Wet gebaseerd was. — Deuteronomium 19:15; Psalm 119:97-100.
4. Welke neigingen wilden Israëls getrouwe rechters graag vermijden, en waarom?
4 Maar er werd meer van een rechter vereist dan dat hij de Wet kende. Aangezien de oudere mannen onvolmaakt waren, moesten ze erop bedacht zijn al hun eigen weerspannige neigingen te bedwingen — zoals zelfzucht, partijdigheid en hebzucht — die hun oordeel zouden kunnen verdraaien. Mozes zei tot hen: „Gij moogt bij de rechtspraak niet partijdig zijn. De kleine dient gij evenzeer aan te horen als de grote. Gij moogt niet bevreesd worden wegens een man, want de rechtspraak behoort God toe.” Ja, Israëls rechters moesten voor het aangezicht van God rechtspreken. Wat een ontzagwekkend voorrecht was dat! — Deuteronomium 1:16, 17.
5. Welke andere voorzieningen, behalve de benoeming van rechters, trof Jehovah om zorg te dragen voor zijn volk?
5 Jehovah trof nog andere voorzieningen om voor de geestelijke behoeften van zijn volk te zorgen. Zelfs voordat ze in het Beloofde Land aankwamen, beval hij hun de tabernakel, het centrum van de ware aanbidding, te bouwen. Ook trof hij regelingen voor een priesterschap om de Wet te onderwijzen, dierlijke slachtoffers te brengen en ’s morgens en ’s avonds reukwerk te branden. God installeerde Mozes’ oudere broer, Aäron, als Israëls eerste hogepriester en stelde Aärons zonen aan om hun vader bij zijn taken te helpen. — Exodus 28:1; Numeri 3:10; 2 Kronieken 13:10, 11.
6, 7. (a) In welke betrekking stonden de priesters tot de niet-priesterlijke levieten? (b) Welke les kunnen we trekken uit het feit dat de levieten een verscheidenheid van taken verrichtten? (Kolossenzen 3:23)
6 Zorg dragen voor de geestelijke behoeften van verscheidene miljoenen mensen was een reusachtige taak, en de priesters waren betrekkelijk gering in aantal. Er werd dus een regeling getroffen dat ze door andere leden van de stam Levi geassisteerd zouden worden. Jehovah zei tot Mozes: „Gij moet de levieten aan Aäron en zijn zonen geven. Zij zijn gegevenen, hem gegeven uit de zonen van Israël.” — Numeri 3:9, 39.
7 De levieten waren goed georganiseerd. Ze waren ingedeeld volgens de drie families — de Gersonieten, de Kehathieten en de Merarieten — elk met een taaktoewijzing (Numeri 3:14-17, 23-37). Sommige toewijzingen kunnen belangrijker hebben geschenen dan andere, maar ze waren allemaal van essentieel belang. Het werk van de Kehathitische levieten bracht hen in nauw contact met de heilige ark van het verbond en het toebehoren van de tabernakel. Maar elke leviet, of hij nu wel of niet een Kehathiet was, genoot schitterende voorrechten (Numeri 1:51, 53). Droevig genoeg hadden sommigen geen waardering voor hun voorrechten. In plaats van zich loyaal aan goddelijke autoriteit te onderwerpen, werden ze ontevreden en zwichtten voor trots, eerzucht en afgunst. Een leviet die Korach heette, was een van hen.
„Moet gijlieden dan ook nog het priesterschap trachten te verkrijgen?”
8. (a) Wie was Korach? (b) Waardoor kan het gekomen zijn dat Korach de priesters vanuit louter menselijk standpunt ging bezien?
