RABBA
(Ra̱bba) [Veel; Overvloedig].
1. Een stad die nadat de Ammonieten gebied aan de Amorieten hadden moeten afstaan, aan de W-grens van het oude koninkrijk Ammon lag. Rabba is de enige stad van het Ammonitische rijk die in het bijbelse verslag met name wordt genoemd, en men neemt derhalve aan dat het de hoofdstad was. Ze lag zo’n 37 km ten O van de Jordaan aan een bronrivier van de Jabbok en dus in een zeer vruchtbare omgeving. Bovendien nam Rabba een belangrijke positie in aan de handelsroute tussen Damaskus en Arabië.
„Rabba van de zonen van Ammon” (Rab·bathʹ benēʹ ʽAm·mōnʹ) wordt in de bijbel voor het eerst vermeld als de plaats waar zich de ijzeren baar van Og, de koning van Basan, bevond (De 3:11). Toen de Israëlieten in het Beloofde Land kwamen, ontving de stam Gad Amoritisch gebied (dat vroeger schijnbaar aan de Ammonieten behoorde), „tot aan Aroër, dat tegenover [misschien ten NO van] Rabba ligt”. — Joz 13:25.
Door David ingenomen. De stad wordt nogmaals genoemd in verband met de oorlog die werd gevoerd omdat koning Hanun van Ammon de boden van David te schande had gemaakt (2Sa 10:1-19; 1Kr 19:1-19). Joab en zijn strijdkrachten streden tegen de Syriërs die door de Ammonieten waren gehuurd, terwijl de Israëlieten onder Abisaï optrokken tegen de Ammonieten die zich hadden opgesteld „bij de ingang van de stad” — kennelijk Rabba (1Kr 19:9). Toen de Syriërs waren verslagen, trokken de Ammonieten zich in de stad terug. In het daaropvolgende voorjaar belegerden Joab en zijn leger Rabba. Tijdens deze veldtocht bedreef David in Jeruzalem zijn zonde met Bathseba. De koning zond haar echtgenoot, Uria de Hethiet, terug naar de strijd, en volgens Davids instructies werd Uria in de frontlinies geplaatst. Toen sommige Ammonieten uit Rabba een uitval deden, raakte Uria in de strijd zo dicht bij de stadsmuur dat een boogschutter hem vanaf de muur doodde. — 2Sa 11:1-25; 1Kr 20:1.
Joab zette zijn strijd tegen Rabba voort totdat het hem gelukte „de waterstad” in te nemen (2Sa 12:27). Aangezien Joab David toen van de situatie op de hoogte bracht opdat de koning zou komen om de overwinning te bekronen en de eer Rabba te hebben veroverd aldus naar hem zou gaan, schijnt Joab slechts een deel van de stad veroverd te hebben. De uitdrukking „waterstad” kan betrekking hebben op een aan de oever van de rivier gelegen stadsdeel, dat zich van een ander stadsdeel onderscheidde, of de uitdrukking kan betekenen dat Joab de voornaamste watervoorraad van de stad had bemachtigd. — 2Sa 12:26-28.
David kwam en voltooide de inname van Rabba, en „de buit van de stad die hij eruit haalde, was zeer groot” (2Sa 12:29-31; 1Kr 20:2, 3). Mettertijd herwonnen de Ammonieten hun onafhankelijkheid. In de 9de eeuw v.G.T. voorzei Amos dat er een oordeel aan de Ammonieten voltrokken zou worden, en hij vermeldde specifiek dat Rabba verbrand zou worden (Am 1:13, 14). Ook Jeremia en Ezechiël verkondigden boodschappen tegen Rabba. Zoals onder het trefwoord AMMONIETEN wordt getoond, werden deze profetieën klaarblijkelijk in de tijd van Nebukadnezar vervuld. — Jer 49:2, 3; Ez 21:19-23; 25:5.
In de 3de eeuw v.G.T. werd Rabba door Ptolemaeus (II) Philadelphos herbouwd, die de naam van de stad toen veranderde in Filadelfia. Later behoorde ze tot de steden van de Dekapolis, en ze was waarschijnlijk tamelijk welvarend en belangrijk. Tegenwoordig ligt daar de stad Amman, en de vele oude ruïnes — met inbegrip van een reusachtig amfitheater — stammen hoofdzakelijk uit de tijd van de Romeinen.
2. Een van de steden die de stam Juda bij zijn toegemeten gebiedsdeel ontving. De precieze ligging is onbekend. In Jozua 15:60 wordt ze samen met Kirjath-Jearim genoemd, dat in het heuvelland van Juda lag, 13 km ten WNW van Jeruzalem.