Wat zegt de bijbel over God en Jezus?
ALS mensen de bijbel van begin tot eind zonder enig vooropgezet denkbeeld van een Drieëenheid zouden lezen, zouden zij dan uit zichzelf op zo’n gedachte komen? Beslist niet.
Wat op een onbevooroordeelde lezer heel duidelijk overkomt, is dat God alleen de Almachtige, de Schepper, is, apart en onderscheiden van ieder ander, en dat Jezus, zelfs in zijn voormenselijke bestaan, eveneens een aparte en onderscheiden persoon is, een geschapen wezen, ondergeschikt aan God.
God is één, niet drie
DE BIJBELSE leer dat God één is, wordt monotheïsme genoemd. En L. L. Paine, hoogleraar in de kerkgeschiedenis, geeft te kennen dat het monotheïsme in zijn zuiverste vorm geen ruimte laat voor een Drieëenheid: „Het Oude Testament is strikt monotheïstisch. God is een op zichzelf staand persoon. De gedachte dat daar een drieëenheid te vinden zou zijn . . . is volkomen ongegrond.”
Werd er van het monotheïsme afgestapt na Jezus’ komst op aarde? Paine antwoordt: „Op dit punt is er geen breuk tussen het Oude en het Nieuwe Testament. De monotheïstische traditie wordt voortgezet. Jezus was een jood, door joodse ouders onderwezen in de geschriften van het Oude Testament. Zijn leer was door en door joods; weliswaar een nieuw evangelie, maar geen nieuwe theologie. . . . En als zijn eigen geloofsovertuiging aanvaardde hij de tekst bij uitstek van het joodse monotheïsme: ’Hoor, o Israël, de Heer onze God is één God.’”
Die woorden staan in Deuteronomium 6:4. Volgens de katholieke New Jerusalem Bible luidt die tekst: „Luister, Israël: Jahweh onze God is de ene, de enige Jahweh.”a Grammaticaal staat het woord „ene” in dat vers zonder meervoudige bepalingen die zouden aanduiden dat het iets anders betekent dan één afzonderlijke persoon.
De christelijke apostel Paulus gaf evenmin te kennen dat er iets veranderd was in het wezen van God, zelfs niet nadat Jezus naar de aarde was gekomen. Hij schreef: „God is slechts één.” — Galaten 3:20; zie ook 1 Korinthiërs 8:4-6.
Duizenden malen door de hele bijbel heen wordt er over God gesproken als over één persoon. Wanneer hij spreekt, spreekt hij als één onverdeelde, afzonderlijke persoon. De bijbel kon op dit punt niet duidelijker zijn. God verklaart namelijk: „Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam; en aan niemand anders zal ik mijn eigen heerlijkheid geven” (Jesaja 42:8). „Ik ben Jahwe uw God . . . Gij zult geen andere goden hebben, ten koste van Mij.” (Wij cursiveren.) — Exodus 20:2, 3, WV.
Waarom zouden alle door God geïnspireerde bijbelschrijvers over God spreken als over één persoon als hij in werkelijkheid in drie personen bestond? Welk doel zou daarmee gediend worden, behalve dat mensen erdoor worden misleid? Als God uit drie personen bestond, zou hij dit beslist door zijn bijbelschrijvers volkomen duidelijk hebben laten maken, zodat er geen twijfel over kon bestaan. Op zijn minst zouden de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften die persoonlijk contact met Gods eigen Zoon hadden, dit gedaan hebben. Maar dat is niet het geval.
In plaats daarvan hebben de bijbelschrijvers heel duidelijk gemaakt dat God één Persoon is — een unieke, ondeelbare Persoon die zijns gelijke niet heeft: „Ik ben Jehovah, en er is geen ander. Behalve mij is er geen God” (Jesaja 45:5). „Gij, wiens naam Jehovah is, gij alleen [zijt] de Allerhoogste . . . over heel de aarde.” — Psalm 83:18.
Geen meervoudige God
JEZUS noemde God „de enige ware God” (Johannes 17:3). Nooit sprak hij over God als een uit meerdere personen bestaande godheid. Om die reden wordt nergens in de bijbel iemand anders dan Jehovah de Almachtige genoemd. Het woord „almachtig” zou anders zijn betekenis verliezen. Noch Jezus noch de heilige geest wordt ooit zo genoemd, want alleen Jehovah is oppermachtig. In Genesis 17:1 verklaart hij: „Ik ben God de Almachtige.” En in Exodus 18:11 staat: „Jehovah [is] groter . . . dan alle andere goden.”
