Redding voor degenen die voor het licht kiezen
„Jehovah is mijn licht en mijn redding. Voor wie zal ik vrezen?” — PSALM 27:1.
1. Welke levengevende voorzieningen treft Jehovah?
JEHOVAH is de Bron van het zonlicht waardoor leven op aarde mogelijk wordt gemaakt (Genesis 1:2, 14). Hij is ook de Schepper van geestelijk licht, dat de doodaanbrengende duisternis van Satans wereld verdrijft (Jesaja 60:2; 2 Korinthiërs 4:6; Efeziërs 5:8-11; 6:12). Degenen die voor het licht kiezen, kunnen met de psalmist zeggen: „Jehovah is mijn licht en mijn redding. Voor wie zal ik vrezen?” (Psalm 27:1a) Maar zoals in Jezus’ tijd het geval was, kunnen degenen die de voorkeur geven aan de duisternis slechts een ongunstig oordeel verwachten. — Johannes 1:9-11; 3:19-21, 36.
2. Wat gebeurde er in oude tijden met degenen die Jehovah’s licht verwierpen en met degenen die naar zijn woord luisterden?
2 In de dagen van Jesaja verwierp het merendeel van Jehovah’s verbondsvolk het licht. Dientengevolge maakte Jesaja de vernietiging van het noordelijke koninkrijk Israël als natie mee. En in 607 v.G.T. werden Jeruzalem en zijn tempel verwoest en de bewoners van Juda in ballingschap gevoerd. Maar degenen die naar Jehovah’s woord luisterden, werden gesterkt om weerstand te bieden aan de afval van die dagen. Betreffende 607 v.G.T. beloofde Jehovah dat degenen die naar hem luisterden in leven zouden blijven (Jeremia 21:8, 9). In deze tijd kunnen wij die het licht liefhebben veel leren van wat er destijds gebeurde. — Efeziërs 5:5.
Het geluk van degenen die in het licht zijn
3. Welk vertrouwen kunnen wij in deze tijd hebben, welke „rechtvaardige natie” hebben wij lief en welke „sterke stad” heeft die „natie”?
3 „Wij hebben een sterke stad. Redding stelt [God] tot muren en wal. Opent de poorten, opdat de rechtvaardige natie, die een getrouw gedrag bewaart, er moge binnengaan” (Jesaja 26:1, 2). Dit zijn de uitbundige woorden van mensen die op Jehovah vertrouwden. Getrouwe joden in Jesaja’s tijd zagen op naar Jehovah, niet naar de valse goden van hun landgenoten, als de enige werkelijke Bron van zekerheid. In deze tijd hebben wij hetzelfde vertrouwen. Bovendien koesteren wij liefde voor Jehovah’s „rechtvaardige natie” — „het Israël Gods” (Galaten 6:16; Mattheüs 21:43). Ook Jehovah heeft deze natie wegens haar getrouwe gedrag lief. Met zijn zegen beschikt het Israël Gods over „een sterke stad”, een met een stad te vergelijken organisatie die haar steunt en beschermt.
4. Welke geestesgesteldheid zouden wij heel goed kunnen aankweken?
4 Degenen die zich in deze „stad” bevinden, beseffen heel goed dat ’Jehovah de neiging die goed ondersteund is, zal beveiligen in voortdurende vrede, omdat men ertoe wordt bewogen op Jehovah te vertrouwen’. Jehovah steunt degenen die geestelijk geneigd zijn op hem te vertrouwen en zich aan zijn rechtvaardige beginselen te houden. Bijgevolg sloegen de getrouwen in Juda acht op Jesaja’s vermaning: „Vertrouwt op Jehovah voor altijd, want in Jah Jehovah is de Rots van onbepaalde tijden” (Jesaja 26:3, 4; Psalm 9:10; 37:3; Spreuken 3:5). Degenen die deze geestesgesteldheid bezitten, zien naar „Jah Jehovah” op als de enige betrouwbare Rots. Zij genieten „voortdurende vrede” met hem. — Filippenzen 1:2; 4:6, 7.
Vernedering voor Gods vijanden
5, 6. (a) Hoe werd Babylon uit de oudheid vernederd? (b) In welk opzicht werd „Babylon de Grote” vernederd?
5 Als degenen die op Jehovah vertrouwen nu eens verdrukking lijden? Zij hoeven niet bang te zijn. Jehovah laat zulke dingen enige tijd toe, maar ten slotte brengt hij verlichting, en degenen die de verdrukking veroorzaken, moeten zijn oordeel onder ogen zien (2 Thessalonicenzen 1:4-7; 2 Timotheüs 1:8-10). Beschouw eens het geval van een zekere „verheven stad”. Jesaja zegt: „[Jehovah] heeft de bewoners van de hoogte, de verheven stad, neergeworpen. Hij vernedert haar, hij vernedert haar tot de aarde; hij brengt haar in aanraking met het stof. De voet zal haar vertreden, de voeten van de ellendige, de treden van de geringen” (Jesaja 26:5, 6). De hier genoemde verheven stad kan Babylon zijn. Die stad heeft beslist ellende over Gods volk gebracht. Maar wat is Babylon overkomen? In 539 v.G.T. viel ze voor de Meden en Perzen. Wat een vernedering!
6 In onze tijd vormen Jesaja’s profetische woorden een goede beschrijving van wat „Babylon de Grote” sinds 1919 is overkomen. Die verheven stad beleefde in dat jaar een vernederende val toen ze gedwongen was Jehovah’s volk uit geestelijke gevangenschap vrij te laten (Openbaring 14:8). Wat er vervolgens gebeurde, was nog vernederender. Deze kleine groep christenen ging nu hun oude overweldiger „vertreden”. In 1922 begonnen zij het komende einde van de christenheid aan te kondigen en verkondigden zij de vier door engelen gegeven trompetstoten uit Openbaring 8:7-12 en de drie in Openbaring 9:1–11:15 voorzegde weeën.
