-
Beenderen, gebeenteInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Bij de instelling van het Pascha gaf Jehovah opdracht het lam (of de geit) in zijn geheel te roosteren, en „gij moogt geen been daaraan breken” (Ex 12:46). Dit werd vervuld in Jezus Christus, „het Lam Gods”, die het tegenbeeldige paschaoffer is (Jo 1:29; 1Kor 5:7). Jezus stierf aan de martelpaal. Toen de soldaten kwamen om de benen te breken van degenen die op die dag aan de paal waren gehangen, zoals de gewoonte was teneinde de dood te verhaasten, braken zij de benen van de twee boosdoeners. Daar zij echter bemerkten dat Jezus reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet, maar stak een van de soldaten zijn speer in Jezus’ zijde. — Jo 19:31-36; Ps 34:20.
-
-
Been, pootInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Het schijnt een Romeinse gewoonte geweest te zijn om misdadigers die veroordeeld waren tot de dood aan de martelpaal, de genadeslag te geven door hun benen te breken en aldus hun lijden te verkorten. Op verzoek van de joden braken de soldaten de benen van de mannen die naast Jezus Christus aan palen waren gehangen, maar toen zij zagen dat Jezus reeds dood was, braken zij zijn benen niet. Daardoor ging de profetie uit Psalm 34:20 in vervulling. — Jo 19:31-36; vgl. Ex 12:46; Nu 9:12.
-