Bijbelboek nummer 21 — Prediker
Schrijver: Salomo
Waar geschreven: Jeruzalem
Geschrift voltooid: Vóór 1000 v.G.T.
1. Met welk verheven doel werd Prediker geschreven?
HET boek Prediker werd met een verheven doel geschreven. Salomo had als leider van een aan Jehovah opgedragen volk de verantwoordelijkheid zijn onderdanen in getrouwheid aan hun opdracht bijeen te houden. Hij probeerde zich door middel van de wijze raad in Prediker van deze verantwoordelijkheid te kwijten.
2. Hoe komt dit doel tot uiting in de Hebreeuwse naam van het boek, zodat deze passender is dan de Griekse, Latijnse en Nederlandse naam?
2 In Prediker 1:1 noemt hij zichzelf „de bijeenbrenger”. Het Hebreeuwse woord is Qo·heʹleth, en in de Hebreeuwse bijbel draagt het boek die naam. De Griekse Septuaginta geeft de titel weer met Ek·kle·si·aʹstes, wat „een lid van een ecclesia (gemeente; vergadering)” betekent en waarvan de Latijnse naam Ecclesiastes is afgeleid. Een passender vertaling voor Qo·heʹleth is echter „De bijeenbrenger”, en dit is ook een geschiktere aanduiding voor Salomo. Het doel waarmee Salomo het boek schreef, komt erin tot uiting.
3. In welke zin was Salomo een bijeenbrenger?
3 In welke zin was koning Salomo een bijeenbrenger, en waartoe bracht hij bijeen? Hij was een bijeenbrenger van zijn volk, de Israëlieten, en van hun metgezellen, de tijdelijke inwoners. Hij bracht al deze mensen bijeen tot de aanbidding van zijn God, Jehovah. Voordien had hij Jehovah’s tempel in Jeruzalem gebouwd, en bij de inwijding daarvan had hij hen allen bijeengeroepen, of bijeengebracht, tot de aanbidding van God (1 Kon. 8:1). Nu trachtte hij, door middel van Prediker, zijn volk bijeen te brengen tot waardevolle werken en weg van de ijdele, vruchteloze werken van deze wereld. — Pred. 12:8-10.
4. Hoe wordt bewezen dat Salomo de schrijver was?
4 Hoewel Salomo niet uitdrukkelijk met name wordt genoemd, wordt door verscheidene passages afdoende bewezen dat hij de schrijver was. De bijeenbrenger stelt zich voor als „de zoon van David” die „koning [was] geworden over Israël te Jeruzalem”. Dit kon slechts betrekking hebben op koning Salomo, want zijn opvolgers in Jeruzalem waren alleen over Juda koning. Daar komt nog bij dat de bijeenbrenger schrijft: „Ikzelf ben zeer toegenomen in wijsheid, meer dan al wie zich vóór mij in Jeruzalem bevond, en mijn eigen hart heeft heel veel wijsheid en kennis gezien” (1:1, 12, 16). Deze beschrijving past bij Salomo. Prediker 12:9 vertelt ons dat ’hij diep nadacht en een grondig onderzoek instelde, om veel spreuken welgeordend samen te stellen’. Koning Salomo sprak 3000 spreuken (1 Kon. 4:32). In Prediker 2:4-9 vertelt de schrijver over zijn bouwprogramma; zijn wijngaarden, tuinen en parken; zijn irrigatiesysteem; zijn indeling van dienstknechten en dienstmaagden; zijn opstapelen van zilver en goud; en al het andere dat hij tot stand heeft gebracht. Dit kon allemaal van Salomo gezegd worden. Toen de koningin van Scheba Salomo’s wijsheid en voorspoed zag, zei zij: „Men had mij nog niet de helft verteld.” — 1 Kon. 10:7.
5. Waar en wanneer moet Prediker zijn geschreven?
5 In het boek zelf wordt Jeruzalem aangegeven als de plaats waar het werd geschreven, want wij lezen dat de bijeenbrenger koning „te Jeruzalem” was. Het moet zijn opgetekend vóór het jaar 1000 v.G.T., toen Salomo reeds een groot deel van zijn 40-jarige regering achter de rug had, nadat hij zich met de talrijke bezigheden waarover in het boek gesproken wordt, had opgehouden, maar voordat hij tot afgoderij verviel. Tegen die tijd had hij een uitgebreide kennis van de bezigheden van deze wereld en haar streven naar materieel gewin verworven. Hij moet toen nog Gods gunst hebben genoten en onder Zijn geest van inspiratie hebben gestaan.
