„Doorvors mij, o God”
„Doorvors mij, o God, en ken mijn hart. . . . Leid mij op de weg der onbepaalde tijd.” — PSALM 139:23, 24.
1. Hoe bejegent Jehovah zijn dienstknechten?
WIJ allen vinden het prettig te doen te hebben met iemand die begrijpend is, iemand die rekening houdt met onze omstandigheden, iemand die te hulp komt wanneer wij te kort schieten, iemand die niet meer van ons verlangt dan wij kunnen. Zo bejegent Jehovah God zijn dienstknechten. In Psalm 103:14 staat: „Hijzelf weet zeer goed hoe wij zijn gevormd, gedachtig dat wij stof zijn.” En Jezus Christus, die zijn Vader volmaakt weerspiegelt, doet de hartelijke uitnodiging: „Komt tot mij, allen die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u [of: „Komt met mij onder mijn juk”, NW, Studiebijbel, vtn.] en leert van mij, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht.” — Mattheüs 11:28-30.
2. Laat het verschil uitkomen tussen Jehovah’s zienswijze en die van mensen met betrekking tot (a) Jezus Christus, en (b) volgelingen van Christus.
2 Jehovah beziet zijn dienstknechten dikwijls heel anders dan mensen dit doen. Hij bekijkt de zaken vanuit een ander standpunt en houdt rekening met aspecten waar anderen misschien niets van af weten. Toen Jezus Christus op aarde rondwandelde, was hij „veracht en werd door de mensen gemeden”. Zij die geen geloof in hem stelden als de Messias, „achtten hem als van geen belang” (Jesaja 53:3; Lukas 23:18-21). Maar in Gods ogen was hij „[Gods] Zoon, de geliefde”, tot wie de Vader zei: „Ik heb u goedgekeurd” (Lukas 3:22; 1 Petrus 2:4). Tot de volgelingen van Jezus Christus behoren mensen op wie wordt neergezien omdat zij arm zijn in materieel opzicht en veel verdrukking verduren. Maar in de ogen van Jehovah en zijn Zoon kunnen zulke mensen rijk zijn (Romeinen 8:35-39; Openbaring 2:9). Vanwaar dit verschil in gezichtspunt?
3. (a) Waarom beziet Jehovah ons dikwijls heel anders dan mensen dit doen? (b) Waarom is het voor ons uitermate belangrijk te onderzoeken wat voor persoon wij innerlijk zijn?
3 Jeremia 11:20 antwoordt: „Jehovah . . . onderzoekt de nieren en het hart.” Hij ziet wat wij innerlijk zijn, zelfs die aspecten van onze persoonlijkheid die voor de ogen van anderen verborgen zijn. Bij zijn onderzoek schenkt hij voornamelijk aandacht aan hoedanigheden en omstandigheden die belangrijk zijn voor een goede verhouding met hem, die het nuttigst zijn voor ons blijvende welzijn. Het is geruststellend dat wij dit weten; het stemt tevens tot nadenken. Aangezien Jehovah let op wat wij innerlijk zijn, is het belangrijk voor ons te onderzoeken wat wij innerlijk zijn als wij willen bewijzen het soort van mensen te zijn dat hij in zijn nieuwe wereld wil hebben. Zijn Woord helpt ons zo’n onderzoek in te stellen. — Hebreeën 4:12, 13.
Hoe kostbaar zijn Gods gedachten!
4. (a) Wat bewoog de psalmist ertoe te verklaren dat Gods gedachten kostbaar voor hem waren? (b) Waarom dienen ze kostbaar voor ons te zijn?
4 Nadat de psalmist David gemediteerd had over de breedte en diepte van Gods kennis omtrent zijn dienstknechten, alsook over Gods uitzonderlijke vermogen om te voorzien in alle hulp die zij nodig mochten hebben, schreef hij: „Dus hoe kostbaar zijn mij uw gedachten!” (Psalm 139:17a) Die gedachten, zoals ze in zijn geschreven Woord worden onthuld, zijn veel hoger dan alles wat van mensen afkomstig is, hoe briljant hun ideeën ook mogen schijnen (Jesaja 55:8, 9). Gods gedachten helpen ons de blik gericht te houden op de werkelijk belangrijke dingen in het leven en ijverig te zijn in zijn dienst (Filippenzen 1:9-11). Ze tonen ons hoe wij aangelegenheden moeten bezien zoals God ze beziet. Ze helpen ons eerlijk tegenover onszelf te zijn, onder de ogen te zien wat voor persoon wij werkelijk in ons hart zijn. Bent u bereid dat te doen?
