Waarom een klager geen gelukkig leven beschoren is
UITBUNDIGE vreugde was in slechts enkele weken in wanhoop omgeslagen. Het aanvankelijke gejubel van de Israëlieten over hun pasverkregen vrijheid van Egyptische slavernij was ontaard in kleingeestig gemopper over voedsel. In de tweede maand nadat zij Egypte hadden verlaten, zei de ontevreden natie dat zij het lot van een slaaf verkozen boven een zwaar leven in de wildernis. In de daaropvolgende maanden had deze klagende geest tot gevolg dat hun vastbeslotenheid om Jehovah te gehoorzamen, werd ondermijnd en dat het vooruitzicht van die generatie om het Beloofde Land binnen te gaan, de bodem werd ingeslagen. — Exodus 16:1-3; Numeri 14:26-30.
Klagen heeft zich uiteraard nooit beperkt tot één generatie of één enkel volk. Wie klaagt niet af en toe over het werk, het eten, het weer, de kinderen, de buren of de kosten van levensonderhoud? Het schijnt dat menselijke onvolmaaktheid iemand gemakkelijk tot klagen brengt. — Romeinen 5:12; Jakobus 3:2.
Waarom klagen wij zo gemakkelijk? Misschien voelen wij ons ontmoedigd, teleurgesteld of ziek. Klagen kan een uitlaatklep voor onze frustratie zijn, of het kan een indirecte manier zijn om te zeggen: „Ik zou het beter doen!” Soms worden klachten gevoed door verschillen in persoonlijkheid. Verder zijn er ook gegronde grieven.
Wat de onderliggende reden ook is, klagen kan, zoals uit het bovenstaande voorbeeld van de Israëlieten blijkt, verwoestend zijn als het aanhoudt. Iemand zou een chronische klager kunnen worden, zelfs kunnen murmureren over Jehovah’s werkwijze. Waarom is dat zo gevaarlijk? En hoe dienen gerechtvaardigde klachten eigenlijk behandeld te worden?
Gerechtvaardigde klachten
Als het niet om een ernstige grief gaat, is de eerste vraag die wij dienen te stellen: Kan ik het in liefde door de vingers zien? Toegegeven, wij kunnen een geldige reden tot klagen hebben tegen iemand, misschien zelfs tegen een medegelovige. Het kan zijn dat hij ons onvriendelijk of onrechtvaardig heeft behandeld. Maar zal de situatie verbeteren doordat wij tegen anderen over de onredelijke behandeling klagen? Hoe behoren wij volgens de bijbel te reageren? In Kolossenzen 3:13 staat: „Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft. Zoals Jehovah u vrijelijk vergeven heeft, doet ook gij evenzo.” Dus zelfs als een klacht wellicht gerechtvaardigd is, raadt de Schrift ons aan een vergevensgezinde houding aan de dag te leggen in plaats van een klagende geest. — Mattheüs 18:21, 22.
Wat te doen als de kwestie te ernstig is om door de vingers te zien? Er kan een goede reden zijn om een klacht te uiten. Toen een gegrond „klaaggeschrei” over Sodom en Gomorra naar Jehovah opsteeg, ondernam hij stappen om iets te doen aan de schandelijke situatie in die decadente steden (Genesis 18:20, 21). Een andere gerechtvaardigde klacht deed zich vlak na Pinksteren 33 G.T. voor. Toen er aan behoeftige weduwen voedsel werd uitgedeeld, werden de Hebreeuwssprekende vrouwen voorgetrokken. Het is begrijpelijk dat dit tot verontwaardiging onder de Griekssprekende weduwen leidde. Uiteindelijk kwam de klacht de apostelen ter ore, en zij stelden snel een groep verantwoordelijke mannen samen om de kwestie recht te zetten. — Handelingen 6:1-6.
Aangestelde christelijke ouderlingen in deze tijd dienen evenmin te talmen in het nemen van de noodzakelijke stappen als er ernstige zaken onder hun aandacht worden gebracht. In Spreuken 21:13 staat: „Wat een ieder betreft die zijn oor toesluit voor het klaaggeschrei van de geringe, ook híj zal roepen en geen antwoord krijgen.” In plaats van een gerechtvaardigde klacht te negeren, dienen ouderlingen met medegevoel te luisteren. Aan de andere kant kunnen wij allen meehelpen door ervoor te zorgen dat ernstige klachten bij de ouderlingen terechtkomen, in plaats van ze aan iedereen te vertellen die maar wil luisteren.
Toch zullen de meesten van ons openlijk toegeven dat menselijke onvolmaaktheid ons er nu en dan toe brengt onnodig te klagen. Een nadere beschouwing van het gedrag van de Israëlieten in de wildernis zal ons helpen inzien hoe gevaarlijk het is incidenteel gemopper te laten escaleren tot een klagende geest.
