-
AmenInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Het gebed in 1 Kronieken 16:36 en de gebeden in de Psalmen (41:13; 72:19; 89:52; 106:48), alsook het gebruik van het woord „Amen” in de canonieke brieven, geven te kennen dat het juist is een gebed met „Amen” te besluiten. Hoewel niet alle in de bijbel opgetekende gebeden met „Amen” eindigen, zoals Davids slotgebed ten behoeve van Salomo (1Kr 29:19) of Salomo’s gebed bij de inwijding van de tempel (1Kon 8:53-61), kan het toch heel goed mogelijk zijn dat ze wel daarmee besloten werden. (Vgl. 1Kr 29:20.) Ook de in Mattheüs 26:39, 42 en Johannes 17:1-26 opgetekende gebeden van Jezus, alsmede het gebed van de discipelen in Handelingen 4:24-30, eindigen niet met „Amen”. Het hierboven aangehaalde bewijsmateriaal geeft echter duidelijk te kennen dat het juist is een gebed met „Amen” te besluiten, en vooral de woorden van Paulus in 1 Korinthiërs 14:16 tonen aan dat het voor degenen die op een christelijke vergadering bijeenwaren, gebruikelijk was gezamenlijk „Amen” op een gebed te zeggen. Een verdere ondersteuning voor het gebruik van dit woord vinden wij in Openbaring 5:13, 14; 7:10-12 en 19:1-4, waar getoond wordt dat schepselen in de hemel het gebruiken om een gebed of een plechtige verklaring te onderschrijven en aldus hun vertrouwen, hun krachtige instemming en de onwankelbare hoop die in hun hart leeft, tot uitdrukking te brengen.
-