„Dag aan dag” overeenkomstig onze opdracht leven
„Wil iemand achter mij komen, dan moet hij zichzelf verloochenen en zijn martelpaal dag aan dag opnemen en mij voortdurend volgen.” — LUKAS 9:23.
1. Wat is één factor waarnaar wij ons succes als christenen kunnen afmeten?
„WAREN wij werkelijk toegewijde, opgedragen mannen?” Volgens John F. Kennedy, de 35ste president van de Verenigde Staten, is het antwoord op deze vraag een factor waarnaar het succes van degenen die een regeringsambt bekleden, wordt afgemeten. De vraag zou met een nog diepere betekenis kunnen dienen als toets op ons succes als christelijke bedienaren.
2. Hoe definieert een woordenboek het woord „opdracht”?
2 Wat houdt opdracht (Engels: dedication) echter in? In Webster’s Ninth New Collegiate Dictionary wordt de term gedefinieerd als „een handeling of rite waarbij een persoon of zaak aan een goddelijk wezen wordt opgedragen of voor een heilig gebruik wordt gewijd”, „een wijden of afzonderen voor een speciaal doel”. In ditzelfde woordenboek wordt de term ook als „zelfopofferende toewijding” gedefinieerd. John F. Kennedy gebruikte het woord klaarblijkelijk in de betekenis van „zelfopofferende toewijding”. Voor een christen betekent opdracht veel meer.
3. Wat houdt christelijke opdracht in?
3 Jezus Christus zei tot zijn discipelen: „Wil iemand achter mij komen, dan moet hij zichzelf verloochenen en zijn martelpaal opnemen en mij voortdurend volgen” (Mattheüs 16:24). Afgezonderd worden voor goddelijk gebruik houdt niet slechts in op zondag of wanneer men de een of andere bedeplaats bezoekt, een daad van aanbidding te verrichten. Iemands hele levensstijl is erbij betrokken. Een christen zijn, betekent zichzelf te verloochenen of zichzelf alles te ontzeggen terwijl men de God dient die door Jezus Christus werd gediend, Jehovah. Bovendien neemt een christen zijn „martelpaal” op door stand te houden onder elk lijden dat over hem mocht komen omdat hij een volgeling van Christus is.
Het volmaakte voorbeeld
4. Wat werd door Jezus’ doop gesymboliseerd?
4 Toen Jezus op aarde was, demonstreerde hij wat er bij zich opdragen aan Jehovah betrokken is. Hij dacht er als volgt over: „Slachtoffer en offergave hebt gij niet gewild, maar gij hebt mij een lichaam bereid.” Vervolgens voegde hij eraan toe: „Zie! Ik ben gekomen (in de boekrol staat over mij geschreven) om uw wil te doen, o God” (Hebreeën 10:5-7). Als lid van een opgedragen natie was hij vanaf zijn geboorte aan Jehovah opgedragen. Toch bood hij zich aan het begin van zijn aardse bediening voor de doop aan teneinde te symboliseren dat hij zich aanbood om Jehovah’s wil te doen, wat voor hem onder meer zou inhouden dat hij zijn leven als loskoopoffer zou offeren. Aldus gaf hij christenen een voorbeeld om alles te doen wat Jehovah wil.
5. Hoe gaf Jezus blijk van een voorbeeldige kijk op materiële bezittingen?
5 Na zijn doop bewandelde Jezus een levensweg die uiteindelijk tot een offerandelijke dood leidde. Zijn belangstelling ging er niet naar uit geld te verdienen of een gemakkelijk leven te leiden. In plaats daarvan was zijn bediening het belangrijkste in zijn leven. Hij spoorde zijn discipelen aan „eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid [te blijven] zoeken”, en hij leefde zelf naar deze woorden (Mattheüs 6:33). Ja, bij een zekere gelegenheid zei hij zelfs: „De vossen hebben holen en de vogels des hemels roestplaatsen, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om zijn hoofd neer te leggen” (Mattheüs 8:20). Hij had bij zijn onderwijzingen het oogmerk kunnen hebben geld uit de zak van zijn volgelingen te kloppen. Aangezien hij timmerman was, had hij tijd van zijn bediening kunnen afnemen om een mooi meubelstuk te maken dat hij kon verkopen teneinde over een paar extra zilverstukken te beschikken. Maar hij gebruikte zijn vaardigheden niet om materiële welvaart na te streven. Volgen wij, als opgedragen dienstknechten van God, Jezus na door de juiste kijk op materiële bezittingen te hebben? — Mattheüs 6:24-34.
