„Het brood des levens” voor iedereen beschikbaar
„Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid; en werkelijk, het brood dat ik zal geven, is mijn vlees ten behoeve van het leven der wereld.” — JOHANNES 6:51.
1. Met welke tragische situatie wordt de mensheid thans geconfronteerd?
HET leven van de mensenwereld wordt reeds lang in stand gehouden door brood, het meest gegeten voedsel op aarde. Het is dan ook wel „de staf des levens” genoemd. Maar thans is honger naar brood een jammerlijke tragedie geworden. Een kwart van de aardbewoners wordt thans door honger en voedseltekorten getroffen. In The Globe and Mail van Toronto (Canada) werd onlangs gezegd: „Voedselschaarste kent, evenals oorlog, geen grenzen.” De krant citeerde een topfunctionaris van het VN-bureau voor noodoperaties in Afrika, die de waarschuwing uitte dat Afrika op de rand staat van „een van de grootste menselijke tragedies, een van de grootste menselijke uitdagingen waarmee wij ooit zijn geconfronteerd”.
2, 3. (a) Van welk teken maken voedseltekorten deel uit? (b) Hoe zullen de voedselproblemen worden opgelost? (c) Wat is er nog meer nodig, en welke vreugdevolle verzekering geeft Jesaja 25:8 ons?
2 Jezus profeteerde dat voedseltekorten deel zouden uitmaken van het teken van zijn tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht (Matthéüs 24:3, 7, 32, 33; 25:31, 32; Lukas 21:11). Wat kunnen wij blij zijn dat zijn Koninkrijk nabij is! Binnenkort zal deze glorierijke Koning alle vijanden van de mensheid overwinnen en een eind maken aan het politieke en economische onrecht dat zulk een wreed lijden heeft teweeggebracht. Dan zullen alle volken zich erover verheugen dat zij elke dag hun „brood voor vandaag” ontvangen. — Matthéüs 6:10, 11; 24:21, 22; Daniël 2:44; Spreuken 29:2.
3 Onder een rechtvaardige regering zal onze goede aarde een „overvloed” aan voedsel kunnen voortbrengen, genoeg om veel meer mensen dan de huidige wereldbevolking van voldoende voedsel te voorzien (Psalm 72:12-14, 16, 18). Jehovah zal „een feestmaal” van goede dingen voor zijn volk aanrechten (Jesaja 25:6). Maar er is nog iets nodig. Zullen de mensen, met het verstrijken der jaren, nog altijd ziek worden en sterven? Gelukkig zegt Jesaja 25:8 vervolgens over Jehovah: „Hij zal werkelijk de dood voor eeuwig verzwelgen, en de Heer Jehovah zal stellig de tranen van alle aangezichten wissen.” Hoe wordt dit tot stand gebracht?
Jehovah’s liefdevolle voorziening
4. Welke liefdevolle voorziening trof Jehovah in Egypte?
4 Toen Jozef voedselbeheerder was in Egypte, was er koren in overvloed. Dit kwam doordat Jozef, nadat hij door Farao was aangesteld, wijselijk voorbereidingen trof voor de voorzegde zeven jaren van hongersnood, terwijl Jehovah hier liefdevol zijn zegen aan toevoegde (Genesis 41:49). Er was genoeg voor allen en er was zelfs nog over. Toen Jozefs vader Jakob en Jozefs broers met hun gezinnen naar Egypte kwamen om zich daar bij Jozef te voegen, trokken zij veel voordeel van die goddelijke voorzienigheid. Die Israëlieten raakten hier ongetwijfeld ook goed bekend met brood van gezuurd tarwedeeg, aangezien dit soort van brood klaarblijkelijk in Egypte zijn oorsprong vond.
5. (a) Hoe verschafte Jehovah voedsel in de wildernis? (b) Wie deelden met Israël in deze zegen, en waarom?