5. (a) Wat moeten wij, zoals Gods Woord ons met klem aanraadt, „meer dan al het andere” behoeden? (b) Hoe kunnen wij profijt trekken van het bijbelse verslag over Kaïn? (c) Hoe helpt de Mozaïsche wet, ofschoon wij daar niet onder staan, ons te begrijpen wat Jehovah behaagt?
5 Mensen hebben de neiging te veel de nadruk op uiterlijkheden te leggen, maar de Schrift geeft ons de raad: „Beveilig uw hart, ja, meer dan al het andere dat te behoeden is” (Spreuken 4:23). Door zowel voorschriften als voorbeelden helpt de bijbel ons dat te doen. De Schrift vertelt ons dat Kaïn op vormelijke wijze slachtoffers aan God bracht, terwijl hij in zijn hart ziedend was van wrok, en vervolgens van haat, jegens zijn broer Abel. En de bijbel drukt ons op het hart niet als hij te zijn (Genesis 4:3-5; 1 Johannes 3:11, 12). Daarin staat het in de Mozaïsche wet opgenomen vereiste van gehoorzaamheid. Maar er wordt ook beklemtoond dat het voornaamste vereiste van de Wet was, dat zij die Jehovah aanbaden hem moesten liefhebben met geheel hun hart, verstand, ziel en kracht; en er wordt gezegd dat het op één na belangrijkste gebod was dat zij hun naaste moesten liefhebben als zichzelf. — Deuteronomium 5:32, 33; Markus 12:28-31.
6. Welke vragen dienen wij onszelf te stellen wanneer wij Spreuken 3:1 toepassen?
6 In Spreuken 3:1 worden wij ertoe aangespoord Gods geboden niet alleen maar te onderhouden, doch erop toe te zien dat die gehoorzaamheid een uiting is van wat er werkelijk in ons hart leeft. Individueel moeten wij ons afvragen: ’Kan dat van mijn gehoorzaamheid aan Gods vereisten worden gezegd?’ Indien wij beseffen dat onze beweegreden of ons denken in bepaalde aangelegenheden te kort schiet — en niemand van ons kan zeggen dat hij vlekkeloos is — moeten wij ons afvragen: ’Wat doe ik om de situatie te verbeteren?’ — Spreuken 20:9; 1 Johannes 1:8.
7. (a) Hoe zou Jezus’ openlijke veroordeling van de Farizeeën in Mattheüs 15:3-9 ons kunnen helpen ons hart te beveiligen? (b) Welke situaties kunnen vereisen dat wij krachtige maatregelen nemen om onze geest en ons hart streng te onderrichten?
7 Toen joodse Farizeeën voorgaven God te eren terwijl zij listig een gebruik in de hand werkten dat door eigenbelang was ingegeven, stelde Jezus hen als huichelaars aan de kaak en toonde hij dat hun aanbidding tevergeefs was (Mattheüs 15:3-9). Jezus waarschuwde ook dat het om God, die het hart ziet, te behagen niet voldoende is uiterlijk een moreel leven te leiden terwijl wij ons met het oog op hartstochtelijk genot tevens blijven overgeven aan gedachten die immoreel zijn. Misschien zullen wij drastische maatregelen moeten nemen om onze geest en ons hart streng te onderrichten (Spreuken 23:12; Mattheüs 5:27-29). Zulk streng onderricht is eveneens nodig indien wij als gevolg van ons werelds werk, onze doeleinden op onderwijsgebied of onze keuze van amusement navolgers van de wereld beginnen te worden door ons naar haar maatstaven te laten vormen. Mogen wij nooit vergeten dat de discipel Jakobus degenen die belijden God toe te behoren maar die vrienden van de wereld willen zijn, als „overspeelsters” aanspreekt. Waarom? Omdat ’de gehele wereld in de macht van de goddeloze ligt’. — Jakobus 4:4; 1 Johannes 2:15-17; 5:19.
8. Wat moeten wij doen om ten volle profijt te trekken van Gods kostbare gedachten?
8 Om ten volle profijt te trekken van Gods gedachten over deze en andere aangelegenheden, moeten wij tijd opzij zetten om ze te lezen of te horen. Meer dan dat, wij moeten ze bestuderen, erover praten en erover mediteren. Veel lezers van De Wachttoren bezoeken geregeld de gemeentevergaderingen van Jehovah’s Getuigen, waar de bijbel wordt besproken. Om dit te kunnen, kopen zij tijd uit van andere bezigheden (Efeziërs 5:15-17). En wat zij daarvoor terugkrijgen, is veel meer waard dan materiële rijkdom. Denkt u er ook niet zo over?