6. Welke bezwaren zijn tegen de inspiratie van Prediker ingebracht, maar hoe kunnen ze worden weerlegd?
6 Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat Prediker „door God geïnspireerd” is? Sommigen zullen wellicht betwijfelen of het geïnspireerd is omdat de goddelijke naam, Jehovah, er niet eenmaal in wordt vermeld. De ware aanbidding van God wordt er echter stellig in verdedigd en herhaaldelijk wordt de uitdrukking ha·ʼElo·himʹ, „de ware God”, gebruikt. Een ander bezwaar dat geopperd kan worden, is dat er in de andere bijbelboeken geen rechtstreekse aanhalingen uit Prediker voorkomen. De in het boek geboden leringen en opgetekende beginselen zijn echter volkomen in harmonie met de rest van de Schrift. In Clarkes Commentary, Deel III, blz. 799, staat: „Het boek, getiteld Koheleth of Ecclesiastes [Prediker], is door zowel de joodse als de christelijke kerk altijd erkend als een geschrift dat onder inspiratie van de Almachtige werd opgetekend; en men was van mening dat het terecht deel uitmaakte van de heilige canon.”
7. Door welke achtergrond van Salomo was hij uitermate geschikt om het boek Prediker te schrijven?
7 Wereldwijze „hogere critici” hebben beweerd dat het boek Prediker niet door Salomo is geschreven en dat het geen authentiek deel van „de gehele Schrift” is omdat, naar zij zeggen, de taal en de filosofie van het boek van latere datum zijn. Zij houden geen rekening met de schat aan inlichtingen die Salomo door zijn progressieve ontwikkeling van de internationale handel en de industrie, alsook via reizende hoogwaardigheidsbekleders en andere contacten met de buitenwereld, vergaard moet hebben (1 Kon. 4:30, 34; 9:26-28; 10:1, 23, 24). F. C. Cook schrijft dan ook in zijn Bible Commentary, Deel IV, blz. 622: „De dagelijkse bezigheden van de grote Hebreeuwse koning en de projecten waaraan hij zich wijdde, moeten hem ver buiten de sfeer van de gewone Hebreeuwse levenswijze, gedachtenwereld en taal hebben gevoerd.”
8. Wat is het krachtigste argument voor de canoniciteit van Prediker?
8 Zijn er echter werkelijk externe bronnen nodig om de canoniciteit van Prediker te bewijzen? Een beschouwing van het boek zelf zal niet alleen zijn innerlijke harmonie onthullen, maar ook zijn harmonie met de rest van de Schrift, waarvan het inderdaad deel uitmaakt.
DE INHOUD VAN PREDIKER
9. Wat bemerkt de bijeenbrenger met betrekking tot de bezigheden van de mensenzonen?
9 De ijdelheid van ’s mensen levenswijze (1:1–3:22). De aanvangswoorden geven het thema van het boek aan: „’De grootste ijdelheid!’ heeft de bijeenbrenger gezegd, ’de grootste ijdelheid! Alles is ijdelheid!’” Welk nut heeft het gezwoeg en de moeizame arbeid van de mens? Geslachten komen en gaan, de kringlopen der natuur herhalen zich op aarde en ’er is niets nieuws onder de zon’ (1:2, 3, 9). De bijeenbrenger heeft zijn hart erop gezet wijsheid te zoeken en na te vorsen in verband met de rampspoedige bezigheden van de mensenzonen, maar hij bemerkt dat in wijsheid en in dwaasheid, in geweldige prestaties en in hard werk, in eten en in drinken, alles „ijdelheid [is] en een najagen van wind”. Hij gaat ’het leven haten’, een leven van rampspoed en materialistisch streven. — 1:14; 2:11, 17.
10. Wat is Gods gave, maar welke afloop is er voor de zondige mens?
10 Voor alles is er een vastgestelde tijd — ja, God heeft ’alles fraai gemaakt op zijn tijd’. Hij wil dat zijn schepselen van het leven op aarde genieten. „Ik ben te weten gekomen dat er voor hen niets beters is dan zich te verheugen en goed te doen tijdens zijn leven; en ook dat ieder mens eet en inderdaad drinkt en het goede ziet voor al zijn harde werk. Het is de gave Gods.” Maar helaas! Voor de zondige mensheid is er dezelfde afloop als voor de dieren: „Zoals de één sterft, zo sterft de ander, en zij allen hebben slechts één geest, zodat er geen superioriteit is van de mens over het dier, want alles is ijdelheid.” — 3:1, 11-13, 19.