5 Later trof Jehovah nog meer liefdevolle voorzieningen voor zijn volk. Dit gebeurde toen de miljoenen Israëlieten Egypte verlieten om door de wildernis van Sinaï te trekken. Hoe kon deze grote schare aan voedsel komen in die kale, onvriendelijke woestijn? Hoewel Jehovah vertoornd was geweest wegens hun gebrek aan geloof, „opende [hij] zelfs de deuren van de hemel. En hij liet aanhoudend manna op hen regenen, om te eten, en het hemelkoren gaf hij hun”. „Met brood uit de hemel bleef hij hen verzadigen”, veertig jaar lang (Psalm 78:22-24; 105:40; Exodus 16:4, 5, 31, 35). En vergeet niet dat de Israëlieten niet de enigen waren die manna aten. „Een groot gemengd gezelschap” van niet-Israëlieten oefende geloof in Jehovah en sloot zich bij hen aan in de exodus uit Egypte. God voorzag ook voor hen in manna. — Exodus 12:38.
6. (a) Welke grotere behoefte kent de mens, en waarom? (b) Wat lieten de slachtoffers die door Israël werden gebracht, uitkomen, en wat schaduwden ze af?
6 De mensheid heeft echter altijd een behoefte gekend die groter was dan die naar letterlijk „brood uit de hemel”. Zelfs degenen die het door een wonder verschafte manna aten, werden oud en stierven, want door ’s mensen overgeërfde zondige toestand is de dood onvermijdelijk, ongeacht wat hij eet (Romeinen 5:12). De slachtoffers die door Israël werden gebracht, vormden een middel waardoor zij in een goede verhouding tot God konden blijven, maar die slachtoffers lieten ook de zondigheid van de natie uitkomen. Ze ’konden nooit volledig zonden wegnemen’. Bovendien schaduwden die slachtoffers Jezus’ ’ene slachtoffer’ af, op grond waarvan zonden „voor altijd” weggenomen kunnen worden. Vanuit zijn verhoogde positie in de hemel kan Jezus nu de verdienste van dat slachtoffer aanwenden. — Hebreeën 10:1-4, 11-13.
„Het ware brood uit de hemel”
7. (a) In welke nieuwe context moeten Jezus’ woorden in Johannes hoofdstuk 6 worden bezien? (b) Waarom bestrafte Jezus de schare?
7 Laten wij nu onze aandacht richten op Johannes hoofdstuk 6. Jezus’ opmerkingen hier vormen geen voortzetting van wat in hoofdstuk 5 staat opgetekend. De context is verschillend, want in Johannes 6 is het een jaar later. Het is nu 32 G.T. Jezus bevindt zich niet langer te midden van de zelfrechtvaardige joden te Jeruzalem maar te midden van het gewone volk in Galiléa. Hij had zojuist het wonder van de spijziging van vijfduizend mannen met vijf gerstebroden en twee visjes verricht. De volgende dag volgt de schare Jezus in de verwachting weer een gratis maaltijd te krijgen. Daarom zegt Jezus tot hen: „Gij zoekt mij niet omdat gij tekenen hebt gezien, maar omdat gij van de broden hebt gegeten en verzadigd zijt geworden. Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft voor het eeuwige leven.” Jezus was door zijn Vader gezonden om allen die geloof in hem zouden oefenen van dit voedsel te voorzien. Dit zou „het ware brood uit de hemel” zijn, met blijvender resultaten dan het letterlijke manna dat de Israëlieten uit de oudheid hadden gegeten. — Johannes 6:26-32.
8. Hoe kan men eeuwig leven verwerven?
8 Om uit te leggen welke voordelen zij kunnen ontvangen door van dat „voedsel” te eten, zegt Jezus vervolgens tot hen: „Ik ben het brood des levens. Wie tot mij komt, zal geen honger meer krijgen, en wie in mij geloof oefent, zal nooit meer dorst krijgen. . . . Want dit is de wil van mijn Vader, dat een ieder die de Zoon aanschouwt en in hem geloof oefent, eeuwig leven heeft, en ik zal hem op de laatste dag opwekken.” — Johannes 6:35-40.
9, 10. (a) Hoe laat „het brood des levens” zich met manna vergelijken? (b) Voor wie gaf Jezus volgens Johannes 6:42-51 zijn vlees? (c) Hoe ’eten zij zijn vlees’?
