Jezus’ leven en bediening
Koren plukken op de Sabbat
AL GAUW verlaten Jezus en zijn discipelen Jeruzalem om terug te keren naar Galiléa. Het is lente, en op de velden zit het koren al in de aren. De discipelen hebben honger. Daarom plukken zij aren en eten die. Maar omdat het sabbat is, blijven hun daden niet onopgemerkt.
Pas nog hadden religieuze leiders in Jeruzalem geprobeerd Jezus te doden omdat hij zogenaamd de Sabbat geschonden had. Nu zijn het Farizeeën die met een aanklacht komen. „Zie! Uw discipelen doen iets wat op de sabbat niet geoorloofd is”, zeggen zij beschuldigend.
De Farizeeën beweren dat koren plukken en met de handen de korrels loswrijven om ze te eten, oogsten en dorsen is. Maar hun strenge uitleg van wat onder werk verstaan wordt, heeft de Sabbat tot een last gemaakt, terwijl deze dag juist bedoeld was als een vreugdevolle, geestelijk opbouwende tijd. Daarom weert Jezus de beschuldiging af met bijbelse voorbeelden die aantonen dat Jehovah God nooit zo’n al te strenge toepassing van Zijn sabbatwet beoogd had.
Toen David en zijn mannen honger hadden, zegt Jezus, hielden zij stil bij de tabernakel en aten de broden der voorzetting. Hoewel de broden al van voor Jehovah weggenomen en door verse vervangen waren, mochten gewoonlijk alleen de priesters ervan eten. Toch werden David en zijn mannen in de gegeven omstandigheden niet veroordeeld omdat zij ervan aten.
Jezus geeft nog een ander voorbeeld: „Hebt gij niet in de Wet gelezen dat op de sabbatten de priesters in de tempel de sabbat als niet-heilig behandelen en onschuldig blijven?” Ja, zelfs op de Sabbat gaan de priesters door met slachten en ander werk in de tempel voor het gereedmaken van dierlijke offers! „Ik zeg u echter”, zegt Jezus, „dat iets wat groter is dan de tempel, hier is.”
Om de Farizeeën terecht te wijzen, vervolgt Jezus: „Indien gij hadt begrepen wat het zeggen wil: ’Ik wil barmhartigheid en geen slachtoffer’, zoudt gij de onschuldigen niet hebben veroordeeld.” Dan besluit hij: „Want de Zoon des mensen is Heer van de sabbat.” Wat bedoelde Jezus daarmee?
Jezus doelde op zijn vreedzame, duizendjarige Koninkrijksheerschappij. Zesduizend jaar lang heeft de mensheid moeizame slavernij verduurd onder Satan de Duivel, terwijl geweld en oorlog aan de orde van de dag waren. De grote sabbatsheerschappij van Christus daarentegen zal een tijd zijn van rust van al dat lijden en van al die onderdrukking. Matthéüs 12:1-8; Leviticus 24:5-9; 1 Samuël 21:1-6; Numeri 28:9; Hosea 6:6.
◆ Welke beschuldiging wordt tegen Jezus’ discipelen ingebracht, en hoe beantwoordt Jezus die?
◆ Op welke tekortkoming van de Farizeeën wijst Jezus?
◆ In welk opzicht is Jezus „Heer van de sabbat”?