MAALTIJD
Voor de Hebreeën uit de oudheid en later voor de vroege christenen was de maaltijd vaak een tijd van prettige omgang en geestelijke opbouw. Maaltijden boden ook gelegenheden om anderen liefde en gastvrijheid te betonen. Het schijnt bij de Hebreeën en vroege christenen gebruikelijk te zijn geweest in verband met maaltijden te bidden. — 1Sa 9:13; Han 27:35; 1Ti 4:1, 3; zie AVONDMAAL DES HEREN; GASTVRIJHEID; LIEFDEMAALTIJDEN.
De Israëlieten hadden schijnbaar twee hoofdmaaltijden per dag, één ’s morgens en de andere ’s avonds, aan het einde van de werkdag. (Vgl. Ru 3:2, 3, 7; 1Kon 17:6.) Terwijl velen hun ontbijt thuis nuttigden, maakten anderen, onder wie vissers die de hele nacht doorzwoegden, het kennelijk tot een gewoonte wat voedsel mee te nemen als zij naar hun werk gingen. Vissers konden ook een deel van hun vangst als ontbijt nuttigen. — Vgl. Mr 8:14; Jo 21:12, 15.
Er zijn echter aanwijzingen dat er ook rond het middaguur een — misschien in de regel wat lichtere — maaltijd werd opgediend (Han 10:9, 10). Waarschijnlijk namen degenen die op het veld werkten, omstreeks die tijd een rustpauze en aten wat. — Vgl. Ru 2:14.
Vrouwen dienden gewoonlijk het voedsel op (Jo 12:1-3). Maar soms gebruikten zij hun maaltijden samen met de mannen (1Sa 1:4, 5; Job 1:4). In welgestelde huisgezinnen, en vooral in koninklijke huizen, waren er tafelbedienden. De bedienden aan koning Salomo’s tafel droegen speciale kledij. — 1Kon 10:4, 5; 2Kr 9:3, 4.
Dranken werden gewoonlijk in afzonderlijke bekers geserveerd, maar voedsel werd vaak op een gemeenschappelijke schotel opgediend. Tijdens het eten pakte men het voedsel met de vingers of gebruikte men een stuk brood om de spijzen mee naar de mond te brengen. — Mr 14:20; Jo 13:25, 26; zie ook Sp 26:15.
Maaltijden werden zowel liggend als zittend genuttigd (Ge 18:4; 27:19; Re 19:6; Lu 9:14). Op een reliëf uit het paleis van de Assyrische koning Assurbanipal ziet men hoe tijdens een feestmaal de koning op een rustbank of rustbed ligt en de koningin op een verhoogde zetel zit. Ook bij de Perzen was het blijkbaar gebruikelijk om tijdens de maaltijden op rustbedden te liggen (Es 7:8). In Ezechiëls tijd gebruikten op zijn minst enkele Israëlieten tafels en rustbedden. — Ez 23:41.
Ten tijde van Jezus’ aardse bediening. In de 1ste eeuw G.T. was het bij de Hebreeën algemeen gebruikelijk om vóór de maaltijd de handen te wassen. De schriftgeleerden en Farizeeën beschouwden dit als een rituele handeling. — Mr 7:1-8; zie HANDWASSING.
Ten tijde van Jezus’ aardse bediening werden er bij feestmalen of grote feesten aan drie kanten van een tafel rustbanken geplaatst. De vierde kant bleef vrij, zodat degenen die het voedsel opdienden, toegang tot de tafel hadden. Soms maakten vier of vijf personen van één rustbank gebruik, maar meestal slechts drie. De deelnemers aan de maaltijd leunden gewoonlijk op hun linkerelleboog — waarschijnlijk op een kussen — met hun gezicht naar de tafel toegekeerd. Het voedsel werd normaal gesproken met de rechterhand gepakt. De belangrijkste plaats op een rustbank werd ingenomen door degene die niemand achter zich had. Men bevond zich ten aanzien van iemand anders in de „boezempositie” als men tijdens de maaltijd vóór zo iemand aanlag, wat er tevens op zou duiden dat men zijn gunst genoot (Jo 13:23). Wie iemand aan zijn boezem had aanliggen, kon gemakkelijk een vertrouwelijk gesprek met hem voeren.
Aangezien er op elke rustbank in de regel drie personen lagen, kon iemand de eerste, de middelste of de minste plaats innemen. Wanneer er verscheidene rustbanken waren, had degene die de minste plaats op de verst van de gastheer verwijderde rustbank innam, bij de maaltijd de laagste rang. — Vgl. Mt 23:6; Lu 14:7-11.
Op zijn minst bij bepaalde feestelijke gelegenheden kon een groot gastmaal of feestmaal onder toezicht van een feestleider staan (Jo 2:9) en kon amusement zoals „muziek en dans” een belangrijke plaats innemen. — Lu 15:25, NBG.
De juiste kijk op maaltijden. God wil dat de mens van eten en drinken geniet (Pr 2:24). Maar excessen zijn verfoeilijk voor hem (Sp 23:20, 21; Pr 10:17; Ro 13:13; 1Pe 4:3; zie DRONKENSCHAP; VEELVRAAT). Aangezien met mate eten en drinken een waar genot kan zijn, laat de stemming van iemand die vrolijk van hart is zich met een voortdurend feestmaal vergelijken (Sp 15:15). Een liefdevolle sfeer draagt eveneens tot het genot van een maaltijd bij. De spreuk zegt: „Beter is een schotel groente waar liefde is, dan een aan de kribbe gemeste stier en haat daarbij.” — Sp 15:17.
Figuurlijk gebruik. Een gemeenschappelijke maaltijd is een teken van vriendschap en vrede tussen de betrokken personen. Daarom was iemand die geregeld aan de tafel van een koning mocht eten, bijzonder begunstigd en stond in een zeer intieme verhouding tot de monarch (1Kon 2:7). Jezus had deze verhouding in gedachten toen hij zijn getrouwe discipelen beloofde dat zij in zijn koninkrijk met hem zouden eten en drinken. — Lu 22:28-30; zie ook Lu 13:29; Opb 19:9.
De vernietiging van Gods tegenstanders biedt de gelegenheid voor een „grote avondmaaltijd”. Dit is een maaltijd voor de vogels, die zich met de dode lichamen van de verslagenen zullen voeden (Opb 19:15-18). Een heel ander soort maaltijd is het in Jesaja 25:6 genoemde grote feestmaal voor alle volken.