9 Die materialistische joden komen tegen deze woorden op. Zij zien in Jezus niets meer dan een zoon van Jozef en Maria. Jezus waarschuwt hen: „Houdt ermee op onder elkaar te murmureren. Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt; en ik zal hem op de laatste dag opwekken.” Vervolgens herhaalt hij: „Ik ben het brood des levens. Uw voorvaders hebben in de wildernis het manna gegeten en zijn niettemin gestorven. Dit is het brood dat uit de hemel neerdaalt, opdat een ieder ervan kan eten en niet zal sterven. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid; en werkelijk, het brood dat ik zal geven, is mijn vlees ten behoeve van het leven der wereld.” — Johannes 6:42-51.
10 Jezus gaf zijn vlees dus ten behoeve van „het leven der wereld” — de gehele mensenwereld die losgekocht kan worden. En „een ieder” van de mensenwereld die symbolisch gesproken van dat „brood” eet door geloof te stellen in de verlossende kracht van Jezus’ offer, kan de weg tot eeuwig leven gaan bewandelen. Hier schaduwt het ’grote gemengde gezelschap’ dat samen met de Israëlieten het manna in de wildernis at, de grote schare van Jezus’ „andere schapen” af die, te zamen met het gezalfde overblijfsel van „het Israël Gods”, thans in een figuurlijke betekenis Jezus’ vlees eten. Zij doen dit door geloof te stellen in zijn slachtoffer. — Galáten 6:16; Romeinen 10:9, 10.
11. Welke verdere woorden van Jezus schokten de joden, en waarom?
11 Daar in Galiléa zijn velen van Jezus’ toehoorders geschokt door zijn toespraak. Terwijl Jezus het dus nog steeds over zijn vlees heeft, gaat hij zelfs nog een stapje verder door tot hen te zeggen: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien gij het vlees van de Zoon des mensen niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij geen leven in uzelf. Wie zich met mijn vlees voedt en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en ik zal hem op de laatste dag opwekken; want mijn vlees is waar voedsel en mijn bloed is ware drank” (Johannes 6:53-55). Werkelijk schokkend! Niet alleen is de gedachte aan kannibalisme weerzinwekkend voor die joden, maar in Leviticus 17:14 van de Wet werd uitdrukkelijk gezegd dat zij „het bloed van geen enkele soort van vlees” mochten eten.
12. (a) Wat beklemtoont Jezus hier? (b) Uit welke schriftplaatsen blijkt dat dit niet tot Jezus’ medeërfgenamen beperkt is?
12 Natuurlijk beklemtoont Jezus hier dat een ieder die eeuwig leven wil verwerven, geloof moet oefenen in het offer dat Jezus later bracht toen hij zijn volmaakte menselijke lichaam offerde en zijn levensbloed vergoot (Hebreeën 10:5, 10; 1 Petrus 1:18, 19; 2:24). Deze voorziening is niet beperkt tot Jezus’ medeërfgenamen. Ze moet ook van toepassing zijn op de „grote schare”, die „de grote verdrukking” overleeft, want al dezen „hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam”. Dat zij geloof stellen in Jezus’ offer, zoals ook wordt getoond doordat zij „heilige dienst” voor God verrichten, heeft tot resultaat dat zij door de grootste tijd van benauwdheid op aarde heen bewaard worden. Rachab werd insgelijks rechtvaardig verklaard en bleef in leven toen Jozua Jericho aan de vernietiging prijsgaf. — Openbaring 7:9, 10, 14, 15; Jozua 6:16, 17; Jakobus 2:25.
„Leven in uzelf”
13. (a) Wat moet bij een vergelijking van Johannes 5:26 en Johannes 6:53 worden opgemerkt? (b) Welke algemene Griekse grammaticale constructie helpt ons Johannes 6:53 te begrijpen? (c) Wat betekent het derhalve „leven in uzelf” te hebben, en op wie zijn die woorden van toepassing?
