KOPER, BRONS
Koper (Hebr.: nechoʹsjeth; Gr.: chalʹkos) is een zacht, pletbaar metaal dat zich gemakkelijk tot vele vormen laat bewerken. Er is geen bewijs voor dat men in de oudheid een geheime methode voor het harden van zuiver koper door tempering had, maar wel was bekend dat men de snede van werktuigen eenvoudig door koudhameren kon harden. Wanneer koper met andere metalen wordt gelegeerd, neemt zijn hardheid enorm toe. Eén zo’n legering is brons, tinhoudend koper (vondsten uit de oudheid bevatten twee tot achttien procent tin). Messing of geelkoper, een legering van koper en zink, werd in de oudheid gebruikt, hoewel het met andere technieken werd geproduceerd dan tegenwoordig.
Het met „bronzen voorwerpen” (NW) en „bronzen geschenken” (vs. 32, GNB) vertaalde Hebreeuwse woord chasj·man·nimʹ komt slechts eenmaal in de bijbel voor (Ps 68:31). Wat dit Hebreeuwse woord precies betekent is niet bekend, en men heeft het met „prinselijke gezanten” (vs. 32, SV), „vorsten” (vs. 32, Lu), „aanzienlijken” (vs. 32, LV; NBG), „rijksgroten” (vs. 32, WV) en „vette gaven” (vs. 32, PC) weergegeven.
Gedegen koper kwam slechts zelden voor; metaalhoudende ertsen, die uit oxiden, carbonaten of sulfiden bestonden, moesten gesmolten worden om het metallische koper te kunnen verkrijgen. Kopermijnen zijn gevonden in de Wadi Arabah, dat dorre deel van de Jordaanslenk dat zich uitstrekt vanaf het Z van de Dode Zee tot de Golf van Akaba, aan het O-einde van de Rode Zee (Job 28:2-4). De bergen van het Beloofde Land bevatten koper (De 8:9). In de nabijheid van Sukkoth goot Salomo koperen voorwerpen (1Kon 7:14-46; 2Kr 4:1-18). Koper werd in overvloed aangetroffen op Cyprus. In de bijbel is ook sprake van koper uit Javan, Tubal en Mesech. — Ez 27:13.
Koper en koperlegeringen vonden veel verschillende en praktische toepassingen. Als een van de oudst bekende metalen werd koper door Tubal-Kaïn vóór de vloed van Noachs dagen gebruikt om er werktuigen van te smeden (Ge 4:22). Tot de huishoudelijke voorwerpen en het gerei van het heiligdom behoorden potten, bekkens, pannen, schoppen en vorken (Ex 38:3; Le 6:28; Jer 52:18). Koper werd ook gebruikt voor de vervaardiging van deuren, poorten, zuilen en muziekinstrumenten (2Kon 25:13; 1Kr 15:19; Ps 107:16; Jes 45:2), maliënkolders, helmen, schilden, wapens en boeien (1Sa 17:5, 6, 38; 2Sa 22:35; 2Kon 25:7; 2Kr 12:10). Bovendien diende het metaal voor de vervaardiging van afgoden (Opb 9:20). Tijdens Jezus’ aardse bediening waren er koperen munten in omloop (Mt 10:9). In de Schrift wordt ook gewag gemaakt van koper in figuurlijke of symbolische zin. — Le 26:19; Job 6:12; Jes 48:4; 60:17; Jer 1:18; Ez 1:7; Da 2:32; Opb 1:15; 2:18.
In 1 Korinthiërs 13:1 wordt het Griekse woord chalʹkos weergegeven met een „[stuk] koper” en kan betrekking hebben op een gong.
Zie ook GEGOTEN ZEE; LOUTEREN, LOUTERAAR; METAALBEWERKER; MIJNBOUW.