VERSTAND, BEGRIP
De Hebreeuwse en Griekse woorden die in de Schrift met „verstand; begrip” worden weergegeven, kunnen betrekking hebben op het begrijpen van iets wat betrekkelijk eenvoudig is of kunnen duiden op een volledig en diepgaand inzicht in de innerlijke aard, de diepere redenen en de draagwijdte van ingewikkelde zaken. Inzicht, onderscheidingsvermogen en waarnemingsvermogen zijn allemaal nauw verwant aan verstand.
Het Hebreeuwse werkwoord bin en het zelfstandig naamwoord bi·nahʹ worden het vaakst in verband gebracht met verstand of begrip. Soms beklemtonen bin en bi·nahʹ nadrukkelijker de specifieke aspecten van verstand, zoals begrijpen en onderscheiden (1Sa 3:8; 2Sa 12:19; Ps 19:12; Da 9:2), zorgvuldig acht geven en letten op (De 32:7; Ps 37:10; Sp 14:15; 23:1; Da 11:37) of aandacht schenken aan, opmerkzaam zijn (Job 31:1; 32:12; 37:14; Jer 2:10), en kunnen ze ook zo worden vertaald. Professor R. C. Dentan schrijft in The Interpreter’s Dictionary of the Bible (onder redactie van G. A. Buttrick, 1962, Deel 4, blz. 733): „Het grondwoord בין [bin] betekent in de eerste plaats ’met de zintuigen waarnemen’, ’verschillen opmerken’, vervolgens ’zorgvuldig aandacht schenken aan’ en ten slotte — vooral in de afgeleide stammen — ’begrip verwerven’ of dit aan anderen ’geven’.” De hebraïcus Gesenius geeft er de volgende grondbetekenis aan: „scheiden, onderscheid maken; . . . vandaar onderscheiden, opmerken, begrijpen, hetgeen allemaal berust op het vermogen om te scheiden, onderscheid te maken, verschillen waar te nemen” (A Hebrew and English Lexicon of the Old Testament, vertaald door E. Robinson, 1836, blz. 140). Een ander zelfstandig naamwoord, tevoe·nahʹ, is van hetzelfde grondwoord afgeleid als bi·nahʹ en kan, al naar gelang de context, heel goed met „onderscheidingsvermogen” (Sp 10:23; 11:12) of „verstand” (Ex 31:3; De 32:28) worden weergegeven.
Volgens de grondbetekenis van deze termen is een verstandig persoon in staat een zaak te onderzoeken en te onderscheiden hoe die in elkaar zit doordat hij de afzonderlijke factoren of onderdelen waaruit het geheel bestaat, van elkaar scheidt, vervolgens hun onderlinge verband ziet en aldus de belangrijkheid of betekenis van de zaak begrijpt of vat. Men kan dit met een taal illustreren. Om te begrijpen wat in een bepaalde taal wordt gezegd, moet men de afzonderlijke woorden waaruit de zinnen bestaan kunnen onderscheiden, de betekenis ervan kennen en hun onderlinge verband zien (De 28:49). Maar ook al begrijpt iemand misschien in grote trekken wat er tot hem wordt gezegd, echt begrip kan verder gaan en inhouden dat men de werkelijke betekenis en de diepere zin van de boodschap begrijpt, die vervolgens goed kan inschatten en er profijt van kan trekken, en weet hoe men ernaar moet handelen. Toen de priester Ezra het volk in Jeruzalem de Wet voorlas, waren „allen die genoeg begrip [Hebr.: bin] hadden om te luisteren”, bijeengekomen, maar hoewel deze personen oud genoeg waren om al de woorden te begrijpen, „verklaarden [de levieten] de wet aan het volk [onderwezen het volk in de wet, of maakten de wet begrijpelijk (een vorm van bin)] . . . Zij bleven voorlezen uit het boek, uit de wet van de ware God, het werd toegelicht en er werd betekenis in gelegd; en zij bleven het voorgelezene begrijpelijk maken.” — Ne 8:2, 3, 7, 8.
In de Griekse Geschriften wordt „verstand; begrip” in de zin van waarnemingsvermogen, de betekenis van een zaak begrijpen, hoofdzakelijk weergegeven door het werkwoord su·ni·eʹmi (lett.: bij elkaar brengen) en het eraan verwante zelfstandig naamwoord suʹne·sis. Andere uitdrukkingen zijn e·piʹsta·mai, wat de grondbetekenis van „goed kennen” heeft, en gi·noʹsko, „kennen; weten”.
