DEUTERONOMIUM
De Hebreeuwse naam van dit vijfde boek van de Pentateuch is Deva·rimʹ (Woorden) en is afgeleid van de aanvangswoorden in de Hebreeuwse tekst. De naam „Deuteronomium” is afkomstig van de Griekse titel Deu·te·ro·noʹmi·on in de Septuaginta en betekent letterlijk „Tweede wet; Herhaling van de Wet”. Deze titel is ontleend aan de Griekse weergave van de Hebreeuwse woorden in Deuteronomium 17:18, misj·nehʹ hat·tō·rahʹ, waarvan de juiste weergave luidt ’afschrift van de wet’.
De authenticiteit van Deuteronomium als een boek van de bijbelcanon en het auteurschap van Mozes worden goed gestaafd door het feit dat de joden Deuteronomium altijd als een deel van de Wet van Mozes hebben beschouwd. De bewijzen voor de authenticiteit van Deuteronomium zijn over het algemeen dezelfde als die voor de andere vier boeken van de Pentateuch. (Zie PENTATEUCH; ook de desbetreffende bijbelboeken onder hun naam.) Jezus, de belangrijkste autoriteit die de authenticiteit van Deuteronomium bevestigde, citeerde er driemaal uit toen hij de verzoekingen van Satan de Duivel afwees (Mt 4:1-11; De 6:13, 16; 8:3). Ook de vraag naar het grootste en eerste gebod beantwoordde Jezus met een aanhaling uit dit boek (De 6:5; Mr 12:30). En Paulus doet een aanhaling uit Deuteronomium 30:12-14 en 32:35, 36. — Ro 10:6-8; Heb 10:30.
Het boek Deuteronomium behandelt een tijdsperiode van iets meer dan twee maanden van het jaar 1473 v.G.T. Het werd geschreven in de vlakten van Moab, waar de Israëlieten kort voor de intocht in het Beloofde Land aan de grens van Kanaän gelegerd waren, en bevat vier toespraken, een lied en een door Mozes uitgesproken zegen. — De 1:3; Joz 1:11; 4:19.
Doel. Het boek Deuteronomium is in weerwil van de betekenis van zijn naam geen tweede wet, noch een herhaling van de gehele Wet, maar veeleer een verklaring van de Wet, zoals uit Deuteronomium 1:5 blijkt. Israël wordt daarin tot getrouwheid aan Jehovah aangespoord, waarbij het geslacht dat de veertigjarige omzwerving heeft meegemaakt, tot een waarschuwend voorbeeld wordt gesteld. Met het oog op de veranderde omstandigheden waarin de Israëlieten na hun permanente vestiging in het land zouden leven, verklaart en verduidelijkt Mozes enkele van de essentiële punten van de Wet en de daarin opgesloten beginselen uitvoerig. Hij past enkele van de wetten dienovereenkomstig aan en voegt bepalingen toe over de behartiging van regeringsaangelegenheden nadat zij eenmaal in het Beloofde Land gevestigd zijn.
Wanneer zij worden aangespoord en uitgenodigd om door bemiddeling van Mozes in dit hernieuwde verbond met Jehovah te treden, legt het boek Deuteronomium speciaal de nadruk op kennis, onderwijs en onderricht. De woorden „leer”, „leren” en „geleerd” komen in Deuteronomium veel vaker voor dan in Exodus, Leviticus of Numeri. Mozes maakte de Israëlieten duidelijk dat Jehovah hen onderwees door hen met manna te voeden (De 8:3). Hij zei dat zij Jehovah’s wet, figuurlijk gesproken, als een voorhoofdsband tussen hun ogen moesten plaatsen en op de deurposten van hun huizen en op hun poorten moesten schrijven (6:8, 9). Hij gebood hun om hun zonen zijn wet in te scherpen (6:6, 7). Zij kregen instructies om de Wet elk zevende jaar, tijdens het (jaarlijkse) Loofhuttenfeest, voor te lezen (31:10-13). Er werden speciale instructies gegeven met het oog op de tijd dat Israël misschien een koning zou hebben. Hij moest zich een afschrift van de Wet maken en er dagelijks in lezen (17:18-20). Iedere keer wanneer Israël ten strijde trok, moesten de priesters het volk tot geloof vermanen, moed inspreken en hun de verzekering geven dat zij de overwinning zouden behalen, daar Jehovah, hun God, met hen optrok (20:1-4). Wanneer zij het Beloofde Land zouden binnentrekken, moesten de stammen in twee groepen worden verdeeld. De ene groep moest zich op de berg Ebal opstellen en de andere op de berg Gerizim, en dan moest hun Gods wet worden voorgelezen. — 27:11-26; vgl. Joz 8:33-35.
