Vragen van lezers
◼ Hoe kan een christen onderscheid maken tussen omkoping (iets wat in de bijbel veroordeeld wordt) en het geven van een „fooi” of „geschenk” wegens bewezen diensten?
Wij moeten begrijpen dat de gewoonten van gebied tot gebied verschillen. Wat in sommige landen aanvaard wordt, zou elders ongepast of aanstootgevend zijn. In het ene land buigen de mensen misschien voor een ambtenaar, maar in een ander land zou dat als afgoderij worden beschouwd.a Zo kan ook het geven van fooien in het ene land aanvaard zijn, terwijl het in een ander land ergerlijk of onwettig is. Met inachtneming van deze verschillen, dienen alle christenen Gods raad tegen omkoping toe te passen.
Wat is omkoping en wat zegt de bijbel erover? The World Book Encyclopedia zet uiteen: „Omkoping betekent het geven of aanbieden van iets waardevols aan iemand in een vertrouwenspositie die in ruil daarvoor zijn of haar plicht verzaakt of de wet overtreedt teneinde de gever te bevoordelen.” Het is dus omkoping geld (of een geschenk) aan een rechter te geven teneinde zijn beslissing te beïnvloeden en het recht te verdraaien. Ook is het omkoping geld aan te bieden teneinde de wet te ontduiken, zoals bijvoorbeeld om een bouwinspecteur of verkeersagent te vragen een overtreding te negeren.
God veroordeelt omkoping. Dit blijkt uit wat hij tot de rechters van Israël zei: „Gij moogt het recht niet buigen. Gij moogt niet partijdig zijn, noch steekpenningen aannemen, want steekpenningen verblinden de ogen der wijzen en verdraaien de woorden der rechtvaardigen” (Deuteronomium 16:19; vergelijk Spreuken 17:23; Jesaja 1:23; 5:23; 1 Samuël 8:3-5). Jehovah zelf stelt de norm vast, want bij hem „is geen onrechtvaardigheid, noch partijdigheid, noch aanneming van steekpenningen” (2 Kronieken 19:7; Deuteronomium 10:17). Christenen die Gods goedkeuring willen verwerven, weigeren hun toevlucht tot omkoping te nemen. — Vergelijk Handelingen 24:26.
Hoewel omkoping wereldwijd wordt gelaakt en bij de wet verboden is, worden velen geconfronteerd met het probleem dat aanleiding gaf tot bovenstaande vraag. Zij weten dat er in hun land een „geschenk” of „fooi” voor nodig is om lagere ambtenaren ertoe te bewegen hun werk te doen of het behoorlijk te doen. The Wall Street Journal zei bijvoorbeeld over een land waar de inflatie zeer hoog is: „Teneinde aan het extra geld te komen dat zij nodig hebben om de eindjes aan elkaar te knopen, nemen regeringsambtenaren hun toevlucht tot een milde vorm van corruptie. ’Je moet hun betalen voordat je een formulier van hen loskrijgt’, zegt het hoofd van een staatsbureau. Terzelfder tijd vallen immigratiebeambten verbijsterde buitenlandse toeristen op de internationale luchthaven lastig om $20 voor het stempelen van hun paspoort opdat de reizigers hun vliegtuig niet missen.”
Onlangs leverde U.S.News & World Report commentaar op de bureaucratische vertragingen en de daaruit voortvloeiende betalingen die overal ter wereld veel voorkomen. Er werd bijvoorbeeld gezegd: „Een Indiaan moet tegenwoordig een ambtenaar geld toeschuiven om een kind op school ingeschreven te krijgen, om in een ziekenhuis opgenomen te worden, ja zelfs om plaats te reserveren in een trein.” Andere voorbeelden hiervan zijn:
— Een handelaar heeft een werkvergunning nodig. Hij betaalt op het regeringskantoor het officiële tarief, maar iedereen weet dat zonder een „gift” zijn papieren onderop de stapel zullen blijven liggen. Hoewel hij niet vraagt om voorrang boven anderen te krijgen, zal zijn formulier normaal worden afgehandeld als hij de gebruikelijke „fooi” geeft.
— In een bepaald land weten de mensen dat verkeersagenten slecht betaald worden en dat zij daar een aanvulling op verwachten in de vorm van „een extraatje om wat te drinken”. Een agent houdt een bestuurder aan en zegt dat er een wet overtreden is, en dat de man daarom een boete moet betalen. Als de bestuurder protesteert dat hij geen wet heeft overtreden, waarschuwt de agent dat als de zaak voor de rechter komt hij de man ook zal beschuldigen van bedreiging van een politieagent. Daarom betalen velen de „boete” eenvoudig, en beschouwen die als een onofficiële vorm van belasting. Anderen weigeren en zijn bereid de consequenties daarvan te dragen.
— Een gemeente wordt geacht voor het ophalen van huisvuil te zorgen. Maar het is normaal dat een huisbewoner de vuilnismannen een „geschenk” geeft. Als iemand dat niet doet, wordt zijn huisvuil „vergeten” en loopt hij de kans op een boete wegens onhygiënische toestanden.