9. Waarom maken sommigen die christelijke vergaderingen bezoeken, sneller vorderingen dan anderen?
9 Sommigen die deze vergaderingen bezoeken, maken echter sneller geestelijke vorderingen dan anderen. Zij passen de waarheid vollediger in hun leven toe. Hoe komt dat? Een belangrijke factor is dikwijls hun ijverige persoonlijke studie. Zij zien in dat wij niet van brood alleen leven; dagelijks geestelijk voedsel is net zo belangrijk als het geregeld nuttigen van stoffelijk voedsel (Mattheüs 4:4; Hebreeën 5:14). Zij doen er daarom moeite voor elke dag op zijn minst enige tijd te besteden aan het lezen van de bijbel of bijbelverklarende publikaties. Zij bereiden zich voor op de gemeentevergaderingen door de lessen van tevoren te bestuderen en de schriftplaatsen op te zoeken. Zij doen meer dan de stof lezen; zij mediteren erover. Tot hun studiepatroon behoort ernstig nadenken over de uitwerking die het geleerde op hun eigen leven dient te hebben. Naarmate hun geestelijke gezindheid groeit, gaan zij zich voelen als de psalmist die schreef: „Hoe lief heb ik uw wet! . . . Uw vermaningen zijn wonderbaar.” — Psalm 1:1-3; 119:97, 129.
10. (a) Hoelang kunnen wij ermee doorgaan tot nut van onszelf Gods Woord te bestuderen? (b) Hoe blijkt dit uit de Schrift?
10 Of wij Gods Woord nu een jaar, vijf jaar of al vijftig jaar bestuderen, het wordt nooit eenvoudig een saaie herhaling — niet wanneer Gods gedachten kostbaar voor ons zijn. Hoeveel iemand van ons ook uit de Schrift geleerd mag hebben, er is meer dat wij niet weten. „O God, hoeveel bedraagt de grootse som ervan wel niet!”, zei David. „Zou ik trachten ze te tellen, het zijn er zelfs meer dan de korrels van het zand.” Gods gedachten gaan ons vermogen om te tellen te boven. Als wij de hele dag Gods gedachten zouden opsommen totdat wij erbij in slaap vielen, dan zou er wanneer wij ’s ochtends wakker werden nog steeds veel meer zijn om over na te denken. David schreef dan ook: „Ik ben wakker geworden, en toch ben ik nog bij u” (Psalm 139:17, 18). Tot in alle eeuwigheid zullen wij meer over Jehovah en zijn wegen kunnen leren. Nooit zullen wij het punt bereiken dat wij alles weten. — Romeinen 11:33.
Haten wat Jehovah haat
11. Waarom is het belangrijk niet alleen Gods gedachten te kennen maar ons ook zijn gevoelens eigen te maken?
11 Onze studie van Gods Woord heeft niet louter ten doel ons hoofd met feiten te vullen. Naarmate wij Gods gedachten tot ons hart laten doordringen, beginnen wij ons ook Gods gevoelens eigen te maken. Hoe belangrijk is dat! Waartoe kan het leiden als wij zulke gevoelens niet aankweken? Hoewel wij misschien in staat zijn te herhalen wat de bijbel zegt, kan het toch zijn dat wij datgene wat verboden is als begeerlijk bezien, of wat vereist wordt als een last beschouwen. Het is waar dat zelfs indien wij haten wat verkeerd is, wij toch wellicht strijd moeten voeren wegens menselijke onvolmaaktheid (Romeinen 7:15). Maar kunnen wij verwachten Jehovah, „de onderzoeker van harten”, te behagen als wij ons niet ernstig inspannen om dat wat wij innerlijk zijn in overeenstemming te brengen met wat juist is? — Spreuken 17:3.
12. Hoe belangrijk zijn godvruchtige liefde en godvruchtige haat?
12 Godvruchtige haat is een krachtige bescherming tegen kwaaddoen, net als godvruchtige liefde het tot een genoegen maakt te doen wat juist is (1 Johannes 5:3). Herhaaldelijk spoort de Schrift ons aan om zowel liefde als haat aan te kweken. „O gij die Jehovah liefhebt, haat het kwade” (Psalm 97:10). „Hebt een afschuw van wat goddeloos is, hangt het goede aan” (Romeinen 12:9). Doen wij dat?
13. (a) Met welk gebed van David betreffende de vernietiging van de goddelozen zijn wij het volledig eens? (b) Wie waren, zoals uit Davids gebed blijkt, de goddelozen aangaande wie hij tot God bad om hen te vernietigen?
