Jezus’ leven en bediening
Ontmaskering van „wijngaardeniers”
JEZUS is in de tempel. Hij heeft zojuist de religieuze leiders, die wilden weten welke autoriteit hij voor zijn optreden had, in verlegenheid gebracht. Voordat zij van hun verwarring hersteld zijn, vraagt Jezus: „Wat dunkt u?” En dan toont hij door middel van een illustratie aan wat voor personen zij in werkelijkheid zijn.
„Een mens had twee kinderen”, vertelt Jezus. „Hij ging naar het eerste en zei: ’Kind, ga vandaag in de wijngaard werken.’ Deze gaf ten antwoord: ’Ik ga, heer’, maar ging niet. Toen ging hij naar het tweede kind en zei hetzelfde. Deze gaf ten antwoord: ’Neen, ik ga niet.’ Naderhand kreeg hij spijt en ging toch. Wie van de twee heeft de wil van zijn vader gedaan?”, vraagt Jezus.
„De laatste”, antwoorden zijn tegenstanders.
En daarom legt Jezus uit: „Voorwaar, ik zeg u dat de belastinginners en de hoeren u voorgaan in het koninkrijk Gods.” De belastinginners en de hoeren hadden aanvankelijk in feite geweigerd God te dienen. Maar daarna hadden zij, net als het tweede kind, berouw en dienden hem toch. De religieuze leiders daarentegen beleden weliswaar, net als het eerste kind, dat zij God dienden, doch Jezus merkt op: „Johannes [de Doper] is tot u gekomen in een weg der rechtvaardigheid, maar gij hebt hem niet geloofd. De belastinginners en de hoeren hebben hem echter geloofd, en gij, hoewel gij dit hebt gezien, hebt naderhand geen spijt gehad zodat gij in hem zijt gaan geloven.”
Jezus toont vervolgens aan dat deze religieuze leiders niet enkel te kort schieten doordat zij nalaten God te dienen. In plaats daarvan zijn zij in werkelijkheid boosaardig en slecht. „Er was een mens, een heer des huizes,” zo vertelt Jezus, „die een wijngaard plantte en er een omheining omheen zette en er een wijnpers in groef en een toren oprichtte, en hij verhuurde hem aan wijngaardeniers en reisde naar het buitenland. Toen nu de tijd der vruchten naderde, zond hij zijn slaven naar de wijngaardeniers om zijn vruchten in ontvangst te nemen. Maar de wijngaardeniers grepen zijn slaven, en zij ranselden de een af, doodden de ander en stenigden een derde. Wederom zond hij andere slaven, meer dan de eersten, maar met hen deden zij hetzelfde.”
De „slaven” zijn de profeten die de „heer des huizes”, Jehovah God, naar „de wijngaardeniers” van zijn „wijngaard” stuurde. Deze wijngaardeniers zijn vooraanstaande vertegenwoordigers van de natie Israël, welke natie in de bijbel als Gods „wijngaard” wordt geïdentificeerd.
Aangezien „de wijngaardeniers” de „slaven” mishandelen en hen doden, legt Jezus uit: „Ten slotte zond [de eigenaar van de wijngaard] zijn zoon naar hen toe en zei: ’Voor mijn zoon zullen zij achting hebben.’ Toen de wijngaardeniers de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: ’Dit is de erfgenaam; komt, laten wij hem doden en ons zijn erfenis toeëigenen!’ Derhalve grepen zij hem en wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem.”
Terwijl Jezus zich nu tot de religieuze leiders richt, vraagt hij: „Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat zal hij dan met die wijngaardeniers doen?”
„Omdat zij boosaardig zijn,” antwoorden zij, „zal hij een boosaardige vernietiging over hen brengen en de wijngaard aan andere wijngaardeniers verhuren, die hem de vruchten zullen afleveren wanneer de tijd ervoor is aangebroken.”
De religieuze leiders spreken aldus onbewust een vonnis over zichzelf uit, aangezien zij tot de Israëlitische „wijngaardeniers” van Jehovah’s nationale „wijngaard” Israël behoren. Wat Jehovah in de vorm van vruchten van zulke wijngaardeniers verwacht, is dat zij geloven in zijn Zoon, de ware Messías. Omdat zij in gebreke blijven zulke vruchten voort te brengen, waarschuwt Jezus: „Hebt gij nooit in de Schriften gelezen [in Psalm 118:22, 23]: ’De steen die de bouwlieden hebben verworpen, is juist de hoofdhoeksteen geworden. Vanwege Jehovah is dit geschied, en het is wonderbaarlijk in onze ogen’? Daarom zeg ik u: Het koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten daarvan voortbrengt. Ook zal degene die op deze steen valt, verpletterd worden. Wat hem betreft op wie de steen valt, hij zal erdoor verpulverd worden.”
De schriftgeleerden en overpriesters beseffen nu dat Jezus over hen spreekt, en zij willen hem, de rechtmatige „erfgenaam”, doden. Daarom zal het voorrecht regeerders in Gods koninkrijk te zijn, van hen als natie worden weggenomen en zal er een nieuwe natie van „wijngaardeniers” worden geschapen, een natie die de juiste vruchten zal voortbrengen.
Omdat de religieuze leiders bang zijn voor de scharen, die Jezus voor een profeet houden, trachten zij hem niet bij deze gelegenheid ter dood te brengen. Matthéüs 21:28-46; Markus 12:1-12; Lukas 20:9-19; Jesaja 5:1-7.
◆ Wie beelden de twee kinderen in Jezus’ eerste illustratie af?
◆ Wie worden in de tweede illustratie afgebeeld door de „heer des huizes”, de „wijngaard”, „de wijngaardeniers”, de „slaven” en „de erfgenaam”?
◆ Hoe zal het de „wijngaardeniers” vergaan, en door wie zullen zij worden vervangen?