JERUBBAÄL
(Jerubba̱äl) [Laat Baäl zich maar wettelijk verdedigen (strijden)].
De naam die aan Gideon, de zoon van de Abiëzriet Joas, werd gegeven nadat hij het altaar van Baäl dat van zijn vader was, had omvergehaald en de houten heilige paal die erbij stond, had omgehakt; vervolgens offerde Gideon op een altaar dat hij voor Jehovah had gebouwd een stier die aan zijn vader toebehoorde en gebruikte de stukken van de heilige paal als brandstof. — Re 6:11, 25-27.
Toen de mannen van Ofra de volgende morgen vroeg bemerkten wat er gebeurd was, werden zij zeer toornig. Bijgevolg deden zij navraag, en toen zij te weten kwamen dat Gideon de schuldige was, eisten zij dat hij ter dood gebracht zou worden. Gideons vader Joas nam het voor Gideon op en zei: „Zult gíj Baäl wettelijk verdedigen, om te zien of gíj hem misschien kunt redden? Wie hem wettelijk verdedigt, dient nog deze morgen ter dood gebracht te worden. Indien hij God is, laat hij dan zichzelf wettelijk verdedigen, omdat iemand zijn altaar heeft afgebroken.” Het bijbelse verslag vervolgt: „Voorts noemde hij hem op die dag Jerubbaäl en zei: ’Laat Baäl zich maar zelf wettelijk verdedigen, omdat iemand zijn altaar heeft afgebroken.’” — Re 6:28-32.
In 2 Samuël 11:21 wordt Gideon Jerubbeseth genoemd. — Zie GIDEON.