11. Welke wijze raad geeft de bijeenbrenger aan de mens die God vreest?
11 Wijze raad voor hen die God vrezen (4:1–7:29). Salomo prijst de doden gelukkig, want zij zijn vrij van ’alle daden van onderdrukking die onder de zon worden bedreven’. Dan vervolgt hij met een beschrijving van ijdele en rampspoedige werken. Ook maant hij wijselijk dat ’twee beter zijn dan één’ en dat ’een drievoudig snoer niet zo snel in tweeën getrokken kan worden’ (4:1, 2, 9, 12). Hij geeft voortreffelijke raad over het bijeenkomen van Gods volk: „Behoed uw voeten telkens als gij naar het huis van de ware God gaat; en laat er veeleer worden genaderd om te horen.” Spreek niet haastig voor het aangezicht van God; laten ’uw woorden weinig zijn’ en betaal wat u God plechtig belooft. „Vrees de ware God zelf.” Wanneer de armen worden onderdrukt, bedenk dan dat „iemand die hoger is dan de hoge waakt, en er zijn er die hoog boven hen zijn”. Iemand die slechts een dienstknecht is, zo merkt hij op, zal een zoete slaap hebben, maar de rijke heeft te veel zorgen om te kunnen slapen. Toch is hij naakt ter wereld gekomen, en ondanks al zijn harde werk kan hij niets uit de wereld meenemen. — 5:1, 2, 4, 7, 8, 12, 15.
12. Welke raad wordt er over de ernstige vraagstukken betreffende het leven en over het voordeel van wijsheid boven geld gegeven?
12 Een mens kan rijkdom en heerlijkheid ontvangen, maar welk nut heeft het „tweemaal duizend jaar” geleefd te hebben als hij het goede niet heeft gezien? Het is beter zich te bezinnen op de ernstige vraagstukken betreffende leven en dood dan „in het huis van verheuging” met de verstandelozen om te gaan; ja, het is beter de bestraffing van de wijze te ontvangen, want als het knetterende „geluid van doornen onder de pot, zo is het gelach van de verstandeloze”. Wijsheid werpt voordelen af. „Want wijsheid is tot bescherming evenals geld tot bescherming is; maar het voordeel van kennis is, dat de wíjsheid haar bezitters in het leven houdt.” Waarom is de weg der mensheid dan rampspoedig geworden? „De ware God [heeft] de mensheid oprecht . . . gemaakt, maar zijzelf hebben veel plannen bedacht.” — 6:6; 7:4, 6, 12, 29.
13. Wat raadt de bijeenbrenger aan en waarover laat hij zich prijzend uit, en wat zegt hij over de plaats waarheen de mens gaat?
13 De ene afloop voor allen (8:1–9:12). „Houd u aan het bevèl van de koning”, raadt de bijeenbrenger aan; maar hij merkt op dat omdat het vonnis over een slecht werk niet spoedig is voltrokken, „het hart der mensenzonen in hen er volkomen op gericht [is] kwaad te doen” (8:2, 11). Hijzelf laat zich prijzend uit over de verheuging, maar er is nog iets rampspoedigs! Alle mensen gaan dezelfde weg — naar de dood! De levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven, „maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust . . . Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw kràcht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat”. — 9:5, 10.
14. (a) Op welke praktische wijsheid legt de bijeenbrenger de nadruk? (b) Wat is het slot van de zaak?
14 Praktische wijsheid en de verplichting van de mens (9:13–12:14). De bijeenbrenger spreekt over andere rampspoeden, zoals „dwaasheid . . . in veel hoge posities”. Hij vermeldt ook veel spreuken van praktische wijsheid, en hij verklaart dat zelfs „jeugd en de bloei des levens . . . ijdelheid” zijn — tenzij er acht wordt geslagen op ware wijsheid. Hij zegt: „Gedenk nu uw Grootse Schepper in uw jongelingsdagen.” Anders zal de ouderdom iemand louter tot het stof der aarde doen terugkeren, waarmee het thema van de bijeenbrenger nogmaals wordt onderstreept: „De grootste ijdelheid! . . . Alles is ijdelheid.” Hijzelf heeft het volk voortdurend kennis bijgebracht, want „de woorden van de wijzen zijn als osseprikkels”, die aanzetten tot juiste werken, maar met betrekking tot wereldse wijsheid waarschuwt hij: „Aan het maken van veel boeken komt geen eind, en veel toewijding eraan is afmattend voor het vlees.” Dan voert de bijeenbrenger het boek tot zijn grootse hoogtepunt, waarbij hij alles wat hij in verband met ijdelheid en wijsheid heeft besproken, samenvat: „Het slot van de zaak, nu alles is gehoord, is: Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden. Want dit is de gehele verplichting van de mens. Want de ware God zelf zal elk soort van werk in het gericht brengen met betrekking tot alles wat verborgen is, om te zien of het goed is of slecht.” — 10:6; 11:1, 10; 12:1, 8-14.