Liefde beklemtoond. Ook liefde, goedheid en consideratie worden in Deuteronomium beklemtoond. Het zelfstandig naamwoord „liefde” en vormen van het werkwoord „liefhebben” komen in Deuteronomium meer dan vijfmaal zo vaak voor als in Exodus, Leviticus en Numeri samen. Hier vinden wij ook het grootste gebod, waarnaar Jezus verwees (Mt 22:36, 37), op unieke wijze onder woorden gebracht: „Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en geheel uw ziel en geheel uw levenskracht” (De 6:5; zie ook 10:12; 11:13). Jehovah brengt herhaaldelijk zijn liefde voor Israël tot uitdrukking (7:7-9; 23:5; 33:3). Alleen al de toon van Deuteronomium beklemtoont Jehovah’s liefde voor zijn volk: „Zouden zij dat hart van hen maar ontwikkelen om mij te vrezen en al mijn geboden steeds te onderhouden, opdat het hun en hun zonen tot onbepaalde tijd goed mocht gaan!” (5:29) Uitdrukkingen als „opdat het u goed moge gaan” en „opdat gij moogt blijven leven”, komen wij in Deuteronomium in feite herhaaldelijk tegen. — 4:40; 5:16; 6:3; 22:7; 30:19, 20.
Hoewel Israël oorlog moest voeren om het land in te nemen, liet Jehovah liefdevolle consideratie niet buiten beschouwing. Een overwinning was niet zo belangrijk of dringend dat er meedogenloze eisen gesteld moesten worden. Een verloofd man werd vrijgesteld van krijgsdienst (De 20:7). Een pasgetrouwd man werd eveneens vrijgesteld, opdat hij zijn vrouw met tedere zorg kon omringen en zij haar man ten minste een vol jaar bij zich had (24:5). Als een man een wijngaard had geplant en nog niet van de vrucht ervan had gegeten, of een huis had gebouwd en het nog niet had ingewijd, werd hij vrijgesteld van krijgsdienst opdat hij van de vruchten van zijn arbeid kon genieten. — 20:5, 6.
Er werden nauwkeurige aanwijzingen gegeven met betrekking tot de oorlogvoering en hoe zij te werk moesten gaan bij de verovering van het land Kanaän. De vreesachtigen moesten naar huis worden gestuurd, opdat zij het hart van hun broeders niet eveneens zwak zouden maken (De 20:8). De steden van de specifiek genoemde natiën van Kanaän wier goddeloosheid de maat vol had gemaakt, moesten zonder mankeren aan de vernietiging prijsgegeven worden, maar de steden die niet tot deze specifiek genoemde natiën behoorden, moest de keus gelaten worden tussen overgave of vernietiging. Indien ze zich overgaven, moest de bevolking aan dwangarbeid onderworpen worden, maar de Wet schreef voor dat zelfs slaven goed behandeld moesten worden en volgens de daarin opgenomen bepalingen waren de vrouwen zelfs in veroverde steden gevrijwaard tegen molestatie. In het geval van steden die weigerden zich over te geven, moesten alle manspersonen ter dood gebracht worden, alleen de kleine kinderen en de vrouwen die nog geen gemeenschap met een man hadden gehad, werden gespaard (20:10-18; vgl. Nu 31:17, 18). Wanneer de Israëlieten een stad belegerden, mochten zij de fruitbomen in de omtrek niet omhakken om er belegeringswerktuigen van te maken. — De 20:19, 20.
Ook ten aanzien van de dieren werd in het boek Deuteronomium liefdevolle consideratie betoond. Het was de Israëlieten verboden een moedervogel die op haar nest zat weg te nemen, want wegens haar instinctieve drang om haar jongen te beschermen, kon zij een gemakkelijke prooi zijn. Men moest haar de kans geven om weg te vliegen, maar de jongen mochten de Israëlieten voor zich nemen. Zodoende kon de moeder weer andere jongen grootbrengen (De 22:6, 7). Een boer mocht niet een ezel samen met een stier voor de ploeg spannen, want dat zou te veel van het zwakkere dier vergen (22:10). Een stier mocht bij het dorsen niet gemuilband worden, opdat hij niet door honger gekweld werd terwijl het graan vlak bij hem was en hij zijn krachten gebruikte om het te dorsen. — 25:4.
