-
Jehovah’s raadsbesluit tegen de natiesJesaja’s profetie — Licht voor de hele mensheid I
-
-
17, 18. (a) Hoe reageren sommigen in Israël op Jehovah’s formele uitspraken, maar wat is de algemene reactie? (b) Welke overeenkomst vertonen hedendaagse gebeurtenissen met die in Hizkia’s tijd?
17 Jesaja zegt nu: „Op die dag zal de aardse mens naar zijn Maker opzien, en zijn eigen ogen zullen met gespannen aandacht naar de Heilige Israëls zelf kijken. En hij zal niet zien naar de altaren, het werk van zijn handen; en naar wat zijn vingers hebben gemaakt, zal hij niet met gespannen aandacht kijken, noch naar de heilige palen of naar de reukwerktafels” (Jesaja 17:7, 8). Ja, sommigen in Israël slaan acht op Jehovah’s waarschuwing. Als Hizkia bijvoorbeeld een uitnodiging naar de inwoners van Israël stuurt om samen met Juda het Pascha te vieren, geven sommige Israëlieten daar gehoor aan en reizen naar het zuiden om zich bij hun broeders aan te sluiten in zuivere aanbidding (2 Kronieken 30:1-12).
-
-
Jehovah’s raadsbesluit tegen de natiesJesaja’s profetie — Licht voor de hele mensheid I
-
-
18 Hoe is het nu gesteld? Israël was een afvallige natie. Vandaar dat de manier waarop Hizkia mensen in die natie probeerde te helpen tot de ware aanbidding terug te keren, ons doet denken aan de manier waarop ware christenen in deze tijd personen in de afvallige organisatie der christenheid trachten te helpen. Sinds 1919 zijn boden van „het Israël Gods” door de christenheid getrokken om mensen uit te nodigen voor deelname aan de zuivere aanbidding (Galaten 6:16). De meesten hebben de uitnodiging afgeslagen. Velen hebben de spot gedreven met de boodschappers. Maar sommigen hebben gunstig gereageerd. Het zijn er inmiddels miljoenen en hun lust is het ’met gespannen aandacht naar de Heilige Israëls te kijken’, door hem onderwezen te worden (Jesaja 54:13). De aanbidding bij de onheilige altaren — het vereren van en vertrouwen op door mensen gemaakte goden — laten zij varen en zij wenden zich enthousiast tot Jehovah (Psalm 146:3, 4). Net als Jesaja’s tijdgenoot Micha zegt elk van hen: „Wat mij aangaat, naar Jehovah zal ik blijven uitzien. Ik wil van een wachtende houding jegens de God van mijn redding blijk geven. Mijn God zal mij horen.” — Micha 7:7.
-