JEDUTHUN
(Jedu̱thun) [misschien van een grondwoord dat „prijzen” betekent].
1. Een levitische musicus. Blijkbaar werd Jeduthun vroeger Ethan genoemd, want voordat de Ark naar Jeruzalem was overgebracht, wordt „Ethan” in verband gebracht met de beide andere musici, Heman en Asaf, terwijl nadien „Jeduthun” in deze zelfde samenhang wordt vermeld (1Kr 15:17, 19; 25:1). Van Jeduthun wordt geen afstamming gegeven, van Ethan wel (1Kr 6:44-47). En van Ethan worden geen nakomelingen genoemd, maar van Jeduthun wel (1Kr 9:16). De verandering van de naam Ethan (die „Bestendig; Altijd vlietend” betekent) in Jeduthun (misschien van een grondwoord dat „prijzen” betekent), was beslist in overeenstemming met de toewijzing die hij kreeg. — 1Kr 16:41; zie ETHAN nr. 3.
Jeduthun en zijn zonen, die eveneens musici waren, hadden een aandeel aan verschillende vieringen waarbij het passend was „Jehovah te danken en te loven” (1Kr 25:3), bijvoorbeeld toen de ark van het verbond naar Jeruzalem werd gebracht (1Kr 16:1, 41, 42). Van de 24 afdelingen waarin de tempelmusici door Davids reorganisatie werden ingedeeld, viel het 2de, 4de, 8ste, 10de, 12de en 14de lot op de zes zonen van Jeduthun, die allen onder leiding van hun vader werkten (1Kr 25:1, 3, 6, 7, 9, 11, 15, 17, 19, 21). Dat Jeduthun, Asaf en Heman een aandeel aan deze taken hadden, betekende dat elk van de drie hoofdtakken van de levieten (respectievelijk Merari, Gersom en Kehath) onder de tempelmusici vertegenwoordigd was (1Kr 6:31-47). Toen Salomo de tempel inwijdde, loofden alle drie de groepen Jehovah met muziek (2Kr 5:12, 13). Van Jeduthuns nakomelingen wordt melding gemaakt tijdens de regering van Hizkia, en zij worden zelfs nog genoemd onder de ballingen die uit Babylon terugkeerden. — 2Kr 29:1, 12, 14, 15; Ne 11:17.
Bij drie Psalmen komt de naam Jeduthun in het opschrift voor. Twee daarvan (Ps 39, 62) luiden: „Aan de leider van Jeduthun” („op de wijze van [het koor van] Jeduthun”, Ro, vtn. bij opschrift van Ps 39), terwijl het derde opschrift (Ps 77) luidt: „Aan de leider, op Jeduthun” (NW; zie ook NBG). In alle drie de gevallen wordt het schrijven van de Psalm aan iemand anders toegeschreven: de eerste twee aan David en de derde aan Asaf; nergens wordt dus gesuggereerd dat Jeduthun ze zou hebben geschreven, hoewel hij elders „de visionair van de koning” wordt genoemd en er ook gezegd wordt dat hij „profeteerde met de harp” (2Kr 35:15; 1Kr 25:1, 3). De opschriften van deze drie Psalmen zijn dus kennelijk aanwijzingen voor de uitvoering, misschien ter aanduiding van een stijl die of zelfs een muziekinstrument dat op de een of andere manier met Jeduthun in verband werd gebracht of door hem of zijn zonen was uitgevonden, ingevoerd of ontwikkeld, of dat door het gebruik dat zij ervan maakten, populair was geworden.
2. Een leviet wiens zoon of nakomeling Obed-Edom een poortwachter was toen David de Ark naar Jeruzalem liet brengen. — 1Kr 16:1, 37, 38.