In het gezin en in het openbare leven werd van consideratie blijk gegeven. De eerstgeboren zoon moest een dubbel deel ontvangen, of hij nu de zoon van de geliefkoosde vrouw was of niet (De 21:15-17). Het zwagerhuwelijk werd voor het eerst tot een wet verklaard, waaraan door strafbepalingen kracht werd bijgezet (25:5-10). Een eerlijke maat en een zuiver gewicht werden voorgeschreven (25:13-16). De waarde van het leven werd beklemtoond door het gebod een borstwering om het dak van een huis te maken (22:8). Zelfs de overtreder die slaag verdiende, moest met consideratie bejegend worden, want de Wet beperkte het aantal slagen tot veertig (25:1-3). Hoewel al deze voorschriften de Wet gedetailleerder maakten, onthulden ze ook grote consideratie. Terzelfder tijd was er meer gestrengheid.
Waarschuwingen en wetten. Deuteronomium bevat talloze waarschuwingen met betrekking tot valse aanbidding en ontrouw, alsook instructies over de wijze waarop de zuivere aanbidding bewaard kon blijven. De vermaning om heilig te zijn, treedt in Deuteronomium sterk op de voorgrond. De Israëlieten werden gewaarschuwd zich niet met de omliggende natiën te verzwageren, omdat dit een gevaar voor de zuivere aanbidding en de loyaliteit jegens Jehovah zou vormen (De 7:3, 4). Ook voor materialisme en zelfrechtvaardigheid werden zij gewaarschuwd (8:11-18; 9:4-6). Er bestonden strenge wetten tegen afval. Zij moesten op hun hoede zijn, opdat zij zich niet tot andere goden zouden wenden (11:16, 17). Zij werden voor valse profeten gewaarschuwd. Op twee plaatsen wordt gezegd waaraan een valse profeet te herkennen was en hoe er tegen hem opgetreden moest worden (13:1-5; 18:20-22). Zelfs als een gezinslid afvallig werd, mochten de overige gezinsleden geen medelijden hebben maar moesten zij aan de steniging van de desbetreffende persoon deelnemen. — 13:6-11.
Israëlitische steden die afvallig werden, moesten aan de vernietiging prijsgegeven worden, en niemand mocht ook maar iets daaruit voor zichzelf behouden. De stad mocht nimmer herbouwd worden (De 13:12-17). Misdadige kinderen die zich door hun ouders niet lieten terechtwijzen, moesten doodgestenigd worden. — 21:18-21.
Heiligheid en het vermijden van bloedschuld werden beklemtoond door de wet inzake de wijze waarop in het geval van een onopgeloste moord gehandeld moest worden (De 21:1-9). De ijver voor de zuivere aanbidding blijkt uit de in Deuteronomium vervatte voorschriften aangaande wie in Jehovah’s gemeente opgenomen mocht worden en wanneer. De volgende personen mochten niet opgenomen worden: onwettige zonen (tot het tiende geslacht), Moabieten of Ammonieten (tot onbepaalde tijd) en eunuchen. Egyptenaren en Edomieten vanaf het derde geslacht konden echter leden van de gemeente worden. — 23:1-8.
In het boek Deuteronomium wordt de rechtspleging uiteengezet die voor Israël zou gelden wanneer zij in het Beloofde Land gevestigd zouden zijn. Het beschrijft de vereisten waaraan de rechters moesten voldoen alsook de regeling voor het houden van rechtszittingen in de stadspoorten, en toont dat het heiligdom het hoogste gerecht van het land zou zijn, waarvan de vonnissen door heel Israël gerespecteerd moesten worden. — De 16:18–17:13.
Deuteronomium beklemtoont Jehovah’s positie als de enige God (De 6:4), Israëls positie als zijn enige volk (4:7, 8) en de oprichting van één centrale plaats van aanbidding (12:4-7). Verder wordt erin voorzegd dat er een profeet gelijk Mozes verwekt zou worden, die in Jehovah’s naam zou spreken en aan wie iedereen onderworpen moest zijn. — 18:18, 19.