De bron van kennis en verstand. Jehovah God is zowel de Bron van kennis en verstand als het Grootste Voorbeeld van de manier waarop men er gebruik van moet maken. De voortreffelijke coördinatie van het universum en de schitterende wijze waarop het functioneert, waarbij elk scheppingswerk een speciaal en harmonieus doel dient en er zich geen botsingen of problemen voordoen als gevolg van het feit dat het hun Schepper aan onderscheidingsvermogen ontbreekt, openbaren Gods kennis en verstand (Job 38:36; Ps 136:5-9; Sp 3:19, 20; Jer 10:12, 13). God heeft de dieren instinctieve wijsheid gegeven, elk naar zijn soort. Mensen besteden er misschien jaren aan om verstand van aërodynamica te krijgen, maar de valk heeft instinctieve kennis van de verschillende soorten luchtstromingen en weet hoe hij ze moet benutten (Job 39:26). Dieren ontbreekt het echter aan bepaalde, slechts de mens eigen aspecten van verstand. — Vgl. Ps 32:9.
Ondanks eeuwenlang intensief onderzoek kan de mens veel natuurverschijnselen en kringlopen die volgens goddelijke wetten functioneren, nog niet volledig begrijpen (Job 36:29; 38:19, 20). Wat mensen bij hun studie van de stoffelijke schepping kunnen vatten, benadert alleen nog maar ’de zomen van Gods wegen’ en is slechts „een gefluister” in vergelijking met „machtige donder”. Dit geldt zelfs nog sterker voor Gods oordelen en zijn reddingsdaden, want zijn gedachten zijn voor goddeloze personen te diep om ze te kunnen begrijpen (Job 26:7-14; Ps 92:5, 6). Doordat Job echter acht gaf op Gods wijsheid en verstand die in de stoffelijke schepping worden geopenbaard, werd hij geholpen zijn verhouding tot zijn Schepper in het juiste perspectief te zien en nederig zijn eigen gebrek aan verstand te erkennen. — Job 42:1-6.
Wat de mens betreft, Jehovah kan de gedachten en handelingen van alle mensen doorzien (1Kr 28:9; Ps 139:1-6), en als hij dat verkiest, ’geeft hij zorgvuldig acht op’ (Hebr.: bin) of schenkt hij nauwlettend aandacht aan afzonderlijke personen en groepen (Sp 21:12; Ps 5:1, 2). Hij kent zijn eigen onwrikbare voornemen en weet wat hij in de toekomst zal doen. Zijn rechtvaardige maatstaven staan vast en zijn onveranderlijk. Daarom „is [er] geen wijsheid, noch enig onderscheidingsvermogen, noch enige raad tégen Jehovah” (Sp 21:30; vgl. Jes 29:13, 14; Jer 23:20; 30:24). Hij hoeft bij niemand te rade te gaan om iets te begrijpen, bijvoorbeeld hoe hij zijn dienstknechten doeltreffend kan helpen of hen uit benauwdheid en van onderdrukking kan bevrijden. — Jes 40:10-15, 27-31.
Kennis van Jehovah God en het onderscheiden van zijn wil, gepaard aan geloof en vertrouwen, vormen voor zijn met intelligentie begiftigde schepselen derhalve het fundament van werkelijk verstand. „Kennis van de Allerheiligste, dat is verstand”, en dit omvat begrip van „rechtvaardigheid en recht en oprechtheid . . ., de gehele baan van wat goed is” (Sp 9:10; 2:6-9; 16:20). Iets werkelijk belangrijks kan pas volledig worden begrepen wanneer men alle factoren vanuit Jehovah’s standpunt beschouwt en in samenhang met zijn maatstaven, eigenschappen en zijn eeuwige voornemen beziet.
Degenen die zich van de Bron afwenden. Iemand die een zondige weg gaat bewandelen, begint God buiten beschouwing te laten als een factor die in aanmerking genomen moet worden bij het nemen van beslissingen en het maken van plannen (Job 34:27). Zo iemand staat toe dat zijn hart hem met betrekking tot de verkeerdheid van zijn wegen verblindt en hij verliest zijn inzicht (Ps 36:1-4). Ook al beweert hij God te aanbidden, hij stelt mensengeboden boven de geboden van God; hij geeft er de voorkeur aan (Jes 29:13, 14). Hij rationaliseert en verontschuldigt zijn losbandige gedrag als louter „spel” (Sp 10:23), wordt verdorven, redeloos en dwaas in zijn overleggingen, waarbij hij zelfs zo ver gaat dat hij aanneemt dat de onzichtbare God zijn verkeerde handelwijze niet ziet of opmerkt, alsof Gods waarnemingsvermogen tekort zou schieten (Ps 94:4-10; Jes 29:15, 16; Jer 10:21). Door zijn gedrag en daden zegt hij in feite: „Er is geen Jehovah” (Ps 14:1-3) en laat hij hem volledig ’uit het beeld’. Daar hij zich niet door goddelijke beginselen laat leiden, kan hij de dingen niet juist beoordelen, niet duidelijk zien waar het om gaat, de erbij betrokken factoren niet goed inschatten en geen juiste beslissingen nemen. — Sp 28:5.
