BETHLEHEM
(Be̱thlehem) [Huis des broods].
1. Een stad in het Judese bergland, vanwaar men de hoofdweg kan overzien die van Jeruzalem naar Berseba voert. Ze heet thans Beit Lahm (Bet Lehem) en ligt ongeveer 9 km ten ZZW van de Tempelberg. De stad ligt zo’n 780 m boven de zeespiegel, dat wil zeggen, op ongeveer gelijke hoogte als Jeruzalem. Hoewel de omgeving rotsachtig is, groeien er olijven, druiven en verschillende graansoorten. — Ru 1:22.
De vroegere naam voor Bethlehem was klaarblijkelijk Efrath (of: Efratha). Jakob begroef Rachel „op de weg naar Efrath, dat wil zeggen Bethlehem” (Ge 35:19; 48:7). Onder de vroege nakomelingen van Jakobs zoon Juda wordt melding gemaakt van „Salma, de vader van Bethlehem” (1Kr 2:51, 54) en „Hur, de eerstgeborene van Efratha, de vader van Bethlehem” (1Kr 4:4). Deze uitdrukking zou erop kunnen wijzen dat deze mannen voorvaders waren van de Israëlieten die later Bethlehem bewoonden. (Zie EFRATHA nr. 2.) Nadat de Israëlieten Kanaän waren binnengetrokken, viel Bethlehem binnen het gebied van Juda, hoewel de stad in geen enkele lijst van Judese steden met name wordt genoemd en er ook geen enkele aanwijzing bestaat met betrekking tot haar toenmalige grootte of belangrijkheid. Aangezien er nog een ander Bethlehem in het gebied van Zebulon bestond (Joz 19:10, 15), werd de stad in Juda ter onderscheiding gewoonlijk Efrath of „Bethlehem in Juda” genoemd. — Re 17:7-9; 19:1, 2, 18.
Zo kan rechter Ebzan uit Bethlehem in Juda afkomstig zijn geweest, maar omdat er geen enkele verwijzing wordt gedaan naar Juda of Efrath, zijn velen de mening toegedaan dat hij uit Bethlehem in Zebulon afkomstig was (Re 12:8-10). Elimelech, zijn vrouw Naomi en hun zonen waren uit Bethlehem afkomstig, en hierheen keerde Naomi met Ruth, de Moabitische, terug (Ru 1:1, 2, 19, 22). Boaz kwam eveneens uit Bethlehem, en de verdere gebeurtenissen uit het boek Ruth, waarin de hoofdpersonen voorouders van Jezus zijn (Mt 1:5, 6), spelen zich in deze stad en op de omliggende velden af. — Ru 2:4; 4:11.
David, de zoon van „Isaï, de Bethlehemiet,” werd in Bethlehem in Juda geboren, hoedde de schapen van zijn vader in die omgeving en werd daar later door Samuël tot toekomstige koning van Israël gezalfd (1Sa 16:1, 4, 13, 18; 17:12, 15, 58; 20:6). Later, toen David voortvluchtig was, verlangde hij ernaar wat water te drinken uit een regenbak in Bethlehem, waar zich destijds een voorpost van de Filistijnen bevond (2Sa 23:14, 15; 1Kr 11:16, 17). Het is opmerkenswaard dat er zich nu nog aan de N-zijde van de stad drie waterputten bevinden. Elhanan, een van Davids voortreffelijke strijders, was de zoon van een man uit Bethlehem (2Sa 23:24), evenals Davids neven Joab, Abisaï en Asaël. De snelvoetige Asaël werd daar begraven nadat hij door de sterke Abner was gedood. — 2Sa 2:18-23, 32.
Ondanks Bethlehems centrale ligging aan een belangrijke weg en ondanks zijn strategische betekenis — aangezien het op een hoogte lag en gebouwd was op een plaats die een keten van kalksteenheuvels beheerste — en hoewel het Davids geboorteplaats was, werd het niet tot Davids hoofdstad gekozen. Pas tijdens de regering van Salomo’s zoon Rehabeam wordt Bethlehem weer rechtstreeks genoemd, namelijk als een van de steden die door deze koning werden versterkt (2Kr 11:5, 6). Het overblijfsel van het volk dat na de verwoesting van Jeruzalem door Babylon in Juda was achtergelaten, hield in de buurt van Bethlehem halt alvorens naar Egypte verder te trekken (Jer 41:17). Onder degenen die na de ballingschap uit Babylon terugkeerden, bevonden zich ook mannen uit Bethlehem. — Ezr 2:21; Ne 7:26.
