ASVORSTEN
Het Hebreeuwse woord sera·nimʹ schijnt een Filistijns leenwoord te zijn (Joz 13:3). Het heeft dezelfde medeklinkers als het Hebreeuwse woord dat in 1 Koningen 7:30 met „assen” is vertaald. Het is een titel die op de vijf heersers van de Filistijnse steden Gaza, Askelon, Asdod, Ekron en Gath wordt toegepast, blijkbaar omdat zij een coalitie of alliantie vormden. Volgens Amos 9:7 kwamen de Filistijnen vanaf Kreta, aan de zuidelijke rand van de Egeïsche Zee, naar de kust van Kanaän, om welke reden sommigen dan ook van oordeel zijn dat het een Egeïsch woord is.
De asvorsten regeerden als heersers van afzonderlijke stadstaten over Filistea en vormden een raad van gelijken, die overleg pleegden in zaken van gemeenschappelijk belang. Achis wordt koning van Gath genoemd (1Sa 21:10; 27:2). Hij was blijkbaar geen koning in de gebruikelijke zin, maar veeleer een vorst. Daarom wordt bij gelegenheid ook de titel ’vorst’ (Hebr.: sar) op deze heersers toegepast. — 1Sa 18:30; 29:2-4.
Deze machthebbers werkten vaak in bepaalde aangelegenheden samen. Zij werden bijeengeroepen en raadpleegden vervolgens hun priesters en waarzeggers om te vernemen wat zij moesten doen met de buitgemaakte ark van het verbond nadat er overal waarheen de Ark was gebracht, een zware aambeienplaag uitbrak, waardoor ook de asvorsten zelf getroffen werden (1Sa 5:9-6:4). Zij schaarden zich aaneen wanneer hun legers tegen Israël optrokken (1Sa 7:7). In het geval van Simson zien wij hen samenwerken om hem te overmeesteren (Re 16:5). Zij kwamen allen bijeen in het huis van de god Dagon te Gaza om de gevangenneming van Simson te vieren. Bij deze gelegenheid kwamen de vijf asvorsten die toen aan de macht waren, om het leven. — Re 16:21-30.
De zelfstandige stadstaten waarover zij het bewind voerden, hebben zich echter nooit tot één koninkrijk onder één heerser verenigd. In plaats daarvan vormden de vijf voornaamste grote steden met de van hen afhankelijke kleinere steden een soort statenbond, een as. Wanneer er iets beslist moest worden wat hen allen aanging, deden de asvorsten datgene waartoe de meerderheid had besloten. Dit blijkt uit de beslissing om David en zijn mannen uit het Filistijnse leger te weren, hoewel Achis, de asvorst van Gath, bij wie David woonde toen hij voor koning Saul op de vlucht was, ervóór was David en zijn manschappen mee te laten gaan om met hen tegen Saul te strijden. — 1Sa 29:2, 6, 7, 9.
Zij waren gedurende de gehele geschiedenis van Israël, vooral tot aan de tijd dat zij door David onderworpen werden, verbitterde vijanden van Jehovah’s volk en verbonden zich herhaaldelijk met andere natiën om tegen Israël te strijden. De Israëlieten werden dan ook dikwijls door hen onderdrukt. David besnoeide hun macht, zodat zij geen grote bedreiging meer vormden. Na de tijd van David komt de term „asvorsten” niet meer voor, maar worden hun heersers met de term „koning” aangeduid. — Jer 25:20; Za 9:5; zie FILISTEA, FILISTIJNEN.