ZALVEN EN PARFUMS
De Hebreeuwse woorden die betrekking hebben op zalven duiden niet alleen op zalfachtige preparaten die vloeibaar worden wanneer men ze op de huid wrijft, maar ook op oliepreparaten, die bij normale temperaturen vloeibaar blijven. — Ex 30:25; Ps 133:2.
In het verleden werden zalven, net als thans, hoofdzakelijk aangewend als kosmetische en medicinale preparaten, die hun werkzaamheid voornamelijk aan hun oliegehalte ontleenden. Doordat vetten en oliën de eigenschap bezitten geuren te absorberen en vast te houden, kon de zalfbereider welriekende mengsels maken die zeer gewaardeerd werden om hun aangename geur (Hgl 1:3). De reinigingskracht en de huidverzachtende werking van de olie, plus de geurigheid van de toevoegingen, maakten zulke zalven zeer nuttig om ruw worden en irritatie van de huid te voorkomen, en ze dienden in warme landen, waar water dikwijls heel schaars was, als „deodorant”. Het was beslist een daad van gastvrijheid wanneer men gasten bij hun aankomst zo’n oliepreparaat aanbood, zoals blijkt uit wat Jezus zei toen iemand zijn voeten met welriekende olie inwreef. — Lu 7:37-46.
Wanneer er bij het klaarmaken van een lijk voor de begrafenis welriekende zalven van een speciale samenstelling werden gebruikt, dienden ze ongetwijfeld in de eerste plaats als ontsmettingsmiddel en deodorant (2Kr 16:14; Lu 23:56). Met dat gebruik in gedachten verklaarde Jezus dat de zalving die hij in het huis van Simon de melaatse ontving met zeer kostbare welriekende olie waarvan de geur het hele huis vulde, in figuurlijke zin diende „als voorbereiding met het oog op [zijn] begrafenis” (Mt 26:6-12; Jo 12:3). Kostbare reukstoffen, zoals de nardus die bij deze gelegenheid werd gebruikt, werden gewoonlijk in mooie, verzegelde albasten kruikjes of flacons bewaard. — Mr 14:3; zie ALBAST.
Heilige zalfolie en reukwerk. De eerste in de bijbel genoemde zalf was de heilige zalfolie die werd gebruikt om de gewijde voorwerpen van de tabernakel en zijn priesterschap te heiligen (Ex 30:25-30). Het persoonlijke gebruik van deze bijzondere zalf was op straffe des doods verboden. Deze wet laat zien welk een heiligheid er werd toegekend aan de tabernakel en degenen die daar dienst deden. — Ex 30:31-33.
Jehovah gaf Mozes het recept voor de heilige zalfolie. Alleen „welriekende stoffen van de uitgelezenste soort” mochten worden gebruikt: mirre, zoete kaneel, zoete kalmoes, kassie en de zuiverste olijfolie, elk in nauwkeurig aangegeven hoeveelheden (Ex 30:22-24). Ook gaf Jehovah het recept voor het heilige reukwerk. Het was niet slechts een substantie die zou smeulen en in rook zou opgaan; het was een speciaal welriekend reukwerk (Ex 30:7; 40:27; Le 16:12; 2Kr 2:4; 13:10, 11). Voor de bereiding gebruikte men specifieke hoeveelheden stactedruppels, oniche, welriekend galbanum en zuivere geurige hars. Verder beschreef God het als „een specerijenmengsel, het werk van een zalfbereider, gezouten, zuiver, iets heiligs”. Een deel van het reukwerk werd tot fijne poeder gewreven en waarschijnlijk gezeefd, om een homogeen produkt te krijgen, geschikt voor zijn speciale gebruik. Op privé-gebruik stond de doodstraf. — Ex 30:34-38.
Bij de bereiding van zowel de zalfolie als het heilige reukwerk gebruikte men heerlijk geurende balsemolie (Ex 25:6; 35:8, 28). Het schijnt redelijk te zijn aan te nemen dat de voor de vervaardiging van de heilige zalf gebruikte reukstoffen tot poeder gewreven en vervolgens in de olie gekookt werden (vgl. Job 41:31), waarna men alles liet bezinken voordat de olie afgeschept en gefilterd werd.
Het bereiden van de zalfolie en het welriekende reukwerk was geen kwestie van experimenteren, want Jehovah had van meet af aan gezegd: „In het hart van iedereen die wijs van hart is, leg ik werkelijk wijsheid, opdat zij inderdaad . . . de zalfolie en het welriekend reukwerk voor het heiligdom [kunnen maken]” (Ex 31:6-11; 35:10-15; 37:29; 39:33, 38). Daarna werden bepaalde priesters gemachtigd om als zalfbereiders deze stoffen te mengen en bovendien toezicht te houden op de voorraad reukstoffen (1Kr 9:30; Nu 4:16). Toen de Israëlieten evenwel van de zuivere aanbidding afweken, schepte Jehovah geen behagen meer in de vervaardiging of het gebruik van deze speciale zalven en reukwerken. — Jes 1:13.
Economische waarde van zalven en parfums. Het gebruik van zalven, parfums en reukwerk was niet beperkt tot de heilige mengsels die in het heiligdom werden gebruikt. In de dagen van Salomo waren er „allerlei parfums” en reukpoeders verkrijgbaar om huizen, kleren en bedden, alsook het eigen lichaam een geurtje te geven; vorstelijke personen en anderen die zich dit konden veroorloven, gebruikten zulke welriekende stoffen (Es 2:12; Ps 45:8; Sp 7:17; Hgl 3:6, 7; 4:10). Ook was de vervaardiging van deze produkten niet aan de levitische priesterschap voorbehouden. Zelfs vrouwen waren soms bekwame zalfbereiders, en in de dagen van Nehemia was er een gilde waartoe leden van de zalfmengers behoorden. — 1Sa 8:13; Ne 3:8.
De belangstelling die het publiek voor welriekende produkten had, leidde in de oudheid tot de ontwikkeling van de handel in deze consumptiegoederen, alsook in de grondstoffen die nodig waren om ze te maken. Behalve mirre, dat speciaal voor de bereiding van zalven diende, en geurige hars, die men voor het reukwerk gebruikte, werden andere stoffen zoals nardus, saffraan, specerijriet, kaneel, aloë, kassie, alsook diverse specerijen, gommen en aromatische planten vaak over grote afstanden vervoerd voordat ze de potten en parfumerieën van de zalfbereiders bereikten. — Hgl 4:14; Opb 18:11, 13.