[Kader op blz. 495]
HOOFDPUNTEN UIT DEUTERONOMIUM
Toespraken waarin gedeelten van de Wet worden verklaard en de Israëlieten worden aangespoord Jehovah lief te hebben en te gehoorzamen in het land dat zij op het punt stonden binnen te trekken
Geschreven door Mozes vlak voordat Israël in 1473 v.G.T. het Beloofde Land binnentrok
Aansporing om te gedenken wat Jehovah heeft gedaan en alleen hem te dienen (1:1–4:49)
Mozes herinnert aan het uitzenden van verspieders, aan het ongeloof en de weerspannigheid waarmee op het door hen uitgebrachte verslag werd gereageerd en aan Jehovah’s eed dat dat geslacht in de wildernis zou sterven
Israël mocht de zonen van Esau (die van Jakobs broer afstamden) en ook Moab en Ammon (nakomelingen van Abrahams neef Lot) niet lastig vallen; maar Jehovah gaf Israël het ten O van de Jordaan gelegen land van de Amoritische koningen Sihon en Og
Mozes smeekt Jehovah hem de Jordaan te laten overtrekken; in plaats daarvan gebiedt Jehovah hem Jozua tot leider van de natie aan te stellen en hem te sterken
Mozes herinnert de natie aan Jehovah’s brandende toorn in verband met de Baäl van Peor; zij mogen niet vergeten wat zij in Horeb gezien hebben en mogen nooit een gesneden beeld voor aanbidding maken; Jehovah, de enige ware God, eist exclusieve toewijding
Aansporing om Jehovah lief te hebben en al zijn geboden te gehoorzamen (5:1–26:19)
Mozes verhaalt hoe bij de Horeb de Wet werd gegeven, herhaalt de Tien Woorden en dringt er bij Israël op aan te doen juist zoals Jehovah geboden heeft
Zij moeten Jehovah liefhebben met geheel hun hart, ziel en levenskracht; zij dienen Gods geboden voortdurend voor ogen te houden en hun zonen de reden voor Jehovah’s voorschriften te verklaren
Zeven natiën moeten met hun altaren en beelden uit het land verdelgd worden; er mogen geen echtverbintenissen met hen worden aangegaan
Zij mogen niet vergeten hoe Jehovah in de wildernis met hen gehandeld heeft om hen te doen weten dat de mens niet leeft van brood alleen, maar van elke uiting uit Jehovah’s mond
Zij moeten eraan denken hoe zij Jehovah tot toorn hebben verwekt door een gegoten kalf te maken; nu moeten zij hem vrezen, dienen en aanhangen; zij moeten het gehele gebod houden
Voorschriften die in het Beloofde Land gehoorzaamd moeten worden: de valse religie van Kanaän uitroeien; Jehovah aanbidden op de plaats die hij uitkiest; geen bloed eten; afvalligen ter dood brengen; rein voedsel eten; Jehovah een tiende van de opbrengst geven; de armen met consideratie bejegenen; de jaarlijkse feesten houden; gerechtigheid nastreven; spiritisme mijden; luisteren naar degene die door Jehovah als profeet wordt verwekt; grenstekens respecteren; het land rein houden van bloedschuld; mededogen tonen; zich rein houden van seksuele immoraliteit; de eerstelingen van het land aan Jehovah geven; zich heilig betonen voor Jehovah
Zegeningen wegens gehoorzaamheid aan Jehovah, vervloekingen wegens ongehoorzaamheid (27:1–28:68)
Na het overtrekken van de Jordaan moet de Wet op grote stenen geschreven worden
De vervloekingen wegens ongehoorzaamheid moeten op de berg Ebal uitgesproken worden
De zegeningen wegens het gehoorzamen van al Jehovah’s geboden moeten op de berg Gerizim uitgesproken worden
Verbond gesloten in de vlakten van Moab (29:1–30:20)
Mozes verhaalt uitvoerig hoe Jehovah in Egypte en tijdens Israëls veertigjarige omzwerving in de wildernis voor hen heeft gezorgd; hij waarschuwt voor weerspannigheid en ongehoorzaamheid
Hij voorzegt Jehovah’s barmhartigheid jegens de berouwvollen
Hij stelt hen voor de keus tussen leven en dood en dringt er bij hen op aan het leven te kiezen door Jehovah lief te hebben, naar zijn stem te luisteren en hem aan te hangen
Overdracht van het leiderschap op Jozua; Mozes’ laatste zegeningen (31:1–34:12)
Jozua wordt tot leider van Israël aangesteld
Mozes leert Israël een lied dat een getuige tegen hen zal zijn wanneer zij Jehovah verlaten
Mozes zegent de stammen van Israël en sterft dan op de berg Nebo