In de Hebreeuwse Geschriften heeft het woord ʼelohʹah (god) twee meervoudsvormen, namelijk ʼelo·himʹ (goden) en ʼelo·hēʹ (goden van). Deze meervoudsvormen hebben gewoonlijk betrekking op Jehovah en worden in dat geval in het enkelvoud vertaald met „God”. Wijzen deze meervoudsvormen op een Drieëenheid? Nee. In A Dictionary of the Bible zegt William Smith: „Het fantasievolle denkbeeld dat [ʼelo·himʹ] betrekking had op de drieëenheid van personen in de Godheid, vindt thans onder bijbelgeleerden nauwelijks steun. Òf het is wat grammatici de pluralis majestatis noemen, òf het duidt de volheid van goddelijke sterkte aan, de som van de krachten die God tentoonspreidt.”
The American Journal of Semitic Languages and Literatures zegt over het woord ʼelo·himʹ: „Het wordt bijna onveranderlijk verbonden met een enkelvoudige werkwoordsvorm en heeft een enkelvoudige bijvoeglijke bepaling bij zich.” Ter illustratie: de titel ʼelo·himʹ komt op zichzelf staand in het scheppingsverslag 35 maal voor, en steeds staat het werkwoord dat beschrijft wat God zei en deed, in het enkelvoud (Genesis 1:1–2:4). Die publikatie concludeert derhalve: „[ʼElo·himʹ] moet veeleer uitgelegd worden als een versterkend meervoud, dat op grootheid en majesteit duidt.”
ʼElo·himʹ betekent niet „personen”, maar „goden”. Degenen die beweren dat dit woord een Drieëenheid impliceert, maken zichzelf dan ook tot polytheïsten, aanbidders van meer dan één God. Waarom? Omdat het zou betekenen dat er drie goden in de Drieëenheid zijn. Maar bijna alle Drieëenheidsaanhangers verwerpen de zienswijze dat de Drieëenheid uit drie afzonderlijke goden bestaat.
De bijbel gebruikt de woorden ʼelo·himʹ en ʼelohēʹ ook wanneer er op een aantal valse goden of afgoden wordt gedoeld (Exodus 12:12; 20:23). Maar andere keren kan de term betrekking hebben op slechts één enkele valse god, zoals toen de Filistijnen spraken over „hun god [ʼelo·hēʹ] Dagon” (Rechters 16:23, 24). Baäl wordt „een god [ʼelo·himʹ]” genoemd (1 Koningen 18:27). Bovendien wordt de term gebruikt voor mensen (Psalm 82:1, 6). Tot Mozes werd gezegd dat hij Aäron en Farao tot „God” [ʼelo·himʹ] moest dienen. — Exodus 4:16; 7:1.
Het is duidelijk dat het gebruik van de titels ʼelo·himʹ en ʼelo·hēʹ voor valse goden, en zelfs voor mensen, niet impliceerde dat elk van hen een veelheid van goden was; evenmin betekent het feit dat ʼelo·himʹ of ʼelo·hēʹ op Jehovah wordt toegepast, dat hij meer dan één persoon is, vooral niet als wij het getuigenis van de rest van de bijbel over dit onderwerp in aanmerking nemen.
Jezus een afzonderlijke schepping
JEZUS was tijdens zijn verblijf op aarde een mens, zij het een volmaakt mens omdat God de levenskracht van Jezus naar de schoot van Maria had overgebracht (Mattheüs 1:18-25). Maar zo had zijn leven geen aanvang genomen. Hijzelf verklaarde dat hij ’uit de hemel was neergedaald’ (Johannes 3:13). Het was dan ook alleen maar logisch dat hij later tot zijn volgelingen zou zeggen: „Als gij dan de Mensenzoon [Jezus] ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was . . .?” — Johannes 6:62, WV.
Jezus had dus in de hemel geleefd voordat hij naar de aarde kwam. Maar maakte hij toen deel uit van een almachtige, eeuwige drieënige Godheid? Nee, want de bijbel zegt duidelijk dat Jezus in zijn voormenselijk bestaan een geschapen geestelijk wezen was, evenals de engelen door God geschapen geestelijke wezens waren. Noch de engelen noch Jezus hadden vóór hun schepping bestaan.