13 In Johannes 6:53, 54 stelt Jezus „eeuwig leven” gelijk met „leven in uzelf” hebben. De uitdrukking „leven in uzelf” schijnt in deze context dus een andere betekenis te hebben dan de uitdrukking die Jezus in Johannes 5:26 gebruikte. Uitdrukkingen met dezelfde grammaticale constructie als „leven in uzelf” hebben, komen elders in de Griekse Geschriften voor. Bijvoorbeeld: „Hebt zout in uzelf” (Markus 9:50) en „in zichzelf de volledige vergelding ontvangend” (Romeinen 1:27).a In deze voorbeelden duidt de uitdrukking niet op de macht om anderen zout of vergelding te doen toekomen. In plaats daarvan wordt er op innerlijke volledigheid of volheid gewezen. Volgens de context van Johannes 6:53 moet „leven in uzelf” hebben derhalve betekenen dat de aangesprokenen uiteindelijk de volheid des levens zullen binnengaan. Degenen die tot de „kleine kudde” Koninkrijkserfgenamen behoren, ervaren dit bij hun opwekking tot leven in de hemel. De „andere schapen” ervaren het na het einde van de duizend jaren, wanneer zij op de proef worden gesteld en rechtvaardig worden verklaard tot eeuwig leven op de Paradijsaarde. — 1 Johannes 3:2; Openbaring 20:4, 5.
14. Wie nog meer zullen voordeel trekken van het „brood uit de hemel”, en hoe?
14 Ook anderen kunnen voordeel trekken van het „brood uit de hemel”. Jezus zei over degene die ’zijn vlees eet en zijn bloed drinkt’ maar niettemin sterft: „Ik zal hem op de laatste dag opwekken.” Wij weten dat gezalfde christenen die in de dood slapen, worden opgewekt als „de laatste trompet” klinkt, hetgeen gedurende de „manifestatie” van Jezus Christus in Koninkrijksheerlijkheid plaatsvindt (1 Korinthiërs 15:52; 2 Timótheüs 4:1, 8). Maar hoe staat het met de toekomstige „andere schapen” die ontslapen? De woorden die Martha sprak nadat Lazarus gestorven was, zijn in dit verband van belang, want destijds hadden godvrezende joden geen andere hoop dan die van een aardse opstanding. Martha’s geloof werd tot uitdrukking gebracht in de woorden: „Ik weet dat hij [Lazarus] zal opstaan in de opstanding op de laatste dag” (Johannes 11:24). Wij, die nu ten tijde van Christus’ tegenwoordigheid leven, kunnen daarom de hoop koesteren dat getrouwe leden van de „grote schare” die ontslapen, een vroege opstanding hier op aarde zullen ontvangen, zodat zij opnieuw van het „brood uit de hemel” kunnen gebruiken, met eeuwig leven in het vooruitzicht. Wat is dat een grootse hoop, die wordt gewaarborgd doordat Jezus zelf uit de doden werd opgewekt! — 1 Korinthiërs 15:3-8.
„In eendracht met Christus”
15. Op wie zijn Paulus’ woorden „in eendracht met Christus” van toepassing, en waarom antwoordt u zo?
15 Jezus vervolgt met de woorden: „Wie zich met mijn vlees voedt en mijn bloed drinkt, blijft in eendracht met mij en ik in eendracht met hem” (Johannes 6:56). Dit geldt derhalve voor „een ieder” die aldus geloof oefent in Jezus’ slachtoffer, met het vooruitzicht „leven in zichzelf” te hebben. Allen die zo’n geloof tentoonspreiden, kunnen „in eendracht met” Jezus komen. De leden van de „grote schare”, die een aardse hoop hebben, zijn vanzelfsprekend niet „in eendracht met Christus” in de betekenis dat zij medeërfgenamen met hem zijn, leden van zijn bruid, die een hemelse opstanding als die van hem ontvangen (Romeinen 8:1, 10; 1 Korinthiërs 1:2; 2 Korinthiërs 5:17; 11:2; Galáten 3:28, 29; Efeziërs 1:1, 4, 11; Filippenzen 3:8-11). Toch kunnen, ja, moeten allen die een aardse hoop hebben, in volledige harmonie zijn met de Vader en de Zoon wat het kennen en doen van de „volmaakte wil van God” betreft, evenals dit het geval is met de „kleine kudde”. — Romeinen 12:2; vergelijk Johannes 17:21.
16. (a) In welke uitermate belangrijke opzichten zijn allen die geloof oefenen in Christus’ offer „in eendracht met” Jezus? (b) Waarin wordt hun eenheid van doel en inspanning weerspiegeld?