13 Jehovah heeft duidelijk zijn voornemen bekendgemaakt om de goddelozen op aarde uit te roeien en een nieuwe aarde in te luiden waarin rechtvaardigheid zal wonen (Psalm 37:10, 11; 2 Petrus 3:13). Zij die rechtvaardigheid liefhebben, zien verlangend uit naar die tijd. Zij zijn het volledig eens met de psalmist David, die bad: „O dat gij, o God, toch de goddeloze zoudt doden! Dan zullen zelfs de mannen aan wie bloedschuld kleeft stellig van mij wijken, die dingen over u zeggen volgens hun denkbeeld; zij hebben uw naam op een onwaardige wijze opgenomen — uw tegenstanders” (Psalm 139:19, 20). David verlangde er niet naar persoonlijk zulke goddelozen te doden. Hij bad of de vergelding door Jehovah’s hand mocht komen (Deuteronomium 32:35; Hebreeën 10:30). Het ging hierbij niet om mensen die op de een of andere manier alleen David persoonlijk kwaad hadden berokkend. Zij hadden God verkeerd voorgesteld en zijn naam op een onwaardige wijze opgenomen (Exodus 20:7). Zij waren zo oneerlijk te beweren dat zij hem dienden maar gebruikten zijn naam om hun eigen snode plannen te bevorderen. David had geen liefde voor hen die verkozen Gods tegenstanders te zijn.
14. Zijn er goddeloze mensen die geholpen kunnen worden? Zo ja, hoe dan wel?
14 Er zijn miljarden mensen die Jehovah niet kennen. Velen van hen beoefenen in onwetendheid dingen waarvan Gods Woord aantoont dat ze goddeloos zijn. Indien zij in deze handelwijze volharden, zullen zij tot degenen behoren die gedurende de grote verdrukking omkomen. Toch heeft Jehovah geen behagen in de dood van de goddelozen, en ook wij dienen dat niet te hebben (Ezechiël 33:11). Zolang de tijd het toelaat, proberen wij zulke mensen te helpen Jehovah’s wegen te leren kennen en toe te passen. Maar als sommige mensen nu van een intense haat jegens Jehovah blijk geven?
15. (a) Wie waren degenen die de psalmist als „ware vijanden” beschouwde? (b) Hoe kunnen wij in deze tijd tonen dat wij hen die tegen Jehovah opstaan, „haten”?
15 Over hen zei de psalmist: „Haat ik niet hen die u intens haten, o Jehovah, en walg ik niet van hen die tegen u opstaan? Waarlijk, met een volkomen haat haat ik hen. Zij zijn mij tot ware vijanden geworden” (Psalm 139:21, 22). Omdat zij Jehovah intens haatten, bezag David hen met afschuw. Tot degenen die van hun haat jegens Jehovah blijk geven door tegen hem op te staan, behoren de afvalligen. Afvalligheid is in werkelijkheid opstand tegen Jehovah. Sommige afvalligen belijden God te kennen en te dienen, maar zij verwerpen leringen of vereisten die in zijn Woord worden uiteengezet. Anderen beweren in de bijbel te geloven, maar zij verwerpen Jehovah’s organisatie en doen actief moeite haar werk te belemmeren. Wanneer zij moedwillig zulke slechtheid verkiezen nadat zij te weten zijn gekomen wat juist is, wanneer het slechte zo ingeworteld raakt dat het een onlosmakelijk deel van hun persoonlijkheid is, dan moet een christen degenen die zich onlosmakelijk aan het slechte gehecht hebben, (in de bijbelse zin van het woord) haten. Ware christenen delen Jehovah’s gevoelens ten aanzien van zulke afvalligen; zij zijn niet nieuwsgierig naar afvallige denkbeelden. Integendeel, zij ’walgen’ van hen die zich tot Gods vijanden hebben gemaakt, maar zij laten het aan Jehovah over om wraak te oefenen. — Job 13:16; Romeinen 12:19; 2 Johannes 9, 10.
Wanneer God ons doorvorst
16. (a) Waarom wilde David dat Jehovah hem doorvorste? (b) Wat moeten wij God vragen ons te helpen onderscheiden betreffende ons eigen hart?
