FUNDAMENT
De fundering of onderbouw waarop een gebouw wordt opgericht en die ertoe dient de door het gewicht van de bovenbouw veroorzaakte statische belasting gelijkmatig over de bodem te verdelen. Aangezien de sterkte en duurzaamheid van een gebouw grotendeels afhangen van de sterkte van het fundament, moet het fundament met de grootste zorg worden gelegd. Goede funderingen waren in Palestina uitermate belangrijk, daar ze niet alleen bestand moesten zijn tegen de zware regens, winden en overstromingen, maar ook tegen aardbevingen, want het is een aardbevingsgebied. Een aantal Hebreeuwse termen die met „fundament” worden weergegeven, zijn afgeleid van het grondwoord ja·sadhʹ, dat „funderen; grondvesten; gronden” betekent (Jes 23:13, SV; 51:13; Ps 24:2). De Griekse term is the·meʹli·os, in Handelingen 16:26 in een letterlijke betekenis gebruikt.
Toen Jehovah, de Meesterbouwer, Job vanuit de storm antwoordde, vergeleek hij de letterlijke aarde met een bouwwerk (Job 38:4-7). Hoewel de aarde aan niets is opgehangen, heeft ze als het ware duurzame fundamenten die niet aan het wankelen gebracht zullen worden, want de onveranderlijke wetten die het universum besturen, houden de aarde stevig op haar plaats, en Gods voornemen met betrekking tot de aarde is onveranderd gebleven (Job 26:7; 38:33; Ps 104:5; Mal 3:6). Daarentegen worden door onrechtvaardigheid en ongehoorzaamheid aan Gods wet in feite de fundamenten die stabiliteit aan het land geven, omvergehaald, zodat de grondvesten van de symbolische aarde (de mensen en hun gevestigde stelsels) aan het wankelen worden gebracht. — Ps 82; 11:3; Sp 29:4.
Het leggen van de grondvesten van de aarde moet niet verward worden met „de grondlegging [Gr.: ka·taʹbo·les] der wereld”. Uit Jezus’ woorden in Lukas 11:48-51 blijkt duidelijk dat Abel ten tijde van de grondlegging der wereld, wat betrekking heeft op de mensheid, leefde. De fundamenten of grondvesten van de planeet Aarde waren ver voordien gelegd. — Zie ABEL nr. 1; WERELD.
Het leggen van een fundament was kennelijk een tijd voor vreugde. Toen ’de aarde werd gegrondvest’, betuigden engelen juichend hun instemming. Ook ging het leggen van het fundament van Zerubbabels tempel met groot vreugdebetoon gepaard, hoewel degenen die de heerlijkheid van de vorige tempel hadden gezien, weenden. — Job 38:4, 6, 7; Ezr 3:10-13.
Net als Salomo voor het fundament van de tempel grote, kostbare gehouwen stenen had gebruikt, wordt ook een voor God kostbaar fundament gelegd voor het ’geestelijke huis’ waarin Jezus’ gezalfde volgelingen „levende stenen” zijn. Jezus zelf is de fundament-hoeksteen; op het fundament van de apostelen en de christelijke profeten worden de overige heiligen opgebouwd tot „een plaats waarin God door geest woont”. Alle „stenen” waaruit dit geestelijke huis bestaat, worden door Jehovah uitgekozen. — 1Pe 2:4-6; Ef 2:19-22; zie HOEKSTEEN.
De twaalf symbolische fundamentstenen van het Nieuwe Jeruzalem, waarop de namen van de twaalf apostelen van het Lam staan, zijn dan ook zeer terecht kostbare stenen (Opb 21:14, 19, 20). Het in de Openbaring beschreven Nieuwe Jeruzalem wordt gevormd door de 144.000 die met de Bruidegom verloofd zijn. Het in Hebreeën 12:22 genoemde „hemelse Jeruzalem” omvat 144.001 personen, aangezien de Bruidegom-Koning erbij inbegrepen is. Het is de stad die werkelijke fundamenten heeft en die door Abraham werd verwacht (Heb 11:10). Zo blijkt uit de bijbelboeken Hebreeën en Openbaring dat er een nauwe overeenkomst bestaat tussen het „hemelse Jeruzalem” en het Nieuwe Jeruzalem.
Jezus, die in zijn voormenselijke bestaan als Meesterwerker aan de zijde van zijn Vader had gewerkt bij het leggen van de grondvesten der aarde, besefte ten volle hoe belangrijk een hecht fundament is, zoals blijkt uit zijn illustratie van de beleidvolle man die diep groef en het fundament voor zijn huis op een rots bouwde, terwijl de dwaze man zijn huis op het zand bouwde en groot verlies leed (Sp 8:29, 30; Mt 7:24-27; Lu 6:47-49). Evenzo beklemtoonde Paulus, die de taak om christenen te maken met het bouwen van een huis vergeleek, de belangrijkheid om met onbrandbare materialen op Jezus Christus als het fundament te bouwen, teneinde geen verlies te lijden. — 1Kor 3:10-15.
Bovendien vergeleek Paulus bepaalde bijbelse grondleringen met een fundament, en hij moedigde de Hebreeën aan om nadat zij de grondleer over de Christus hadden leren kennen, niet te blijven stilstaan, maar tot rijpheid voort te gaan. — Heb 6:1, 2; zie AARDE; HUIS.