Hoe God klagers beziet
Het gemurmureer van de Israëlieten over de voedselvoorraden laat twee inherente gevaren van klagen zien. Ten eerste: klagen is besmettelijk. Het verslag zegt dat ’de gehele vergadering van de zonen van Israël in de wildernis tegen Mozes en Aäron ging murmureren’ (Exodus 16:2). Waarschijnlijk begonnen enkelen over het voedseltekort te klagen, en al gauw was iedereen aan het klagen.
Ten tweede: de klager overdrijft vaak het probleem. In dit geval beweerden de Israëlieten dat zij beter af zouden zijn in Egypte, waar zij net zoveel brood en vlees konden eten als zij maar wilden. Zij klaagden dat zij alleen maar naar de wildernis waren geleid om van honger om te komen. — Exodus 16:3.
Was de situatie van die Israëlieten werkelijk zo kritiek? Misschien raakten hun voedselvoorraden op, maar Jehovah had dat probleem voorzien, en te zijner tijd verschafte hij het manna om hun fysieke behoeften te bevredigen. Hun overdreven geklaag verraadde een volkomen gebrek aan vertrouwen in God. Toen zij in Egypte waren, hadden zij terecht geklaagd over de bittere omstandigheden (Exodus 2:23). Maar toen Jehovah hen uit slavernij had bevrijd, gingen zij over voedsel klagen. Dat was ongerechtvaardigd murmureren. „Uw murmureringen zijn niet tegen ons, maar tegen Jehovah”, waarschuwde Mozes. — Exodus 16:8.
Deze klagende geest van de Israëlieten trad telkens weer aan het licht. Binnen een jaar werd het manna een reden tot klagen (Numeri 11:4-6). Kort daarna ontketende een slecht bericht dat door tien van de twaalf Israëlitische verspieders werd uitgebracht, een protest wegens de vermeende gevaren die de verovering van het Beloofde Land met zich zou brengen. Het volk ging zelfs zover dat het zei: „Waren wij maar in het land Egypte gestorven, of waren wij maar gestorven in deze wildernis!” (Numeri 14:2) Wat een ernstig gebrek aan waardering! Het is niet verwonderlijk dat Jehovah tot Mozes zei: „Hoe lang zal dit volk mij met minachting bejegenen, en hoe lang zullen zij geen geloof in mij stellen?” (Numeri 14:11) Die ondankbare klagers werden veroordeeld tot veertig jaar zwerven in de wildernis totdat die generatie gestorven was.
De apostel Paulus herinnert ons aan dit voorbeeld. Hij waarschuwt medechristenen om nooit als die Israëlieten te zijn die murmureerders werden, met als enig resultaat dat zij in de wildernis omkwamen (1 Korinthiërs 10:10, 11). Het is duidelijk dat onterecht murmureren en een klagende geest ons geloof kunnen ondermijnen en tot Jehovah’s misnoegen kunnen leiden.
Jehovah is echter geduldig met zijn dienstknechten die misschien af en toe wegens ontmoedigende omstandigheden klagen. Toen Elia naar de berg Horeb vluchtte omdat hij door de goddeloze koningin Izebel vervolgd werd, was hij ervan overtuigd dat zijn werk als profeet ten einde was gekomen. Hij nam ten onrechte aan dat hij de enige overgebleven aanbidder van Jehovah in het land was. Om Elia’s geloof te versterken, gaf Jehovah hem eerst een demonstratie van zijn goddelijke kracht. Vervolgens kreeg de profeet te horen dat er nog altijd 7000 getrouwe dienstknechten van Jehovah in Israël waren en dat er veel werk voor hem te doen was. Bijgevolg vergat Elia zijn klachten en ging met hernieuwde energie verder (1 Koningen 19:4, 10-12, 15-18). Wanneer christelijke ouderlingen met onderscheidingsvermogen te werk gaan, kunnen zij eveneens bemoedigend tot de getrouwen spreken en hen helpen te zien welke rol zij in de vervulling van Gods voornemen spelen. — 1 Thessalonicenzen 5:14.
Een klagende geest overwinnen
Hoe kan een klagende geest overwonnen worden? Welnu, degenen die met bewijzen worden geconfronteerd dat tabak het lichaam schade berokkent, zijn sterk gemotiveerd om met roken te stoppen. Evenzo kunnen wij, wanneer wij begrijpen waarom een klagende geest zo schadelijk is, ertoe bewogen worden te breken met een eventuele gewoonte om te klagen.