8 Korach was niet het hoofd van het vaderlijk huis van Levi, noch was hij het hoofd van de families der Kehathieten (Numeri 3:30, 32). Niettemin was hij een gerespecteerde overste in Israël. Het kan zijn dat Korachs taken hem in nauw contact met Aäron en zijn zonen hebben gebracht (Numeri 4:18, 19). Aangezien Korach met eigen ogen de onvolmaaktheden van deze mannen zag, kan hij geredeneerd hebben: ’Deze priesters zijn onmiskenbaar onvolmaakt en toch wordt van mij verwacht dat ik me aan hen onderwerp! Onlangs heeft Aäron nog een gouden kalf gemaakt. Door dat kalf te aanbidden verviel ons volk tot afgoderij. Thans verricht Aäron, Mozes’ broer, dienst als hogepriester! Wat een begunstiging! En wat valt er van Aärons zonen, Nadab en Abihu, te zeggen? In feite gaven ze blijk van zo’n grove minachting voor hun dienstvoorrechten dat Jehovah hen ter dood moest brengen!’ (Exodus 32:1-5; Leviticus 10:1, 2)a Wat Korachs overlegging ook geweest mag zijn, het is duidelijk dat hij het priesterschap vanuit menselijk standpunt ging bezien. Dit leidde ertoe dat hij tegen Mozes en Aäron en, uiteindelijk, tegen Jehovah in opstand kwam. — 1 Samuël 15:23; Jakobus 1:14, 15.
9, 10. Welke beschuldiging brachten Korach en zijn medeopstandelingen tegen Mozes in, en waarom hadden ze beter moeten weten?
9 Aangezien Korach een invloedrijk man was, viel het hem niet moeilijk anderen van gelijke gezindheid aan zijn zijde te krijgen. Hij, te zamen met Dathan en Abiram, vonden 250 sympathisanten — allen oversten van de vergadering. Samen traden ze op Mozes en Aäron toe en zeiden: „De gehele vergadering, zij allen zijn heilig en Jehovah is in hun midden. Waarom dient gij u dan boven de gemeente van Jehovah te verheffen?” — Numeri 16:1-3.
10 De opstandelingen hadden beter moeten weten en Mozes’ autoriteit niet moeten betwisten. Niet lang daarvoor hadden Aäron en Mirjam hetzelfde gedaan. In feite hadden ze zich zelfs van eenzelfde redenatie bediend als Korach! Volgens Numeri 12:1, 2 vroegen ze: „Heeft Jehovah soms alleen door Mozes gesproken? Heeft hij ook niet door ons gesproken?” Jehovah luisterde. Hij beval Mozes, Aäron en Mirjam bij de ingang van de tent der samenkomst bijeen te komen zodat Hij te kennen kon geven wie hij als leider had gekozen. Vervolgens zei Jehovah in ondubbelzinnige bewoordingen: „Indien iemand onder u een profeet voor Jehovah werd, zou ik mij in een visioen aan hem bekendmaken. In een droom zou ik tot hem spreken. Niet zo met mijn knecht Mozes! Aan hem is mijn gehele huis toevertrouwd.” Hierop sloeg Jehovah Mirjam tijdelijk met melaatsheid. — Numeri 12:4-7, 10.
11. Hoe pakte Mozes de situatie in verband met Korach aan?
11 Korach en degenen die zich aan zijn zijde hadden geschaard, moeten van dat voorval op de hoogte zijn geweest. Hun opstand was niet te verontschuldigen. Toch probeerde Mozes geduldig met hen te redeneren. Hij spoorde hen aan meer waardering voor hun voorrechten te hebben door te zegen: „Is het zo’n kleinigheid voor ulieden dat de God van Israël ulieden van de vergadering van Israël heeft afgezonderd om u tot zich te doen naderen?” Nee, het was geen „kleinigheid”! De levieten hadden al zo veel. Wat konden ze nog meer verlangen? Mozes’ verdere woorden legden de overleggingen van hun hart bloot: „Moet gijlieden dan ook nog het priesterschap trachten te verkrijgen?” (Numeri 12:3; 16:9, 10)b Maar hoe reageerde Jehovah op deze opstand tegen goddelijke autoriteit?