6. Hoe kunnen wij Jezus navolgen door zelfopofferende, opgedragen dienstknechten van God te zijn?
6 Doordat Jezus zijn dienst voor God op de eerste plaats stelde, was hij niet op zijn eigen belangen uit. Het leven dat hij gedurende de drie en een half jaar van zijn openbare bediening leidde, was een leven van zelfopoffering. Bij één gelegenheid was Jezus na een drukke dag, zonder zelfs de tijd te hebben genomen voor het nuttigen van een maaltijd, bereid om mensen te onderwijzen die „gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder” (Mattheüs 9:36; Markus 6:31-34). Ofschoon hij „vermoeid van de reis” was, nam hij het initiatief om met een Samaritaanse vrouw te spreken die naar de Jakobsbron in Sichar was gekomen (Johannes 4:6, 7, 13-15). Hij stelde het welzijn van anderen altijd boven zijn eigen welzijn (Johannes 11:5-15). Wij kunnen Jezus navolgen door onze eigen belangen edelmoedig op te offeren teneinde God en anderen te dienen (Johannes 6:38). Door te denken in termen van hoe wij God werkelijk kunnen behagen in plaats van slechts aan de minimumvereisten te voldoen, zullen wij in overeenstemming met onze opdracht leven.
7. Hoe kunnen wij Jezus navolgen door Jehovah altijd de eer te geven?
7 In geen enkel opzicht trachtte Jezus door wat hij deed om mensen te helpen, de aandacht op zichzelf te vestigen. Hij was aan God opgedragen om Zijn wil te doen. Hij zag er dus altijd op toe dat ongeacht wat er tot stand werd gebracht, alle eer ervoor naar Jehovah, zijn Vader, ging. Toen een zekere regeerder hem met „Goede Leraar” aansprak, waarbij hij het woord ’goed’ als titel gebruikte, corrigeerde Jezus hem door te zeggen: „Niemand is goed, behalve één, God” (Lukas 18:18, 19; Johannes 5:19, 30). Zijn wij er, net als Jezus, snel bij om Jehovah de eer te doen toekomen in plaats van onszelf?
8. (a) Hoe hield Jezus zich, als een opgedragen man, afgezonderd van de wereld? (b) Hoe dienen wij hem na te volgen?
8 Gedurende zijn hele levenswandel op aarde als een opgedragen dienstknecht van Jehovah demonstreerde Jezus dat hij zich had afgezonderd voor goddelijke dienst. Hij zorgde ervoor rein te blijven zodat hij zich als „een onbesmet en onbevlekt lam” als loskoopoffer kon aanbieden (1 Petrus 1:19; Hebreeën 7:26). Hij kwam alle voorschriften van de Mozaïsche wet na, waardoor hij die wet vervulde (Mattheüs 5:17; 2 Korinthiërs 1:20). Hij leefde in overeenstemming met zijn eigen onderwijs over moraliteit (Mattheüs 5:27, 28). Niemand kon hem terecht van slechte motieven beschuldigen. Ja, hij ’haatte wetteloosheid’ (Hebreeën 1:9). Laten wij, als slaven van God, Jezus navolgen door ons leven en zelfs onze motieven rein te houden in Jehovah’s ogen.
Waarschuwende voorbeelden
9. Welk waarschuwende voorbeeld haalde Paulus aan, en waarom dienen wij over dit voorbeeld na te denken?
9 In tegenstelling met Jezus’ voorbeeld hebben wij het waarschuwende voorbeeld van de Israëlieten. Zelfs nadat zij openlijk hadden verklaard dat zij alles zouden doen wat Jehovah hun had opgedragen, bleven zij in gebreke zijn wil te doen (Daniël 9:11). De apostel Paulus moedigde christenen aan lering te trekken uit wat de Israëlieten overkwam. Laten wij enkele voorvallen die Paulus in zijn eerste brief aan de Korinthiërs aanhaalde, eens onder de loep nemen en zien welke valkuilen opgedragen dienstknechten van God in onze tijd dienen te vermijden. — 1 Korinthiërs 10:1-6, 11.
10. (a) Hoe ’begeerden de Israëlieten schadelijke dingen’? (b) Waarom werd het de Israëlieten de tweede keer dat zij over voedsel murmureerden sterker aangerekend, en wat kunnen wij uit dit waarschuwende voorbeeld leren?