Jezus was in zijn voormenselijk bestaan „de eerstgeborene van heel de schepping” (Kolossenzen 1:15, WV). Hij was „het begin van Gods schepping” (Openbaring 3:14, Groot Nieuws Bijbel met deuterokanonieke boeken [GNB]). De uitdrukking „begin” [Grieks: arʹche] kan niet terecht zo worden uitgelegd dat Jezus de ’beginner’ van Gods schepping was. Johannes gebruikt in de door hem geschreven bijbelgedeelten meer dan twintig maal verschillende vormen van het Griekse woord arʹche, en deze hebben altijd dezelfde betekenis, namelijk „begin”. Ja, Jezus werd door God geschapen als het begin van Gods onzichtbare scheppingswerken.
Merk op hoe nauw deze vermeldingen over de oorsprong van Jezus overeenkomen met uitdrukkingen die in het bijbelboek Spreuken door de figuurlijke „wijsheid” worden gebezigd: „Jahweh schiep mij als zijn eerste gewrocht, als het eerste werk, dat Hij ooit heeft gemaakt. Eer de bergen waren neergelaten, eer de heuvels ontstonden, werd ik geboren, eer Hij de aarde had gemaakt en de velden, en alle grondstoffen der wereld” (Spreuken 8:12, 22, 25, 26, Petrus-Canisiusvertaling [PC]). Hoewel degene die door God werd geschapen, wordt gepersonifieerd als de „wijsheid”, zijn de meeste bijbelgeleerden het erover eens dat dit in werkelijkheid beeldspraak is waarmee gedoeld wordt op Jezus als geestelijk schepsel vóór zijn menselijke bestaan.
Jezus, als de „wijsheid” in zijn voormenselijke bestaan, vervolgt met te zeggen dat hij „een meesterwerkman” „aan zijn [Gods] zijde” was (Spreuken 8:30, Jerusalem Bible [JB]). In overeenstemming met deze rol van meesterwerkman zegt Kolossenzen 1:16 over Jezus: „God heeft door hem alles geschapen in de hemel en op aarde.” — GNB.
Het was dus door bemiddeling van deze meesterwerker, zijn jongere partner als het ware, dat de Almachtige God alle andere dingen schiep. De bijbel vat de kwestie als volgt samen: „Voor ons [is er] maar één God, de Vader, uit wie het al voortkomt . . . en één Heer, Jezus Christus, door wie het al bestaat.” (Wij cursiveren.) — 1 Korinthiërs 8:6, WV.
God sprak ongetwijfeld tot deze meesterwerkman toen hij zei: „Laten wij de mens maken naar ons beeld” (Genesis 1:26). Sommigen hebben beweerd dat de woorden „wij” en „ons” in deze uitspraak op een Drieëenheid duiden. Maar als u zou zeggen: ’Laten wij iets voor onszelf maken’, zou normaal gesproken niemand dat opvatten als een aanduiding dat in u verscheidene personen tot één zijn samengevoegd. U bedoelt gewoon dat twee of meer afzonderlijke personen samen aan iets zullen werken. Toen God de woorden „wij” en „ons” gebruikte, sprak hij dus ook gewoon tot een andere persoon, zijn eerste geestelijke schepping, de meesterwerkman, de voormenselijke Jezus.
Zou God verzocht kunnen worden?
IN MATTHEÜS 4:1 wordt over Jezus gezegd dat hij „door de Duivel verzocht” werd. Nadat Satan Jezus „alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid” had getoond, zei hij: „Al deze dingen zal ik u geven indien gij neervalt en een daad van aanbidding jegens mij verricht” (Mattheüs 4:8, 9). Satan probeerde Jezus ertoe te brengen deloyaal aan God te zijn.
Maar wat had zo’n toets op loyaliteit nu voor zin als Jezus God was? Kon God tegen zichzelf in opstand komen? Nee, maar engelen en mensen konden wel tegen God in opstand komen, en hebben dat ook gedaan. De verzoeking van Jezus zou alleen zin hebben als hij niet God, maar een afzonderlijke persoon met een eigen vrije wil was, iemand die deloyaal had kunnen zijn als hij dat verkozen had, zoals een engel of een mens.