Israëls Rechter komt tussenbeide
12. Waarvan was Israëls begunstigde verhouding tot God afhankelijk?
12 Toen Jehovah de Wet aan Israël gaf, zei hij tot het volk dat als ze gehoorzaam waren ze „een heilige natie” zouden worden en dat de natie heilig kon blijven zolang ze Jehovah’s regeling zouden aanvaarden (Exodus 19:5, 6). Nu er een openlijke opstand uitbrak, was het tijd dat Israëls Rechter en Wetgever tussenbeide kwam! Mozes zei tot Korach: „Gij en heel uw vergadering, verschijnt morgen voor het aangezicht van Jehovah, gij en zij en Aäron. En neemt ieder uw vuurpot, en gijlieden moet er reukwerk op doen en ieder uw vuurpot voor het aangezicht van Jehovah aanbieden, tweehonderd vijftig vuurpotten, en gij en Aäron ieder uw vuurpot.” — Numeri 16:16, 17.
13. (a) Waarom was het aanmatigend van de zijde van de opstandelingen om reukwerk voor het aangezicht van Jehovah te offeren? (b) Hoe handelde Jehovah met de opstandelingen?
13 Volgens Gods Wet mochten alleen de priesters reukwerk offeren. Alleen al de gedachte dat een niet-priesterlijke leviet reukwerk voor het aangezicht van Jehovah zou offeren, had deze opstandelingen tot bezinning moeten brengen (Exodus 30:7; Numeri 4:16). Zo was het niet met Korach en zijn aanhangers! De volgende dag ’bracht hij heel de vergadering bij de ingang van de tent der samenkomst tegen Mozes en Aäron bijeen’. Het verslag vertelt ons: „Nu sprak Jehovah tot Mozes en Aäron, en zei: ’Zondert u uit het midden van deze vergadering af, opdat ik hen in een ogenblik kan uitroeien.’” Maar Mozes en Aäron smeekten om het leven van het volk te sparen. Jehovah willigde hun smeekbeden in. Wat Korach en zijn menigte betreft, „een vuur ging uit van Jehovah en verteerde vervolgens de tweehonderd vijftig mannen die het reukwerk offerden”. — Numeri 16:19-22, 35.c
14. Waarom trad Jehovah krachtig op tegen de vergadering van Israël?
14 Vreemd genoeg hadden de Israëlieten die zagen hoe Jehovah met de opstandelingen handelde nog steeds hun les niet geleerd. „De daaropvolgende dag ging de gehele vergadering der zonen van Israël tegen Mozes en Aäron murmureren, door te zeggen: ’Gijlieden, gij hebt Jehovah’s volk ter dood gebracht.’” De Israëlieten kozen de zijde van de samenzweerders! Uiteindelijk raakte Jehovah’s geduld op. Niemand — zelfs niet Mozes en Aäron — kon nu voor het volk bemiddelen. Jehovah bewerkte een gesel om de ongehoorzamen met rampspoed te treffen, „en het aantal dergenen die ten gevolge van de gesel gestorven waren, bedroeg veertienduizend zevenhonderd, afgezien van degenen die wegens Korach gestorven waren”. — Numeri 16:41-49.
15. (a) Om welke redenen hadden de Israëlieten het leiderschap van Mozes en Aäron zonder aarzelen moeten aanvaarden? (b) Wat heeft dit verslag u over Jehovah geleerd?
15 Al die mensen hadden hun leven niet hoeven te verliezen. Hadden ze de kwestie maar voor zichzelf beredeneerd. Ze hadden zich vragen kunnen stellen als: ’Wie verschenen met gevaar voor hun leven voor Farao? Wie eisten dat de Israëlieten vrijgelaten moesten worden? Wie alleen werd er na Israëls bevrijding verzocht de berg Horeb te bestijgen om van aangezicht tot aangezicht met Gods engel te spreken?’ Het opmerkelijke verslag van Mozes en Aäron leverde beslist het bewijs van hun loyaliteit aan Jehovah en hun liefde voor het volk (Exodus 10:28; 19:24; 24:12-15). Jehovah schepte er geen behagen in de opstandelingen ter dood te brengen. Maar toen het duidelijk werd dat het volk in zijn opstand zou volharden, trad hij beslissend op (Ezechiël 33:11). Dit alles is zeer betekenisvol voor ons in deze tijd. Waarom?