16 David wilde in geen enkel opzicht als de goddelozen zijn. Veel mensen proberen te verbergen wat zij innerlijk zijn, maar David bad nederig: „Doorvors mij, o God, en ken mijn hart. Onderzoek mij, en ken mijn verontrustende gedachten, en zie of er in mij soms een smartelijke weg is, en leid mij op de weg der onbepaalde tijd” (Psalm 139:23, 24). Toen David over zijn hart sprak, bedoelde hij niet het fysieke orgaan. In overeenstemming met de figuurlijke betekenis van die uitdrukking doelde hij op dat wat hij van binnen was, de innerlijke mens. Ook wij moeten willen dat God ons hart doorvorst en onderscheidt of wij in enig opzicht onjuiste verlangens, genegenheden, gevoelens, doeleinden, gedachten of beweegredenen hebben (Psalm 26:2). Jehovah nodigt ons uit: „Mijn zoon, geef mij toch uw hart, en mogen die ogen van u een welgevallen hebben aan míjn wegen.” — Spreuken 23:26.
17. (a) Wat dienen wij te doen in plaats van verontrustende gedachten te verhullen? (b) Dient het ons te verbazen verkeerde neigingen in ons hart aan te treffen, en wat dienen wij daaraan te doen?
17 Indien er wegens verkeerde begeerten of verkeerde beweegredenen of wegens een verkeerd gedrag van onze zijde ook maar enige smartelijke, verontrustende gedachten in ons schuilen, zullen wij beslist willen dat Jehovah ons helpt de kwestie in het reine te brengen. In plaats van de zinsnede „een smartelijke weg” gebruikt de vertaling van Moffatt de uitdrukking „een verkeerde handelwijze”; The New English Bible zegt: „Enige weg die u [dat wil zeggen, God] bedroeft.” Het kan zijn dat wijzelf onze verontrustende gedachten niet goed begrijpen en dus niet weten hoe wij ons probleem aan God kenbaar moeten maken, maar hij begrijpt onze situatie (Romeinen 8:26, 27). Het dient ons niet te verbazen als er slechte neigingen in ons hart schuilen; toch mogen wij ze niet verontschuldigen (Genesis 8:21). Wij dienen Gods hulp te zoeken om ze volledig uit te bannen. Indien wij Jehovah en zijn wegen werkelijk liefhebben, kunnen wij hem in verband met die hulp benaderen in het vertrouwen dat ’God groter is dan ons hart en alle dingen weet’. — 1 Johannes 3:19-21.
18. (a) Hoe leidt Jehovah ons op de weg der onbepaalde tijd? (b) Welke hartverwarmende prijzende woorden mogen wij verwachten te horen indien wij Jehovah’s leiding blijven volgen?
18 In overeenstemming met het gebed van de psalmist of Jehovah hem wilde leiden op de weg der onbepaalde tijd, leidt Jehovah zijn nederige, gehoorzame dienstknechten ook werkelijk. Hij leidt hen niet alleen op de weg die een lang leven kan betekenen in de zin dat hun leven niet vroegtijdig wordt afgesneden wegens kwaaddoen, maar ook in de zin dat die weg tot eeuwig leven leidt. Hij doordringt ons ervan dat wij de zondenverzoenende waarde van Jezus’ offer nodig hebben. Door middel van zijn Woord en zijn organisatie verschaft hij ons uiterst belangrijk onderricht zodat wij zijn wil kunnen doen. Hij beklemtoont hoe belangrijk het voor ons is gunstig op zijn hulp te reageren opdat wij innerlijk de soort van persoon worden die wij uiterlijk belijden te zijn (Psalm 86:11). En hij moedigt ons aan door ons het vooruitzicht te geven op eeuwig leven in volmaakte gezondheid in een rechtvaardige nieuwe wereld, zodat wij ons leven kunnen gebruiken om hem als de enige ware God te dienen. Indien wij loyaal op zijn leiding blijven reageren, zal hij in feite tot ons hetzelfde zeggen als tot zijn Zoon: „Ik heb u goedgekeurd.” — Lukas 3:22; Johannes 6:27; Jakobus 1:12.
Wat is uw commentaar?
◻ Waarom beziet Jehovah zijn dienstknechten dikwijls anders dan mensen dit doen?
◻ Wat kan ons helpen te onderscheiden wat God ziet wanneer hij ons hart onderzoekt?
◻ Door wat voor studiepatroon worden wij geholpen de feiten te leren kennen en ons hart te beveiligen?
◻ Waarom is het belangrijk niet alleen te weten wat God zegt maar ons ook zijn gevoelens eigen te maken?
◻ Waarom dienen wij persoonlijk te bidden: „Doorvors mij, o God, en ken mijn hart”?
[Illustratie op blz. 16]
Doe er moeite voor om u tijdens uw studie Gods gedachten en gevoelens eigen te maken
[Illustratie op blz. 18]
Jehovah’s gedachten zijn „zelfs meer dan de korrels van het zand”
[Verantwoording]
Pictorial Archive (Near Eastern History) Est.