Terreinen van menselijk verstand. Verstand kan verband houden met vakkennis en bekwaamheid op terreinen als de constructie en het ontwerpen van gebouwen, of het vervaardigen van houten, metalen, stenen of stoffen voorwerpen. De Tyrische werker Hiram was „een kunstvaardig man, ervaren in verstand”, een handwerksman die met vele verschillende materialen werkte (2Kr 2:13, 14; 1Kon 7:13, 14). In zo’n geval draagt verstand ertoe bij dat men doeltreffend werkt en produkten van duurzame kwaliteit vervaardigt.
Anderen zijn wellicht „deskundig [een vorm van bin]” op het gebied van vervoer of muziek (1Kr 15:22; 25:7, 8; 2Kr 34:12). Sommigen kunnen een goed begrip hebben van taal, schrift of andere wetenschappelijke onderwerpen (Da 1:4, 17, 20). Kundigheid op die terreinen kan door natuurlijke bekwaamheden en door inspanning verworven worden. Vanzelfsprekend kan Gods geest de vakbekwaamheid van mensen vergroten of verbeteren en hen in staat stellen anderen hun ambacht of beroep te leren. — Ex 31:2-5; 35:30-35; 36:1; 1Kr 28:19.
Sommigen hebben wellicht veel mensenkennis, een goede opmerkingsgave en zijn in staat juiste gevolgtrekkingen te maken. Toen David de manier opmerkte waarop zijn dienaren onder elkaar fluisterden, „begreep” hij dat het kind dat hij bij Bathseba had, gestorven was (2Sa 12:19). Rehabeam liet zich door zijn begrip van de zondige menselijke natuur en haar afgunstige en jaloerse neigingen leiden toen hij zijn zonen erfdelen toewees. — 2Kr 11:21-23.
Insgelijks kunnen afzonderlijke personen of hele gemeenschappen van mensen door hun scherpe zakelijke inzicht rijk worden, net als „de leider” van Tyrus (Ez 28:2, 4). Heersers hebben wellicht verstand van oorlogvoering en strategie (Jes 10:12, 13) of zijn bedreven in politieke diplomatie (Da 8:23). Toch kan deze kennis beperkt en van tijdelijk nut zijn, zoals in de hierboven aangehaalde gevallen.
Uit het voorgaande blijkt dus dat de Schrift spreekt over verstand dat men op grond van natuurlijke bekwaamheden kan verwerven. Doch elk „bevattingsvermogen” (suʹne·sis) van wereldse „intellectuelen” (suʹne·toi) wordt tot dwaasheid en heeft geen enkel nut wanneer Gods voornemens niet in aanmerking worden genomen (1Kor 1:19, 20, Int). Daarom legt de Schrift voornamelijk de nadruk op het verwerven van verstand dat van een verhevener niveau is — een geestelijk niveau — en waarvan God het fundament is. Hoezeer de mensen ook de natuurlijke hulpbronnen van de aarde exploiteren, haar diepten en de diepten der zeeën verkennen of de hemel bestuderen, zij zullen door hun eigen inspanningen nooit „de plaats van het verstand” en de wijsheid kunnen vinden die tot een succesvol leven in rechtvaardigheid en geluk voeren (Job 28:1-21, 28). Zulk een verstand is ’beter dan zilver’ en kan leiden tot de zo begeerde toekomst die niet door vergankelijke wereldse rijkdom en eer verkregen kan worden. — Sp 16:16, 22; 23:4, 5; Ps 49:6-8, 14, 20.