16 De offerandelijke waarde van het vlees en het bloed van Christus is thans dus beschikbaar voor allen die geloof oefenen, en allen die er gebruik van maken, kunnen in uitermate belangrijke opzichten „in eendracht met” Jezus zijn. Allen zullen deel gaan uitmaken van het universele gezin van Jehovah God. In deze kritieke „laatste dagen” verheugen zij zich in een wereldomvattende eenheid van geloof, doel en activiteit. Aangezien zij geloof oefenen in Jezus, worden zij in staat gesteld om qua omvang ’grotere werken te doen’ dan die welke Jezus hier op aarde verrichtte. En er zij opgemerkt dat de miljoenen leden van de „grote schare” nu 99,7 procent uitmaken van degenen die Jehovah’s werk in deze tijd verrichten (Johannes 14:12; Romeinen 10:18). Deze eenheid van doel en inspanning wordt weerspiegeld in het grootse wereldomvattende getuigenis en in de bereidwillige ondersteuning van de bouwprogramma’s van het Wachttorengenootschap (Psalm 110:3). Wij weten niet hoevelen van de mensenwereld nog geloof zullen stellen en deel zullen gaan uitmaken van deze kostbare eenheid. Volgens een recent bericht zijn er 3.024.131 actieve Getuigen.
17. Welke punten dienen allen die de Gedachtenisviering bijwonen, te beseffen?
17 Wij hopen dat veel geïnteresseerde personen het aantal aanwezigen tijdens de Gedachtenisviering in 1986 zullen doen toenemen. Miljoenen „andere schapen” zullen aanwezig zijn, te zamen met de in aantal afnemende duizenden van de „kleine kudde”, en zij allen hebben zeer veel waardering voor Jehovah’s liefdevolle voorziening door bemiddeling van Christus, beseffend hoe uitermate belangrijk het vlees en het bloed van Christus zijn. Allen dienen echter goed te onderscheiden wat hun positie is. Men verkrijgt geen eeuwig leven door van de Gedachtenissymbolen te gebruiken. Het zijn symbolen van Jezus’ offer, dat allereerst wordt toegepast in verband met het „nieuwe verbond”. De gezalfden die in dat verbond zijn opgenomen, en zij alleen, gebruiken terecht van de symbolen. Men is in dat nieuwe verbond opgenomen of niet (1 Korinthiërs 11:20, 23-26). Degenen die niet in het nieuwe verbond zijn en die niet door Jezus in een verbond voor een koninkrijk zijn opgenomen, gebruiken niet van de Gedachtenissymbolen maar dienen toch te erkennen hoe belangrijk Jezus’ geofferde vlees en bloed voor hen zijn (Lukas 22:14-20, 28-30). Dit slachtoffer is het middel waardoor zij eeuwig leven op aarde kunnen ontvangen.
18. Welk geluk valt ons ten deel wanneer wij de volledige betekenis van Jezus’ slachtoffer duidelijk onderscheiden?
18 Mogen wij deze Gedachtenisviering derhalve tegemoetzien met een duidelijk begrip van alles wat Jezus’ slachtoffer voor de mensheid betekent. Mogen de leden van de „kleine kudde” grote waarde blijven hechten aan hun roeping en mogen allen die deel uitmaken van de groeiende schare „andere schapen” zich verheugen in het vooruitzicht volmaakt aards „leven in zichzelf” te hebben, terwijl zij zeer veel waardering hebben voor hun huidige eendracht met de Vader, de Zoon en het afnemende aantal van het gezalfde overblijfsel dat nog op aarde is. Wat zijn wij blij dat „het brood des levens” thans voor iedereen beschikbaar is!
[Voetnoten]
a Zie ook Matthéüs 3:9; 9:3; 13:21; Markus 5:30; 6:51; Lukas 7:39, 49; 12:17; 18:4; Johannes 5:42; 11:38; Handelingen 10:17; 2 Korinthiërs 1:9.
Overzichtsvragen
◻ Over welke twee soorten van manna sprak Jezus in 32 G.T., en voor wie werden ze verschaft?
◻ Wie worden door Jezus uitgenodigd om zich ’met zijn vlees te voeden en zijn bloed te drinken’, en hoe doen zij dit?
◻ Wat wordt bedoeld met „leven in uzelf” hebben, en hoe en wanneer wordt dit bereikt?
◻ In welk geluk met betrekking tot „het brood des levens” kunnen allen nu delen?