Wijzen Bijbelse profetieën op de hedendaagse staat Israël?
DE WERELD kijkt gespannen naar het Midden-Oosten. Raketaanvallen, conflicten tussen gewapende milities en bomaanslagen door terroristen zijn aan de orde van de dag. Bij dit explosieve mengsel komt ook nog de zeer reële mogelijkheid dat er kernwapens gebruikt zullen worden. Geen wonder dat mensen overal ter wereld bezorgd zijn.
In mei 1948 keek de wereld eveneens vol spanning naar het Midden-Oosten. Destijds, 62 jaar geleden, eindigde het Britse mandaat over wat toen Palestina heette, en er dreigde oorlog. Het jaar daarvoor hadden de Verenigde Naties de oprichting van een onafhankelijke Joodse staat in een deel van de bezette gebieden goedgekeurd. De Arabische buurlanden hadden gezworen dat tot elke prijs te voorkomen. „De scheidslijn zal niets dan een lijn van vuur en bloed zijn”, waarschuwde de Arabische Liga.
Het was vrijdag 14 mei 1948, vier uur ’s middags. De laatste uren van het Britse mandaat tikten weg. In het Tel Aviv Museum was een kleine groep van 350 in het geheim uitgenodigde toeschouwers aanwezig voor een aankondiging waarnaar men verlangend had uitgezien: de officiële onafhankelijkheidsverklaring van de hedendaagse natie Israël. Er waren strenge veiligheidsmaatregelen getroffen om te voorkomen dat de vele vijanden van de pas opgerichte staat de ceremonie zouden verstoren.
David Ben-Goerion, de leider van Israëls Nationale Raad, las de Israëlische onafhankelijkheidsverklaring voor. Die luidde gedeeltelijk: „Zodoende zijn wij, leden van de Volksraad, vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap in het land Israël (...), hier vergaderd om (...), gesteund door ons natuurlijke en historische recht en bekrachtigd door de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de vestiging van een Joodse staat in het land Israël die de naam Israël zal dragen, af te kondigen.”
Een vervulling van Bijbelse profetieën?
Sommige protestantse kerkgenootschappen en evangelische groeperingen geloven dat de oprichting van de huidige staat Israël een vervulling was van een Bijbelse profetie. De predikant John Hagee zegt bijvoorbeeld in het boek Jerusalem Countdown: „Deze gedenkwaardige gebeurtenis was opgetekend door de profeet Jesaja, die zei: ’Een natie zal in één dag geboren worden.’ (Zie Jesaja 66:8.) (...) Het was het grootste moment in de profetische geschiedenis van de twintigste eeuw. Het was het voor iedereen zichtbare, levende bewijs dat de God van Israël springlevend is.”
Is dat waar? Werd in Jesaja 66:8 de oprichting van de hedendaagse staat Israël voorzegd? Was 14 mei 1948 „het grootste moment in de profetische geschiedenis van de twintigste eeuw”? Als de hedendaagse staat Israël nog steeds Gods uitverkoren natie is, en als God die natie gebruikt om Bijbelse profetieën te vervullen, zou dat voor Bijbelonderzoekers overal ter wereld beslist interessant zijn.
Jesaja’s profetie zegt: „Wie heeft zo iets gehoord? Wie heeft dergelijke dingen gezien? Zal een land op één dag met weeën worden voortgebracht? Of zal een natie in één keer geboren worden? Want Sion heeft zowel weeën gekregen als haar zonen gebaard” (Jesaja 66:8). Dat vers voorzegt duidelijk de plotselinge geboorte van een complete natie, als het ware op één dag. Maar wie zou deze geboorte veroorzaken? Het volgende vers geeft een aanwijzing: „’Wat mij aangaat, zal ik het doorbreken veroorzaken en niet doen baren?’, zegt Jehovah. ’Of doe ik baren en veroorzaak in werkelijkheid een toesluiting?’, heeft uw God gezegd.” Jehovah God maakt duidelijk dat hij de spectaculaire geboorte van de natie zou veroorzaken.
Het hedendaagse Israël is een seculiere democratie waarin men zich officieel niet op steun van de God van de Bijbel beroept. Erkenden de Israëliërs in 1948 Jehovah God als degene die verantwoordelijk was voor hun onafhankelijkheidsverklaring? Nee. Noch de naam van God noch het woord „God” werd ook maar ergens in de originele tekst van de verklaring genoemd. Het boek Great Moments in Jewish History zegt over de uiteindelijke tekst: „Om één uur ’s middags tijdens de vergadering van de Nationale Raad konden de leden het nog niet eens worden over de bewoordingen van de onafhankelijkheidsverklaring. (...) Gelovige Joden wilden een verwijzing naar ’de God van Israël’. De niet-religieuzen maakten bezwaar. Als compromis besloot Ben-Goerion dat er in plaats van ’God’ ’Rots’ zou komen te staan.”
Tot op de huidige dag baseert de hedendaagse natie Israël haar positie als staat op een VN-resolutie en op wat ze het natuurlijke en historische recht van het Joodse volk noemt. Is het redelijk te verwachten dat de God van de Bijbel het grootste profetische wonder van de twintigste eeuw zou verrichten voor een volk dat weigert hem de eer daarvoor te geven?