WAAROM NUTTIG
15. Hoe maakt Salomo onderscheid tussen rampspoedige bezigheden en waardevolle werken?
15 Verre van een pessimistisch boek te zijn, staat Prediker vol met schitterende juweeltjes van goddelijke wijsheid. Wanneer Salomo de vele prestaties opsomt die hij als ijdelheid bestempelt, rekent hij hiertoe niet de bouw van Jehovah’s tempel op de berg Moria in Jeruzalem, noch de zuivere aanbidding van Jehovah. Hij beschrijft Gods gave van het leven niet als ijdelheid, maar hij toont aan dat het doel ervan was dat de mens zich zou verheugen en goed zou doen (3:12, 13; 5:18-20; 8:15). De rampspoedige bezigheden zijn die waarbij God buiten beschouwing wordt gelaten. Een vader zal misschien rijkdom voor zijn zoon vergaren, maar bij een ramp gaat alles verloren en blijft er niets voor hem over. Het zou veel beter zijn voor een blijvend erfdeel van geestelijke rijkdom te zorgen. Het is rampspoedig overvloed te bezitten en er niet van te kunnen genieten. Allen die in werelds opzicht rijk zijn, treft rampspoed wanneer zij „heengaan” in de dood, zonder iets in hun hand te hebben. — 5:13-15; 6:1, 2.
16. Hoe stemt Qo·heʹleth, of Prediker, overeen met de leringen van Jezus?
16 In Mattheüs 12:42 sprak Christus Jezus over zichzelf als „méér dan Salomo”. Blijken de woorden van Salomo in het boek Qo·heʹleth, aangezien hij een voorafschaduwing van Jezus was, overeen te stemmen met de leringen van Jezus? Wij vinden veel parallellen! Jezus onderstreepte bijvoorbeeld de omvangrijkheid van Gods werk door te zeggen: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken” (Joh. 5:17). Ook Salomo spreekt over Gods werken: „En ik zag al het werk van de ware God, hoe de mensen niet in staat zijn het werk dat onder de zon is gedaan, te doorgronden; hoezeer de mensen ook hard blijven werken om te zoeken, toch doorgronden zij het niet. En ook al zouden zij zeggen dat zij wijs genoeg zijn om het te weten, zij zouden niet in staat zijn het te doorgronden.” — Pred. 8:17.
17. Welke andere parallellen zijn er in Jezus’ en Salomo’s woorden te vinden?
17 Zowel Jezus als Salomo moedigden ware aanbidders aan bijeen te komen (Matth. 18:20; Pred. 4:9-12; 5:1). Jezus’ opmerkingen over „het besluit van het samenstel van dingen” en „de bestemde tijden der natiën” zijn in harmonie met Salomo’s uitspraak dat er „voor alles . . . een vastgestelde tijd [is], ja, een tijd voor elke aangelegenheid onder de hemel”. — Matth. 24:3; Luk. 21:24; Pred. 3:1.
18. Bij welke waarschuwingen van Salomo sluiten Jezus en zijn discipelen zich aan?
18 Bovenal sluiten Jezus en zijn discipelen zich bij Salomo’s waarschuwingen voor de valkuilen van het materialisme aan. Wijsheid biedt de ware bescherming, want ze „[houdt] haar bezitters in het leven”, zegt Salomo. „Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd”, zegt Jezus (Pred. 7:12; Matth. 6:33). In Prediker 5:10 staat: „Iemand die enkel het zilver liefheeft, zal van zilver niet verzadigd worden, noch wie maar ook die rijkdom liefheeft, van inkomsten. Ook dit is ijdelheid.” De raad van Paulus in 1 Timotheüs 6:6-19, dat „de liefde voor geld . . . een wortel van allerlei schadelijke dingen” is, vertoont hier veel overeenkomst mee. Er zijn soortgelijke parallelle passages over andere punten van bijbels onderricht. — Pred. 3:17 — Hand. 17:31; Pred. 4:1 — Jak. 5:4; Pred. 5:1, 2 — Jak. 1:19; Pred. 6:12 — Jak. 4:14; Pred. 7:20 — Rom. 3:23; Pred. 8:17 — Rom. 11:33.
19. Met welk gelukkige vooruitzicht kunnen wij in deze tijd tot Jehovah’s aanbidding bijeengebracht worden?
19 De Koninkrijksheerschappij van Gods geliefde Zoon, Jezus Christus, die naar het vlees een nakomeling van de wijze koning Salomo was, zal een nieuwe aardse maatschappij tot stand brengen (Openb. 21:1-5). Wat Salomo tot leiding van zijn onderdanen in zijn typologische koninkrijk schreef, is voor allen die in deze tijd hun hoop op Gods koninkrijk onder Christus Jezus vestigen, van levensbelang. Onder die heerschappij zal de mensheid naar dezelfde wijze beginselen leven die de bijeenbrenger vermeldde en zal ze zich voor eeuwig in Gods gave van een gelukkig leven verheugen. Nu is het de tijd om tot Jehovah’s aanbidding bijeengebracht te worden, teneinde de vreugden van het leven onder zijn koninkrijk ten volle deelachtig te worden. — Pred. 3:12, 13; 12:13, 14.