Dergelijke problemen laten zien dat veel gezagsdragers hun overheidsambt gebruiken om oneerlijke winst te verkrijgen (Prediker 8:9). Christenen verlangen naar Gods rechtvaardige nieuwe samenstel, maar tot het zover is, moeten zij zich in het huidige samenstel zien te handhaven (2 Petrus 3:13). Dit kan betekenen dat zij plaatselijke situaties erkennen waarin openbare ambtenaren geschenken verwachten om hun werk te doen. Zelfs in landen waar dit normaal is, hebben veel getuigen van Jehovah die met inspecteurs en douanebeambten te maken hebben, geweigerd „fooien” te geven om te verkrijgen waar zij volgens de wet recht op hebben. Omdat dit standpunt van hen bekend is, worden zij behandeld op een manier die de meeste mensen alleen te beurt valt wanneer zij ervoor betalen (Spreuken 10:9). Iedere christen moet echter op zijn door de bijbel gevormde geweten afgaan en bepalen hoe hij ten aanzien van de plaatselijke situatie zal handelen.
Liefde voor de naaste is een factor die in aanmerking genomen moet worden (Matthéüs 22:39). Het zou liefdeloos zijn om een „geschenk” te gebruiken teneinde een voorkeursbehandeling te krijgen, zoals voorgaan in een rij ten koste van andere wachtenden. Jezus vermaande ons anderen te behandelen zoals wij behandeld willen worden (Matthéüs 7:12). Sommige christenen zijn misschien van mening dat wanneer zij aan de beurt zijn, zij zich kunnen schikken in de gewoonte van het land om een „geschenk” te geven teneinde een ambtenaar ertoe te bewegen te doen wat in zijn functie van hem mag worden verlangd. Natuurlijk zal een liefdevolle christen in landen waar zulke „geschenken” geen gewoonte zijn of de gevoelens van de mensen schokken zodanig handelen dat hij anderen niet tot struikelen brengt. — 1 Korinthiërs 10:31-33.
Een andere factor is gehoorzaamheid aan de wet. Jezus maande: „Betaalt caesar terug wat van caesar, maar God wat van God is”b (Markus 12:17; zie ook Matthéüs 17:24-27). Het is tot daaraan toe dat er van een christen die de wet niet heeft overtreden, wordt verwacht dat hij een regerings- of andere ambtenaar een „fooi” geeft. Maar als een christen nu eens wel de wet had overtreden? Hoe zou hij in dat geval met een goed geweten steekpenningen kunnen aanbieden om een ambtenaar ertoe te bewegen de overtreding te negeren? De apostel Paulus schreef dat wij de superieure regeringsautoriteiten dienen te vrezen, daar zij met macht bekleed zijn „voor het tot uitdrukking brengen van gramschap jegens degene die het slechte beoefent” (Romeinen 13:3, 4). Paulus’ eigen standpunt was: Als hij kwaad had gedaan, zou hij een passende straf aanvaarden (Handelingen 25:10, 11). Zo zou een christen die een verkeersregel overtreden had misschien een bekeuring of boete moeten betalen die door een agent of een rechter werd opgelegd.
Paulus zei ook dat regeringen ’dienaressen voor u zijn, tot uw welzijn’. Ondanks de hebzucht van sommige ambtenaren voorzien regeringen werkelijk in diensten ten behoeve van het algemeen welzijn. Auto’s worden bijvoorbeeld gekeurd op hun deugdelijkheid, en gebouwen moeten voldoen aan de brandweervoorschriften. Het is dus duidelijk dat als een christen van mening zou zijn dat hij binnen het raam van de wet een ambtenaar een „fooi” zou kunnen geven indien deze een „beloning voor diensten” verwacht, dit iets heel anders is dan een inspecteur omkopen om wetsovertredingen te negeren.
In welk land zij ook wonen, christenen dienen praktische wijsheid te beoefenen wanneer zij met plaatselijke situaties worden geconfronteerd. Gods dienstknechten dienen te bedenken dat wie ’een gast zal zijn in Gods tent en op zijn heilige berg zal verblijven’ niet zijn toevlucht kan nemen tot steekpenningen (Psalm 15:1, 5). Ten aanzien van het geven van „fooien” om rechtmatig dienstbetoon te verkrijgen of een oneerlijke behandeling door ambtenaren te voorkomen, moet een christen zelf uitmaken wat zijn geweten toestaat en de verantwoordelijkheid dragen voor eventuele complicaties die uit zijn beslissing kunnen voortvloeien. Hij dient beslist een handelwijze te volgen die hem persoonlijk een goed geweten doet behouden en die niet de goede naam van het christendom bezoedelt of waarnemers tot struikelen brengt. — 2 Korinthiërs 6:3.
[Voetnoten]
b Ouderlingen in de christelijke gemeente zijn verantwoordelijk voor het behandelen van overtredingen van Gods wet, zoals diefstal, moord en immoraliteit. Maar God verlangde niet van gemeente-ouderlingen dat zij de naleving van caesars wetten en wetstelsels zouden afdwingen. Vandaar dat Paulus zich niet verplicht voelde Onésimus, een vluchteling onder de Romeinse wet, aan Romeinse autoriteiten uit te leveren (Filémon 10, 15). Natuurlijk zou iemand die schaamteloos de wereldse wet overtreedt en de reputatie verwerft een wetschender te zijn, geen goed voorbeeld zijn en zelfs uitgesloten kunnen worden (1 Timótheüs 3:2, 7, 10). Als wetsovertreding een rol heeft gespeeld bij het veroorzaken van de dood van iemand anders, zou het kunnen zijn dat die persoon niet vrij is van bloedschuld en dat de gemeente een onderzoek moet instellen.