ETHAN
(E̱than) [Bestendig; Altijd vlietend].
1. Een van de vier mannen die weliswaar grote wijsheid bezaten, maar toch door Salomo in wijsheid werden overtroffen (1Kon 4:31). Deze Ethan kan de schrijver van Psalm 89 zijn geweest, want in het opschrift wordt de schrijver als Ethan de Ezrahiet aangeduid. Volgens 1 Kronieken 2:6 waren Ethan, Heman, Kalkol en Dara allen zonen van Zera uit de stam Juda, en mogelijk zijn zij dezelfden als de mannen die in Eén Koningen worden genoemd. Ethan wordt als de vader van Azarja aangeduid. — 1Kr 2:8; zie EZRAHIET.
2. De vader van Adaja en de zoon van Zimma, een leviet uit de familie van Gersom. — 1Kr 6:41-43.
3. Een zoon van Kisi (1Kr 6:44) of Kusaja (1Kr 15:17), een leviet uit de familie van Merari. Ethan was een zanger en een cimbalist (1Kr 15:19). Omdat Ethan en Heman samen genoemd worden, vermoedt men dat Ethan de Jeduthun is die door David werd aangesteld om te Gibeon vóór de tabernakel dienst te doen en dat zijn naam na zijn aanstelling van Ethan in Jeduthun werd veranderd. (Vgl. 1Kr 15:17, 19 met 1Kr 16:39-41 en 25:1.) — Zie JEDUTHUN nr. 1.