10 Eerst waarschuwde Paulus ons om geen ’schadelijke dingen te begeren’ (1 Korinthiërs 10:6). Misschien herinnert u dat aan de gelegenheid toen de Israëlieten klaagden dat zij alleen maar manna te eten hadden. Jehovah zond hun kwartels. Iets dergelijks was ook ongeveer een jaar voordien in de wildernis van Sin gebeurd, vlak voordat de Israëlieten openlijk hadden verklaard dat zij zich aan Jehovah hadden opgedragen (Exodus 16:1-3, 12, 13). Maar de situatie was niet precies dezelfde. Toen Jehovah de eerste keer in kwartels voorzag, riep hij de Israëlieten niet ter verantwoording voor hun gemurmureer. Deze keer lag de zaak echter anders. „Het vlees was nog tussen hun tanden, voordat het gekauwd kon worden, toen Jehovah’s toorn tegen het volk ontbrandde, waarop Jehovah een zeer grote slachting onder het volk aanrichtte” (Numeri 11:4-6, 31-34). Wat was er veranderd? Als opgedragen natie werden zij nu verantwoordelijk gesteld voor hun daden. Hun gebrek aan waardering voor Jehovah’s voorzieningen leidde ertoe dat zij klachten uitten tegen Jehovah, ofschoon zij beloofd hadden alles te doen wat Jehovah had gesproken! Zich in deze tijd over Jehovah’s tafel beklagen, komt op hetzelfde neer. Sommigen tonen geen waardering voor de geestelijke voorzieningen die Jehovah via „de getrouwe en beleidvolle slaaf” verschaft (Mattheüs 24:45-47). Houd evenwel in gedachte dat wij op grond van onze opdracht dankbaar moeten denken aan wat Jehovah voor ons heeft gedaan en het door Jehovah verschafte geestelijke voedsel moeten aanvaarden.
11. (a) Hoe bezoedelden de Israëlieten hun aanbidding van Jehovah met afgoderij? (b) Hoe zouden wij door een vorm van afgoderij beïnvloed kunnen worden?
11 Vervolgens waarschuwde Paulus: „Wordt ook geen afgodendienaars, zoals sommigen van hen” (1 Korinthiërs 10:7). Hier doelde de apostel kennelijk op de kalveraanbidding die plaatsvond vlak nadat de Israëlieten bij de berg Sinaï het verbond met Jehovah waren aangegaan. Misschien zegt u wel: ’Als opgedragen dienstknecht van Jehovah zal ik nooit bij afgoderij betrokken raken.’ Merk echter op dat de Israëlieten er vanuit hun standpunt bezien niet mee ophielden Jehovah te aanbidden; toch voerden zij kalveraanbidding in — een gebruik dat in Gods ogen walgelijk was. Wat was er bij deze vorm van aanbidding betrokken? De mensen brachten vóór het kalf offers, en daarna gingen zij „zitten om te eten en te drinken. Voorts stonden zij op om zich te vermaken” (Exodus 32:4-6). In deze tijd kan het zijn dat sommigen beweren Jehovah te aanbidden. Maar hun leven is misschien gericht op het genieten van de dingen die deze wereld biedt, niet op het aanbidden van Jehovah, en zij proberen hun dienst voor Jehovah in deze dingen in te passen. Het is waar dat dit niet zo extreem is als het zich neerbuigen voor een gouden kalf, maar in principe verschilt het er niet zo heel veel van. Een god van zijn eigen verlangens maken, is wel heel iets anders dan in overeenstemming met zijn opdracht aan Jehovah leven. — Filippenzen 3:19.
12. Wat leren wij over het verloochenen van onszelf uit de ervaring van de Israëlieten met de Baäl van Peor?
12 In het volgende waarschuwende voorbeeld waarvan Paulus gewag maakte, was ook een soort amusement betrokken. „Laten wij ook geen hoererij beoefenen, zoals sommigen van hen hoererij hebben bedreven, met als enig resultaat dat zij vielen, drieëntwintigduizend van hen op één dag” (1 Korinthiërs 10:8). De Israëlieten, die verlokt werden door immoreel genot dat door de dochters van Moab werd geboden, werden ertoe gebracht de Baäl van Peor in Sittim te aanbidden (Numeri 25:1-3, 9). Onszelf verloochenen om Jehovah’s wil te doen, houdt in dat wij zijn maatstaven voor wat moreel rein is, aanvaarden (Mattheüs 5:27-30). In dit tijdperk van achteruitgaande maatstaven worden wij eraan herinnerd dat het noodzakelijk is ons rein te houden van alle soorten van immoreel gedrag en ons te onderwerpen aan Jehovah’s autoriteit om te beslissen wat goed en wat kwaad is. — 1 Korinthiërs 6:9-11.