Hoe trekken degenen die een klagende geest overwinnen, hier voordeel van? Eén belangrijk voordeel voor degenen die het vermijden te klagen, is dat zij de dingen schriftuurlijk en objectiever kunnen bezien. Een klager neemt zelden de moeite om een probleem eens vanuit Jehovah’s standpunt te overdenken. De klagende Israëlieten vergaten dat Jehovah God hen van slavernij had bevrijd en door een wonder de wateren van de Rode Zee voor hen had gescheiden. Hun negatieve denkwijze verblindde hen voor Gods kracht en beroofde hen van hun vreugde. Als gevolg daarvan verloren zij hun vertrouwen in Jehovah.
Iemand die zijn problemen objectief kan beoordelen, onderscheidt bovendien wanneer zijn eigen fouten de grondoorzaak van zijn moeilijkheden zijn. Hij zal niet zo gauw in dezelfde fout vervallen. Jeremia waarschuwde zijn mede-Israëlieten dat zij niet moesten klagen over de ontberingen die zij na de verwoesting van Jeruzalem ondervonden. Hun lijden was een direct gevolg van hun eigen zonden, en dat was iets wat zij moesten beseffen om berouw te hebben en tot Jehovah terug te keren (Klaagliederen 3:39, 40). Evenzo wees de discipel Judas de „goddeloze mensen” terecht die Jehovah’s leiding verwierpen en chronische „klagers over hun levenslot” waren. — Judas 3, 4, 16.
Zoals de wijze koning Salomo eens opmerkte, ’doet een hart dat blij is, goed als geneesmiddel, maar een geest die terneergeslagen is, droogt de beenderen uit’ (Spreuken 17:22). Een klagende geest put ons emotioneel uit en neemt onze vreugde weg. Hij getuigt van pessimisme, niet van optimisme. Maar zij die leren te denken en te spreken over „al wat lof verdient”, hebben een blij hart, waardoor zij zich misschien zelfs beter gaan voelen. — Filippenzen 4:8.
Ons leven zal ongetwijfeld rijker zijn als wij de goede eigenschappen van mensen opmerken in plaats van hun fouten. Wij zullen geestelijk op een hoger peil komen als wij van moeilijke omstandigheden het beste maken in plaats van over onze tegenslagen te mopperen. Zelfs beproevingen kunnen een reden tot vreugde zijn indien wij ze als een gelegenheid bezien om ons geloof en onze volharding te versterken. — Jakobus 1:2, 3.
Het is ook belangrijk te bedenken dat wij wanneer wij murmureren, niet alleen onszelf schade berokkenen. Het is heel goed mogelijk dat wij door voortdurend te klagen het geloof van anderen ondermijnen. Het slechte bericht dat de tien Israëlitische verspieders uitbrachten, had tot gevolg dat de hele natie de verovering van het Beloofde Land als een hopeloze onderneming bezag (Numeri 13:25–14:4). Bij een andere gelegenheid raakte Mozes door het onophoudelijke gemurmureer van het volk zo ontmoedigd dat hij Jehovah vroeg zijn leven weg te nemen (Numeri 11:4, 13-15). Als wij daarentegen opbouwend over dingen spreken, kunnen wij het geloof van anderen wellicht versterken en tot hun vreugde bijdragen. — Handelingen 14:21, 22.
Hoewel wij in de verleiding kunnen komen om over onze collega’s, onze vrienden, ons gezin of zelfs over de gemeenteouderlingen te klagen, wil Jehovah dat zijn dienstknechten „intense liefde voor elkaar” hebben. Zo’n liefde beweegt ons ertoe de dwalingen van anderen te bedekken in plaats van de nadruk te leggen op hun fouten (1 Petrus 4:8). Gelukkig houdt Jehovah in gedachte dat wij louter stof zijn en let hij niet op onze dwalingen (Psalm 103:13, 14; 130:3). Als wij allemaal zijn voorbeeld zouden trachten na te volgen, zouden wij zonder twijfel heel wat minder klagen.
Wanneer de mensheid tot volmaaktheid wordt hersteld, zal niemand een reden hebben om over zijn levenslot te klagen. Tot die tijd moeten wij de verleiding weerstaan om over anderen of over onze eigen moeilijke omstandigheden te klagen. Laten wij, om te tonen dat wij op Jehovah vertrouwen en onze medegelovigen werkelijk liefhebben, „alle dingen zonder gemurmureer en tegenspraak [blijven] doen” (Filippenzen 2:14). Dit zal Jehovah behagen en van groot nut voor ons zijn. Laten wij dus voor ons eigen welzijn en dat van anderen niet vergeten dat een klager geen gelukkig leven beschoren is.
[Illustratie op blz. 20]
Zelfs Gods wonderbaarlijke voorziening van het manna werd een reden tot klagen