Verhouding tot kennis en wijsheid. Verstand moet gebaseerd zijn op kennis en hangt nauw samen met kennis, maar is op zichzelf meer dan louter kennis. De omvang en de waarde van iemands begrip of verstand is in grote mate afhankelijk van de kwantiteit en kwaliteit van zijn kennis. Kennis is het vertrouwd zijn met feiten, en de belangrijkste en meest fundamentele feiten houden verband met God, zijn bestaan, zijn onwrikbare voornemen en zijn wegen. Verstand stelt iemand in staat zijn verworven kennis in verband te brengen met Gods voornemen en maatstaven, waardoor hij deze kennis kan beoordelen of naar waarde kan schatten. „Het is het verstandige hart dat naar kennis vorst”; het is niet tevreden met slechts een oppervlakkige beschouwing maar probeert het volledige beeld te krijgen (Sp 15:14). Kennis moet ’aangenaam worden voor iemands zíel’, wil onderscheidingsvermogen hem voor verdorvenheid en bedrog beveiligen. — Sp 2:10, 11; 18:15; zie KENNIS.
Spreuken 1:1-6 laat zien dat de „man van verstand . . . degene [is] die bekwaam beleid verwerft, om een spreuk en een moeilijk te vatten gezegde, de woorden van wijzen en hun raadsels te begrijpen”. Daarbij gaat het niet om leeg gepraat als tijdverdrijf, want wijze personen verspillen hun tijd gewoonlijk niet op die manier, maar het gesprokene moet betrekking hebben op onderricht, vragen en problemen waardoor de geest en het hart geschoold en geoefend worden in juiste beginselen, zodat de leerling wordt toegerust om in de toekomst wijs te handelen. (Vgl. Ps 49:3, 4.) Kennis en verstand samen verschaffen wijsheid, die „het voornaamste” is, het vermogen om een schat aan kennis en een scherp verstand zo te gebruiken dat men problemen met succes kan oplossen (Sp 4:7). Iemand die zich door juiste beweegredenen laat leiden, tracht verstand te verwerven, niet uit louter nieuwsgierigheid of om zichzelf te verheffen, maar met het doel wijs te handelen; ’wijsheid staat hem voor ogen’ (Sp 17:24; zie WIJSHEID). Hij is niet als de tijdgenoten van de apostel Paulus, die voorgaven anderen te onderwijzen maar ’opgeblazen waren van trots en niets begrepen’; zij waren zo onverstandig om toe te laten dat zij „geestelijk ziek [werden] in verband met twistvragen en debatten over woorden”, dingen die onenigheid en veel andere slechte gevolgen met zich brengen. — 1Ti 6:3-5.
Werkelijk verstand verwerven. Iemand die tracht werkelijk verstand te verkrijgen, vraagt God in gebed: „Geef mij verstand, opdat ik uw wet moge nakomen en opdat ik haar met heel mijn hart moge onderhouden. . . . opdat ik blijf leven” (Ps 119:34, 144, ook 27, 73, 125, 169). Dit is de juiste beweegreden. De apostel Paulus bad dat de christenen in Kolosse ’vervuld mochten worden met de nauwkeurige kennis van Gods wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht [suʹne·sei], opdat zij mochten wandelen op een wijze die Jehovah waardig is’. — Kol 1:9, 10.
Leeftijd en ervaring zijn natuurlijke factoren die tot een groter verstand of begrip bijdragen (Job 12:12). Leeftijd en ervaring alleen zijn echter niet de doorslaggevende factoren. Jobs vertroosters gingen prat op het verstand dat zij en hun bejaarde metgezellen bezaten, maar zij werden door de jongere man Elihu terechtgewezen (Job 15:7-10; 32:6-12). Jehovah, „de Oude van Dagen” (Da 7:13), bezit verstand dat oneindig superieur is aan dat van de gehele mensheid, die nog maar een paar duizend jaar oud is en niet eens precies begrijpt hoe de planeet waarop ze leeft, werd geformeerd (Job 38:4-13, 21). Daarom is Gods geschreven Woord een belangrijk hulpmiddel om verstand te verwerven. — Ps 119:130.
Kinderen en jonge mensen dienen zorgvuldig aandacht te schenken aan het onderricht van hun oudere en meer ervaren ouders, vooral wanneer die toegewijde dienstknechten van God zijn (Sp 2:1-5; 3:1-3; 4:1; 5:1). Ernstig ’letten op’ (Hebr.: bin) de geschiedenis van vroegere generaties, waarmee oudere personen vaak vertrouwd zijn, kan iemand verstand verlenen (De 32:7). Men dient geen omgang met „onervarenen” te zoeken, maar met wijzen en zich met hun raad en onderricht te voeden om te ’blijven leven en rechtuit op de weg van het verstand te wandelen’ (Sp 9:5, 6). Iemand die luistert en het gehoorde ook opvolgt, is niet meer naïef en lichtgelovig, „begrijpt schranderheid” en kan veel bittere ervaringen vermijden. — Sp 8:4, 5.