Zoals reeds is opgemerkt, wordt Bethlehem in de verslagen over de stamgebieden niet onder de steden van Juda vermeld. Het wordt in enkele bijbelboeken weliswaar in verband met bepaalde afzonderlijke personen genoemd, maar overigens schijnt het geen belangrijke stad te zijn geweest, noch een groot aantal inwoners gehad te hebben. Tijdens Jezus’ verblijf op aarde was het een „dorp” (Jo 7:42). Daarom kon de profeet Micha in zijn Messiaanse profetie in Micha 5:2 naar Bethlehem Efratha verwijzen als „te klein . . . om onder de duizenden van Juda gerekend te worden”. Niettemin toonde zijn profetie dat het kleine Bethlehem de unieke eer te beurt zou vallen de plaats te zijn waar de Messias vandaan zou komen. Het joodse volk maakte uit deze profetie op dat de Messias of Christus in die stad geboren zou worden en daaruit zou voortkomen (Jo 7:40-42), een overtuiging die ook door hun overpriesters en schriftgeleerden werd gedeeld. — Mt 2:3-6.
Daarom bracht Maria, die weliswaar in Nazareth in Galilea zwanger was geworden, Jezus in Bethlehem in Judea ter wereld, en daarmee ging de goddelijke profetie in vervulling (Lu 1:26-38; 2:4-7). Afhankelijk van de genomen route kwam dit neer op een reis van 110 tot wel 150 km.
Toen Jezus geboren werd, vertoefden buiten in het vrije veld herders die ’s nachts de wacht hielden over hun kudden (Lu 2:8). Hoewel schapen in elk jaargetijde overdag naar buiten geleid kunnen worden om te grazen, verschaft het feit dat de herders buiten in het vrije veld vertoefden en daar samen met hun kudden de nacht doorbrachten, een duidelijke aanwijzing omtrent de tijdsperiode waarin Jezus’ geboorte plaatsvond. In Palestina begint de regentijd omstreeks midden oktober en duurt verscheidene maanden. In december komt er in Bethlehem, evenals in Jeruzalem, dikwijls nachtvorst voor. Het feit dat de herders van Bethlehem zich ’s nachts in het veld ophielden, wijst dus op een tijd vóór het begin van de regentijd. Bovendien is het zeer onwaarschijnlijk dat Caesar Augustus de joden onnodig zou provoceren door een inschrijving te gelasten in de regenachtige wintermaand december, wanneer het reizen bijzonder moeilijk was. — Lu 2:1-6; vgl. Mt 24:20.
Het is niet bekend waar de stal in Bethlehem waarin Jezus geboren werd, zich oorspronkelijk heeft bevonden. Enige tijd na Jezus’ geboorte, toen zijn ouders niet langer in een stal maar in een huis woonden, kwamen er enkele astrologen uit het Oosten naar Bethlehem, die op zoek waren naar „het jonge kind” (Mt 2:1-12). Hoewel door goddelijk ingrijpen werd voorkomen dat hun bezoek tot de dood van het kind Jezus leidde, werden Bethlehem en omgeving getroffen door het verlies van alle mannelijke kinderen van twee jaar oud en daaronder, die op bevel van koning Herodes werden omgebracht (Mt 2:12, 16). In Mattheüs 2:17, 18 haalde de geïnspireerde schrijver de profetie uit Jeremia 31:15 aan en paste die toe op wat er toen voorviel. — Zie RACHEL.
2. Een stad in het gebied van Zebulon (Joz 19:10, 15). Waarschijnlijk stamde rechter Ebzan uit dit Bethlehem en werd hij in die stad ook begraven, aangezien in het verslag geen melding wordt gemaakt van Efrath of van Juda (Re 12:8-10). Bethlehem in Zebulon is geïdentificeerd met Beit Lahm (Bet Lehem Ha-Gelilit), ongeveer 11 km ten WNW van Nazareth.