13. Hoe helpt het voorbeeld van Pinehas ons te begrijpen wat opdracht aan Jehovah inhoudt?
13 Hoewel velen te Sittim in de strik van hoererij geraakten, leefden sommigen overeenkomstig de belofte die zij hadden gedaan toen de natie zich aan Jehovah opdroeg. Onder hen legde Pinehas een opmerkelijke ijver aan de dag. Toen Pinehas in het oog kreeg dat een Israëlitische overste een Midianitische in zijn tent bracht, nam hij onmiddellijk een lans in zijn hand en doorstak hen. Jehovah zei tot Mozes: „Pinehas . . . heeft mijn gramschap van de zonen van Israël afgewend doordat hij volstrekt geen mededinging ten opzichte van mij in het midden van hen heeft geduld, zodat ik de zonen van Israël in mijn staan op exclusieve toewijding niet heb uitgeroeid” (Numeri 25:11). Volstrekt geen mededinging ten opzichte van Jehovah dulden — dat houdt opdracht in. Wij kunnen niet toelaten dat ook maar iets de plaats inneemt die opdracht aan Jehovah in ons hart dient in te nemen. Onze ijver voor Jehovah beweegt ons er ook toe de gemeente rein te houden door grove immoraliteit niet te gedogen maar aan de ouderlingen te melden.
14. (a) Hoe stelden de Israëlieten Jehovah op de proef? (b) Hoe worden wij door onze volledige opdracht aan Jehovah geholpen „het niet moe [te] worden”?
14 Paulus vestigde de aandacht op nog een waarschuwend voorbeeld: „Laten wij ook niet Jehovah op de proef stellen, zoals sommigen van hen hem op de proef hebben gesteld, met als enig resultaat dat zij omkwamen door de slangen” (1 Korinthiërs 10:9). Paulus had het hier over de tijd dat de Israëlieten zich bij Mozes over God beklaagden toen zij „uitgeput [raakten] wegens de weg” (Numeri 21:4). Hebt u die fout ooit gemaakt? Hebt u toen u zich aan Jehovah opdroeg, gedacht dat Armageddon heel dichtbij was? Heeft Jehovah’s geduld langer geduurd dan u verwachtte? Bedenk dat wij ons niet slechts voor een bepaalde tijdsperiode of slechts tot Armageddon aan Jehovah hebben opgedragen. Onze opdracht is voor eeuwig. „Laten wij het derhalve niet opgeven te doen wat voortreffelijk is, want te zijner tijd zullen wij oogsten indien wij het niet moe worden.” — Galaten 6:9.
15. (a) Tegen wie murmureerden de Israëlieten? (b) Hoe worden wij er door onze opdracht aan Jehovah toe bewogen theocratische autoriteit te respecteren?
15 Ten slotte uitte Paulus de waarschuwing om niet tegen de aangestelde dienstknechten van Jehovah te gaan ’murmureren’ (1 Korinthiërs 10:10). De Israëlieten murmureerden fel tegen Mozes en Aäron toen tien van de twaalf verspieders die waren uitgezonden om het land Kanaän te verkennen, met een slecht bericht terugkwamen. Zij spraken er zelfs over Mozes als hun leider te vervangen en naar Egypte terug te keren (Numeri 14:1-4). Aanvaarden wij in deze tijd de leiding die ons door de werkzaamheid van Jehovah’s heilige geest wordt gegeven? Te oordelen naar de rijkbeladen geestelijke tafel waarin „de getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse voorziet, is het duidelijk van wie Jezus zich bedient om ’voedsel te rechter tijd’ te verschaffen (Mattheüs 24:45). Van ganser harte opgedragen te zijn aan Jehovah, vereist van ons dat wij respect tonen voor de door hem aangestelde dienstknechten. Mogen wij nooit zo worden als enkele hedendaagse murmureerders die zich, figuurlijk gesproken, tot een nieuw hoofd hebben gewend om hen naar de wereld terug te leiden.
Doe ik mijn uiterste best?