IJverige studie en toepassing van Gods Woord en geboden kan ertoe leiden dat men groter inzicht krijgt dan zijn leraren, meer verstand dan oudere mannen (Ps 119:99, 100, 130; vgl. Lu 2:46, 47). Dit komt doordat wijsheid en verstand in feite ’ingebouwd’ zijn in Gods zuivere voorschriften en rechterlijke beslissingen; zouden de Israëlieten ze dus getrouw opvolgen, dan zouden omliggende natiën hen als „een wijs en verstandig volk” bezien (De 4:5-8; Ps 111:7, 8, 10; vgl. 1Kon 2:3). De verstandige persoon erkent de onschendbaarheid van Gods Woord, wenst zijn leven ermee in overeenstemming te brengen en smeekt God daarbij om hulp (Ps 119:169). Hij laat Gods boodschap diep tot zich doordringen (Mt 13:19-23), schrijft ze op de tafel van zijn hart (Sp 3:3-6; 7:1-4) en dit helpt hem „elk leugenpad” te haten (Ps 119:104). Toen Gods Zoon op aarde was, gaf hij in dit opzicht blijk van verstand en weigerde zelfs aan de dood aan de martelpaal te ontkomen omdat hij wist dat hij als een vervulling van de Schrift op die wijze moest sterven. — Mt 26:51-54.
Tijd en meditatie belangrijk. De ’voorbarige’ persoon laat gewoonlijk na ’acht te geven op [of zorgvuldig aandacht te schenken aan; een vorm van het Hebr. woord bin] kennis’ (Jes 32:4; vgl. Sp 29:20). Het is kenmerkend voor een verstandig persoon dat hij weet wanneer hij het stilzwijgen moet bewaren (Sp 11:12), dat hij niet onbezonnen spreekt en kalm blijft ook al komt het tot een verhitte discussie (Sp 14:29; 17:27, 28; 19:11; Job 32:11, 18; vgl. Jak 3:13-18). Hij mediteert over raad om de betekenis van de woorden en de boodschap te ontdekken (Job 23:5; Ps 49:3). Hij stelt vragen die erop gericht zijn het hoe en waarom te onderscheiden, om de oorzaak van succes of falen, van Gods zegen of vloek vast te stellen; hij denkt na over de logische gevolgen die een bepaalde handelwijze in de toekomst zal hebben (Ps 73:2, 3, 16-18; Jer 2:10-19; vgl. Jes 44:14-20). De Israëlieten lieten na dit te doen en schonken in hun hart geen aandacht aan wat „hun einde later” zou zijn. — De 32:28-30.
Aanvaard streng onderricht. Trots, verstoktheid, eigenzinnigheid en een onafhankelijke denkwijze zijn vijanden van verstand (Jer 4:22; Ho 4:14, 16). Wie werkelijk verstandig is, denkt niet dat hij alles weet; daarom zegt Spreuken 19:25: „De verstandige dient terechtgewezen te worden, opdat hij kennis moge onderscheiden.” (Vgl. Job 6:24, 25; Ps 19:12, 13.) Omdat hij verstandig is, is hij bereid te luisteren, onderscheidt hij de reden voor de terechtwijzing en trekt er meer profijt van dan een verstandeloze die 100 slagen krijgt. — Sp 17:10; vgl. Sp 29:19.
Profetieën begrijpen. Geïnspireerde profetische boodschappen worden alleen begrepen door degenen die zich hebben gereinigd en nederig om verstand of begrip bidden (Da 9:22, 23; 10:12; 12:10). Hoewel men ongeveer kan weten in welke tijdsperiode bepaalde profetieën in vervulling gaan, wordt hun toepassing wellicht pas volledig onderscheiden wanneer ze op Gods bestemde tijd worden vervuld (Da 8:17; 10:14; 12:8-10; vgl. Mr 9:31, 32; Lu 24:44-48). Degenen die hun vertrouwen op mensen stellen en Gods macht geringschatten alsook zijn voornemen beschouwen als iets wat het niet waard is in aanmerking genomen te worden, kunnen de profetieën niet begrijpen en blijven blind voor de betekenis ervan, totdat zij de catastrofale gevolgen van de vervulling ervan aan den lijve beginnen te ondervinden. — Ps 50:21, 22; Jes 28:19; 46:10-12.