Het is daarentegen ondenkbaar dat God zou kunnen zondigen en deloyaal jegens zichzelf zou kunnen zijn. „Volmaakt is zijn activiteit . . . Een God van getrouwheid, . . . rechtvaardig en oprecht is hij” (Deuteronomium 32:4). Als Jezus dus God was geweest, had hij niet verzocht kunnen worden. — Jakobus 1:13.
Aangezien Jezus niet God is, had hij deloyaal kunnen zijn. Maar hij bleef getrouw door te zeggen: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten.’” — Mattheüs 4:10.
Hoe hoog was de losprijs?
EEN van de voornaamste redenen waarom Jezus naar de aarde kwam, is ook rechtstreeks van invloed op de Drieëenheid. De bijbel zegt: „Er is één God en één middelaar tussen God en mensen, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen.” — 1 Timotheüs 2:5, 6.
Jezus, niets meer en niets minder dan een volmaakt mens, werd een losprijs die precies overeenkwam met wat Adam verbeurd had — het recht op volmaakt menselijk leven op aarde. Paulus kon Jezus daarom terecht „de laatste Adam” noemen. In dezelfde context zei de apostel: „Evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden” (1 Korinthiërs 15:22, 45). Het volmaakte menselijke leven van Jezus — niets meer en niets minder — was de „overeenkomstige losprijs” die door de goddelijke gerechtigheid werd vereist. Een grondbeginsel, zelfs van menselijke gerechtigheid, is dat de prijs die wordt betaald, evenredig moet zijn aan het bedreven kwaad.
Als Jezus echter deel uitmaakte van een Godheid, zou de loskoopprijs oneindig veel hoger zijn geweest dan wat Gods Wet vereiste (Exodus 21:23-25; Leviticus 24:19-21). Het was slechts een volmaakt mens, Adam, die in Eden zondigde, niet God. Dus moest de losprijs, om werkelijk in overeenstemming te zijn met Gods gerechtigheid, een nauwkeurig equivalent daarvan zijn — een volmaakt mens, „de laatste Adam”. Toen God Jezus als de losprijs naar de aarde zond, maakte hij Jezus derhalve tot datgene waarmee aan de gerechtigheid zou worden voldaan, geen incarnatie, geen Godmens, maar een volmaakt mens, „lager dan engelen” (Hebreeën 2:9; vergelijk Psalm 8:5, 6). Hoe zou enig deel van een almachtige Godheid — Vader, Zoon of heilige geest — ooit lager kunnen zijn dan engelen?
In welk opzicht de „eniggeboren Zoon”?
DE BIJBEL noemt Jezus de „eniggeboren Zoon” van God (Johannes 1:14; 3:16, 18; 1 Johannes 4:9). Trinitariërs zeggen dat aangezien God eeuwig is, de Zoon van God ook eeuwig is. Maar hoe kan iemand een zoon zijn en terzelfder tijd even oud zijn als zijn vader?
Trinitariërs beweren dat in het geval van Jezus de uitdrukking „eniggeboren” niet moet worden opgevat in de gewone betekenis van als zoon door een vader verwekt te zijn. Zij zeggen dat „eniggeboren” in Jezus’ geval opgevat moet worden in „de zin van een oorsprongloze verhouding”, een soort van enige-zoonverhouding zonder de verwekking (Vine’s Expository Dictionary of Old and New Testament Words). Vindt u dat logisch klinken?
Waarom gebruikt de bijbel bovendien exact hetzelfde Griekse woord voor „eniggeboren” (zoals Vine zonder enige verklaring toegeeft) om de verhouding tussen Isaäk en Abraham te beschrijven? In Hebreeën 11:17 wordt Isaäk Abrahams „eniggeboren zoon” genoemd. Er kan geen twijfel over bestaan dat Isaäk hier de eniggeborene was in de normale zin van het woord en dat hij niet qua leeftijd of positie aan zijn vader gelijk was.
Het Griekse grondwoord voor „eniggeboren” dat in het geval van Jezus en Isaäk wordt gebruikt, is mo·noʹge·nes, van moʹnos, wat „alleen, enig” betekent, en giʹno·mai, een grondwoord dat volgens Strongs Exhaustive Concordance „verwekken”, „worden (tot bestaan komen)” betekent. Vandaar dat mo·noʹge·nes gedefinieerd wordt als: „Eniggeborene, enig verwekte, d.w.z. een enig kind.” — A Greek and English Lexicon of the New Testament, door E. Robinson.