Een vergelijking met het verleden
De seculiere houding van het hedendaagse Israël vormt een schril contrast met de situatie in 537 vóór onze jaartelling. Toen werd de natie Israël inderdaad als het ware op één dag ’herboren’ nadat ze zeventig jaar eerder door de Babyloniërs verwoest en ontvolkt was. Destijds werd Jesaja 66:8 op een treffende manier vervuld toen de Perzische veroveraar van Babylon, Cyrus de Grote, de Joden toestond naar hun land terug te keren (Ezra 1:2).
In 537 erkende de Perzische koning Cyrus Jehovah’s hand in de zaak, en degenen die naar Jeruzalem terugkeerden, deden dat met het uitdrukkelijke doel de aanbidding van Jehovah God te herstellen en zijn tempel te herbouwen. De hedendaagse staat Israël heeft nooit officieel verklaard die wens of bedoeling te hebben.
Nog steeds Gods uitverkoren natie?
In het jaar 33 van onze jaartelling verloor de natie Israël haar recht Gods uitverkoren volk te zijn toen ze Jehovah’s Zoon, de Messias, verwierp. De Messias zelf zei het zo: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt (...) Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Mattheüs 23:37, 38). Jezus’ woorden kwamen uit toen Romeinse legioenen in het jaar 70 Jeruzalem met zijn tempel en zijn priesterschap verwoestten. Maar hoe stond het met Gods voornemen om ’uit alle andere volken een speciaal bezit’ te hebben, „een koninkrijk van priesters en een heilige natie”? — Exodus 19:5, 6.
De apostel Petrus, zelf een Jood, beantwoordde die vraag in een brief aan christenen van zowel Joodse als niet-Joodse afkomst. Hij schreef: „Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit,’ (...) want eens waart gij geen volk, maar nu zijt gij Gods volk; gij waart degenen jegens wie geen barmhartigheid was betoond, maar zijt nu degenen jegens wie barmhartigheid is betoond” (1 Petrus 2:7-10).
Christenen die door heilige geest zijn gekozen, behoren dan ook tot een geestelijke natie, en of ze lid van die natie zijn wordt niet bepaald door het land waar ze geboren zijn of waar ze wonen. De apostel Paulus zei het zo: „Noch besnijdenis noch onbesnedenheid is iets, maar een nieuwe schepping is iets. En allen die volgens deze gedragsregel ordelijk zullen wandelen, op hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het Israël Gods” (Galaten 6:15, 16).
Terwijl de huidige natie Israël het burgerschap aanbiedt aan natuurlijke of bekeerde Joden, wordt het burgerschap van wat de Bijbel „het Israël Gods” noemt alleen gegeven aan degenen die „gehoorzaam zijn en met het bloed van Jezus Christus besprenkeld worden” (1 Petrus 1:1, 2). Over deze leden van het Israël Gods, oftewel de geestelijke Joden, schreef Paulus: „Niet hij is een jood die het uiterlijk is, noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt. Maar hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest, en niet door een geschreven reglement. De lof van zo iemand komt niet van mensen, maar van God” (Romeinen 2:28, 29).
Dat vers helpt ons een controversiële opmerking van Paulus te begrijpen. In zijn brief aan de Romeinen legde hij uit dat de ongelovige natuurlijke Joden te vergelijken waren met takken van een symbolische olijfboom die weggesnoeid werden zodat er „wilde”, niet-Joodse „takken” tussen geënt konden worden (Romeinen 11:17-21). Aan het eind van deze illustratie zegt hij dat er „over Israël gedeeltelijk een afstomping der zinnen is gekomen totdat het volledige aantal mensen der natiën is binnengekomen, en op deze wijze zal heel Israël gered worden” (Romeinen 11:25, 26). Voorzei Paulus dat de Joden zich op een gegeven moment alsnog massaal tot het christendom zouden bekeren? Dat is duidelijk niet gebeurd.
Met de uitdrukking „heel Israël” doelde Paulus op het complete geestelijke Israël — christenen die door heilige geest zijn gekozen. Hij bedoelde dat Gods voornemen om een geestelijke ’olijfboom’ vol productieve takken te hebben, niet verijdeld zou worden doordat de natuurlijke Joden weigerden de Messias te aanvaarden. Dat komt overeen met de illustratie waarin Jezus zichzelf vergeleek met een wijnstok waarvan niet-productieve ranken weggesnoeid zouden worden. Jezus zei: „Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardenier. Elke rank aan mij die geen vrucht draagt, neemt hij weg, en elke rank die wel vrucht draagt, reinigt hij, opdat ze meer vrucht mag dragen” (Johannes 15:1, 2).
De oprichting van de hedendaagse staat Israël is niet in de Bijbel voorzegd, maar de oprichting van de geestelijke natie Israël beslist wel! Als u die geestelijke natie vindt en u erbij aansluit, zal dat u eeuwige zegeningen opleveren (Genesis 22:15-18; Galaten 3:8, 9).