Het kanaal in deze tijd identificeren
16. (a) Welk bewijsmateriaal had eerste-eeuwse joden ervan moeten overtuigen dat Jezus Jehovah’s vertegenwoordiger was? (b) Waarom verving Jehovah het levitische priesterschap, en waardoor?
16 In deze tijd is er een nieuwe „natie” die Jehovah als haar onzichtbare Rechter, haar Wetgever en haar Koning heeft (Mattheüs 21:43). Die „natie” kwam in de eerste eeuw van onze jaartelling tot bestaan. Tegen die tijd was de tabernakel uit de dagen van Mozes vervangen door een prachtige tempel in Jeruzalem waar levieten nog steeds dienst deden (Lukas 1:5, 8, 9). Maar in het jaar 29 G.T. kwam een andere tempel, een geestelijke tempel, tot bestaan met Jezus Christus als Hogepriester (Hebreeën 9:9, 11). Nogmaals rees de kwestie van goddelijke autoriteit. Wie zou Jehovah gebruiken om deze nieuwe „natie” te leiden? Jezus bewees onvoorwaardelijk loyaal aan God te zijn. Hij hield van mensen. Ook verrichtte hij veel wondertekenen. Maar net als hun hardnekkige voorouders weigerden de meeste levieten Jezus te aanvaarden (Mattheüs 26:63-68; Handelingen 4:5, 6, 18; 5:17). Uiteindelijk verving Jehovah het levitische priesterschap door een heel ander priesterschap — een koninklijke priesterschap. Dat koninklijke priesterschap is tot op de dag van vandaag blijven bestaan.
17. (a) Uit welke groep bestaat de koninklijke priesterschap? (b) Hoe gebruikt Jehovah de koninklijke priesterschap in deze tijd?
17 Wie vormen thans de koninklijke priesterschap? De apostel Petrus beantwoordt die vraag in zijn eerste geïnspireerde brief. Aan gezalfde leden van het lichaam van Christus schreef Petrus: „Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Petrus 2:9). Uit deze woorden blijkt duidelijk dat, als groep, de gezalfde volgelingen van Jezus deze „koninklijke priesterschap” vormen, die door Petrus ook „een heilige natie” wordt genoemd. Zij vormen het kanaal dat Jehovah gebruikt om zijn dienstknechten onderwijs en geestelijke leiding te geven. — Mattheüs 24:45-47.
18. Welk verband bestaat er tussen ouderlingen en de koninklijke priesterschap?
18 De koninklijke priesterschap wordt vertegenwoordigd door ouderlingen die in gemeenten van Jehovah’s volk over de hele aarde in een positie van verantwoordelijkheid dienen. Deze mannen verdienen ons respect en onze onverdeelde steun, of ze nu wel of niet tot de gezalfden behoren. Waarom? Omdat Jehovah de oudere mannen door middel van zijn geest in hun posities heeft aangesteld (Hebreeën 13:7, 17). Hoe is dat mogelijk?
19. Hoe worden ouderlingen door heilige geest aangesteld?
19 Deze oudere mannen voldoen aan de vereisten die in Gods Woord, een product van Gods geest, uiteengezet worden (1 Timotheüs 3:1-7; Titus 1:5-9). Derhalve kan er worden gezegd dat ze door heilige geest zijn aangesteld (Handelingen 20:28). De oudere mannen, of ouderlingen, moeten grondig vertrouwd zijn met Gods Woord. Net als de Opperste Rechter, die hen heeft aangesteld, moeten de ouderlingen ook alles haten wat op partijdigheid bij de rechtspraak lijkt. — Deuteronomium 10:17, 18.