De Theological Dictionary of the New Testament, onder redactie van Gerhard Kittel, zegt: „[Mo·noʹge·nes] betekent ’de enige nakomeling zijnde’, d.w.z. zonder broers of zusters.” Dit boek zegt ook dat in Johannes 1:18; 3:16, 18 en 1 Johannes 4:9 „de verhouding tussen Jezus en de Vader niet slechts vergeleken wordt met die van een enig kind tot zijn vader. Het is de verhouding van de eniggeborene tot de Vader.”
Het leven van Jezus, de eniggeboren Zoon, heeft dus een begin gehad. En de Almachtige God kan terecht zijn Levengever of Vader worden genoemd in dezelfde betekenis als waarin een aardse vader, zoals Abraham, een zoon verwekt (Hebreeën 11:17). Wanneer de bijbel over God spreekt als de „Vader” van Jezus, wordt er dus mee bedoeld wat er staat — dat zij twee afzonderlijke personen zijn. God is de oudere of meerdere. Jezus is de jongere of mindere — in leeftijd, positie, macht en kennis.
Wanneer men in aanmerking neemt dat Jezus niet de enige geschapen geestenzoon van God in de hemel was, wordt het duidelijk waarom in zijn geval de uitdrukking „eniggeboren Zoon” werd gebruikt. Talloze andere geschapen geestelijke wezens, engelen, worden eveneens „zonen Gods” genoemd, in dezelfde zin als waarin Adam een zoon van God was, aangezien hun levenskracht zijn oorsprong vond bij Jehovah God, de Bron van het leven (Job 38:7; Psalm 36:9; Lukas 3:38). Maar dezen werden allemaal geschapen door tussenkomst van de „eniggeboren Zoon”, de enige die rechtstreeks door God werd voortgebracht. — Kolossenzen 1:15-17.
Bezag men Jezus als God?
HOEWEL Jezus in de bijbel dikwijls de Zoon van God wordt genoemd, bezag niemand in de eerste eeuw hem ooit als God de Zoon. Zelfs de demonen, die ’geloven dat er één God is’, wisten op grond van hun ervaring in het geestenrijk dat Jezus niet God was. Dus spraken zij Jezus correct aan als een afzonderlijke persoon, namelijk de „Zoon van God” (Jakobus 2:19; Mattheüs 8:29). En toen Jezus stierf, wisten de heidense Romeinse soldaten die erbij stonden voldoende om te zeggen dat wat zij van zijn volgelingen gehoord hadden, waar moest zijn, niet dat Jezus God was, maar dat ’dit waarlijk Gods Zoon was’. — Mattheüs 27:54.
De uitdrukking „Zoon van God” heeft derhalve betrekking op Jezus als een afzonderlijk geschapen wezen, niet als een deel van een Drieëenheid. Als de Zoon van God kon hij niet God zelf zijn, want Johannes 1:18 zegt: „Niemand heeft ooit God gezien.” — WV.
De discipelen bezagen Jezus als de ’ene middelaar tussen God en mensen’, niet als God zelf (1 Timotheüs 2:5). Aangezien een middelaar per definitie iemand anders is dan degenen die bemiddeling nodig hebben, zou het een tegenstrijdigheid zijn wanneer Jezus één in wezen zou zijn met een van beide partijen die hij tracht te verzoenen. Dan zou hij voorwenden iets te zijn wat hij niet is.
De bijbel is duidelijk en consequent als het gaat om de verhouding waarin God tot Jezus staat. Alleen Jehovah God is Almachtig. Hij heeft de voormenselijke Jezus rechtstreeks geschapen. Jezus had derhalve een begin en kon nooit qua macht of eeuwigheid aan God gelijk zijn.
[Voetnoten]
a Gods naam wordt in sommige vertalingen weergegeven met „Jahwe(h)”, in andere met „Jehova(h)”.
[Inzet op blz. 14]
Omdat Jezus door God geschapen is, komt hij in leeftijd, macht en kennis op de tweede plaats
[Illustratie op blz. 15]
Jezus zei dat hij een voormenselijk bestaan had, daar hij als het begin van Gods onzichtbare scheppingswerken door God geschapen was