16. Welke vragen zouden opgedragen dienstknechten van God zichzelf willen stellen?
16 De Israëlieten zouden niet zulke ernstige dwalingen hebben begaan als zij in gedachte hadden gehouden dat hun opdracht aan Jehovah onvoorwaardelijk was. In tegenstelling tot die trouweloze Israëlieten bleef Jezus Christus tot het einde in overeenstemming met zijn opdracht leven. Als navolgers van Christus volgen wij zijn voorbeeld van volledige toewijding door „niet meer voor de begeerten van mensen te leven, maar voor Gods wil” (1 Petrus 4:2; vergelijk 2 Korinthiërs 5:15). Jehovah’s wil in deze tijd is dat „alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen” (1 Timotheüs 2:4). Daartoe moeten wij „dit goede nieuws van het koninkrijk” prediken voordat het einde komt (Mattheüs 24:14). Hoeveel inspanningen getroosten wij ons in deze dienst? Misschien willen wij onszelf de vraag stellen: ’Doe ik mijn uiterste best?’ (2 Timotheüs 2:15) Omstandigheden verschillen. Het behaagt Jehovah gediend te worden „naar hetgeen men heeft, niet naar hetgeen men niet heeft” (2 Korinthiërs 8:12; Lukas 21:1-4). Niemand dient een oordeel te vellen over de diepte en oprechtheid van de opdracht van iemand anders. Een ieder dient persoonlijk vast te stellen hoe ver zijn eigen toewijding jegens Jehovah reikt (Galaten 6:4). Onze liefde voor Jehovah dient ons ertoe te bewegen te vragen: ’Hoe kan ik Jehovah gelukkig maken?’
17. Hoe houden toewijding en waardering verband met elkaar? Licht dit toe.
17 Onze toewijding jegens Jehovah verdiept zich naarmate onze waardering voor hem toeneemt. Een veertienjarige jongen in Japan droeg zich aan Jehovah op en symboliseerde deze opdracht door de waterdoop. Later wilde hij een hogere opleiding volgen en een geleerde worden. Hij dacht nooit aan de volle-tijddienst, maar als opgedragen dienstknecht wilde hij Jehovah en zijn zichtbare organisatie niet de rug toekeren. Teneinde de door hem nagestreefde carrière te verwezenlijken, ging hij aan een universiteit studeren. Daar zag hij hoe afgestudeerden van de universiteit gedwongen waren hun hele leven aan hun firma of aan hun studies te wijden. Hij vroeg zich af: ’Wat doe ik hier eigenlijk? Kan ik werkelijk hun levenswijze volgen en mij aan werelds werk opdragen? Heb ik mij niet al aan Jehovah opgedragen?’ Met hernieuwde waardering nam hij de gewone pioniersdienst op zich. Zijn begrip van wat er bij zijn opdracht betrokken was, verdiepte zich en bewoog hem ertoe in zijn hart het besluit te nemen daarheen te gaan waar hij nodig was. Hij bezocht de Bedienarenopleidingsschool en ontving de toewijzing om in een ander land als zendeling te dienen.
18. (a) Hoeveel is er bij onze opdracht aan Jehovah betrokken? (b) Welke beloning kunnen wij oogsten omdat wij ons aan Jehovah hebben opgedragen?
18 Bij opdracht is ons hele leven betrokken. Wij moeten onszelf verloochenen en „dag aan dag” Jezus’ voortreffelijke voorbeeld volgen (Lukas 9:23). Hebben wij ons eenmaal verloochend, dan vragen wij Jehovah niet om verlof. Ons leven richt zich naar de beginselen die Jehovah voor zijn dienstknechten vaststelt. Zelfs op terreinen waar wij een persoonlijke keus kunnen maken, doen wij er goed aan te zien of wij ons best doen om onze levenswijze een weerspiegeling te laten zijn van het feit dat wij ons aan Jehovah hebben opgedragen. Wanneer wij hem dag aan dag dienen en ons uiterste best doen om hem te behagen, zullen wij erin slagen als christenen te leven en zullen wij gezegend worden doordat Jehovah, Degene die onze van ganser harte geschonken toewijding waard is, ons met zijn glimlach van goedkeuring beloont.
Kunt u dit uitleggen?
◻ Wat hield opdracht voor Jezus Christus in?
◻ Waarom dienen wij het te vermijden tegen Jehovah te murmureren?
◻ Hoe kunnen wij het vermijden dat afgoderij op subtiele wijze ons leven binnendringt?
◻ Door wat in gedachte te houden, zullen wij geholpen worden ’het niet moe te worden’ Gods wil te doen?
[Illustratie op blz. 17]
Opgedragen christenen ’geven het niet op te doen wat voortreffelijk is’