20. Wat waardeert u in hardwerkende ouderlingen?
20 In plaats van de autoriteit van onze hardwerkende ouderlingen te betwisten, hebben we werkelijk waardering voor hen! Hun bericht van getrouwe dienst, vaak over vele decennia, boezemt vertrouwen in. Getrouw bereiden ze gemeentevergaderingen voor en leiden die, werken schouder aan schouder met ons in de prediking van het „goede nieuws van het koninkrijk” en geven schriftuurlijke raad wanneer we die nodig hebben (Mattheüs 24:14; Hebreeën 10:23, 25; 1 Petrus 5:2). Ze bezoeken ons wanneer we ziek zijn en troosten ons als we treuren. Ze ondersteunen loyaal en onzelfzuchtig de Koninkrijksbelangen. Jehovah’s geest rust op hen; ze genieten zijn goedkeuring. — Galaten 5:22, 23.
21. Waarvan dienen ouderlingen zich bewust te zijn, en waarom?
21 De oudere mannen zijn uiteraard niet volmaakt. Aangezien ze zich bewust zijn van hun beperkingen proberen ze niet te heersen over de kudde, „Gods erfdeel”. Ze bezien zich veeleer als ’medewerkers tot vreugde van hun broeders en zusters’ (1 Petrus 5:3; 2 Korinthiërs 1:24). Nederige, hardwerkende ouderlingen hebben Jehovah lief, en ze weten dat hoe meer ze hem navolgen hoe meer goeds ze in de gemeente kunnen doen. Met dit in gedachten blijven ze zich inspannen om goddelijke hoedanigheden als liefde, mededogen en geduld aan te kweken.
22. Hoe heeft een overzicht van het verslag van Korach uw geloof in Jehovah’s zichtbare organisatie versterkt?
22 Wat zijn we blij met Jehovah als onze onzichtbare Regeerder, Jezus Christus als onze Hogepriester, leden van de gezalfde koninklijke priesterschap als onze onderwijzers en getrouwe christelijke oudere mannen als onze raadgevers! Hoewel geen door mensen geleide organisatie volmaakt kan zijn, zijn we overgelukkig God te kunnen dienen in gezelschap van getrouwe medegelovigen, die zich graag aan goddelijke autoriteit onderwerpen!
[Voetnoten]
a Aärons andere twee zonen, Eleazar en Ithamar, waren voorbeeldig in hun dienst voor Jehovah. — Leviticus 10:6.
b Korachs medesamenzweerders, Dathan en Abiram, waren Rubenieten. Als zodanig hadden ze hun zinnen waarschijnlijk niet op het priesterschap gezet. In hun geval waren ze gebelgd over Mozes’ leiderschap en over het feit dat tot op die tijd hun verwachting om het Beloofde Land te bereiken niet was vervuld. — Numeri 16:12-14.
c In patriarchale tijden vertegenwoordigde elk gezinshoofd zijn vrouw en kinderen voor het aangezicht van God en bracht zelfs slachtoffers ten behoeve van hen (Genesis 8:20; 46:1; Job 1:5). Maar toen de Wet werd ingesteld, werden mannelijke leden van Aärons gezin door Jehovah aangesteld als priesters door bemiddeling van wie slachtoffers gebracht moesten worden. De 250 opstandelingen waren kennelijk niet bereid aan deze wijziging in de procedure mee te werken.
Wat hebt u geleerd?
• Welke liefdevolle voorzieningen trof Jehovah om voor de Israëlieten te zorgen?
• Waarom was Korachs opstand tegen Mozes en Aäron niet te verontschuldigen?
• Wat kunnen we leren uit de manier waarop Jehovah met de opstandelingen handelde?
• Hoe kunnen we in deze tijd tonen dat we waardering hebben voor Jehovah’s regelingen?
[Illustratie op blz. 9]
Beschouwt u iedere toewijzing in Jehovah’s dienst als een voorrecht?
[Illustratie op blz. 10]
„Waarom dient gij u dan boven de gemeente van Jehovah te verheffen?”
[Illustratie op blz. 13]
Ouderlingen vertegenwoordigen de koninklijke priesterschap