„Het pad van de rechtvaardige is oprechtheid”
7. Welke leiding ontvangen degenen die zich tot Jehovah’s licht wenden, op wie hopen zij, en wat hebben zij lief?
7 Jehovah voorziet in redding voor degenen die zich tot zijn licht wenden en hij verlicht hun pad, zoals Jesaja vervolgens aantoont: „Het pad van de rechtvaardige is oprechtheid. Daar gij oprecht zijt, zult gij zelfs het spoor van een rechtvaardige effen maken. Ja, voor het pad van uw oordelen, o Jehovah, hebben wij op u gehoopt. Naar uw naam en naar uw gedachtenis is het verlangen van de ziel uitgegaan” (Jesaja 26:7, 8). Jehovah is een rechtvaardige God, en degenen die hem aanbidden moeten zich aan zijn rechtvaardige maatstaven houden. Wanneer zij dat doen, leidt Jehovah hen door hun spoor effen te maken. Door acht te slaan op zijn leiding zullen deze zachtmoedigen tonen dat zij op Jehovah hopen en zijn naam — zijn „gedachtenis” — van ganser harte liefhebben. — Exodus 3:15.
8. Welke voorbeeldige houding legde Jesaja aan de dag?
8 Jesaja had Jehovah’s naam lief. Dat blijkt uit zijn volgende woorden: „Met mijn ziel heb ik naar u verlangd in de nacht; ja, met mijn geest in mijn binnenste blijf ik u zoeken; want wanneer er van u afkomstige oordelen voor de aarde zijn, is het rechtvaardigheid wat de bewoners van het produktieve land stellig zullen leren” (Jesaja 26:9). Jesaja verlangde naar Jehovah ’met zijn ziel’ — met zijn hele wezen. Probeer u voor de geest te halen hoe de profeet de rustige tijdstippen van de nacht gebruikte om tot Jehovah te bidden en dan zijn diepste gedachten kenbaar maakte en vurig Jehovah’s leiding zocht. Wat een prachtig voorbeeld! Bovendien leerde Jesaja rechtvaardigheid van Jehovah’s oordeelsvoltrekkingen. Hierin herinnert hij ons aan de noodzaak om voortdurend waakzaam te zijn, wakker te blijven met betrekking tot het onderscheiden van Jehovah’s wil.
Sommigen kiezen voor de duisternis
9, 10. Welke daden van vriendelijkheid betoonde Jehovah zijn ontrouwe natie, maar hoe reageerden zij?
9 Jehovah betoonde Juda grote liefderijke goedheid, maar helaas reageerden niet allen hier gunstig op. Vaak koos de meerderheid voor opstand en afval in plaats van het licht van Jehovah’s waarheid. Jesaja zei: „Al zou de goddeloze gunst worden betoond, hij zal eenvoudig geen rechtvaardigheid leren. In het land van oprechtheid zal hij onrecht plegen en hij zal de eminentie van Jehovah niet zien.” — Jesaja 26:10.
10 In Jesaja’s tijd, toen Jehovah’s hand Juda tegen zijn vijanden beschermde, weigerde de meerderheid van hen dit te erkennen. Wanneer hij hen met zijn vrede zegende, betoonde de natie zich niet dankbaar. Bijgevolg verliet Jehovah hen zodat zij „andere meesters” moesten dienen en liet hij de joden ten slotte in 607 v.G.T. gevankelijk naar Babylon voeren (Jesaja 26:11-13). Niettemin keerde uiteindelijk een overblijfsel van de natie gekastijd naar hun eigen land terug.
11, 12. (a) Wat voor toekomst hadden Juda’s veroveraars? (b) Welke toekomst had de vroegere overweldiger van Jehovah’s gezalfde dienstknechten in 1919?
11 Wat valt er te zeggen over Juda’s veroveraars? Jesaja’s profetie antwoordt: „Zij zijn dood; zij zullen niet leven. Machteloos in de dood, zullen zij niet opstaan. Daarom hebt gij uw aandacht op hen gericht, om hen te verdelgen en elke vermelding van hen teniet te doen” (Jesaja 26:14). Ja, na de val van Babylon in 539 v.G.T. had de stad geen toekomst. Mettertijd zou ze er niet meer zijn. Ze zou „machteloos in de dood” zijn en haar kolossale rijk zou tot het verleden behoren. Wat een waarschuwing voor degenen die hun vertrouwen stellen in de machtigen in deze wereld!
12 Aspecten van deze profetie gingen in vervulling toen God toeliet dat zijn gezalfde dienstknechten in 1918 in geestelijke gevangenschap belandden en hij hen vervolgens in 1919 bevrijdde. Vanaf toen zag de toekomst van hun vroegere overweldiger, voornamelijk de christenheid, er somber uit. Maar voor Jehovah’s volk lagen er werkelijk rijke zegeningen in het verschiet.
„Gij hebt aan de natie toegevoegd”
13, 14. Welke rijke zegeningen hebben Jehovah’s gezalfde dienstknechten sinds 1919 genoten?
13 God zegende de berouwvolle geest van zijn gezalfde dienstknechten in 1919 en gaf hun toename. Allereerst werd er aandacht geschonken aan de bijeenvergadering van de laatste leden van het Israël Gods, en vervolgens begon „een grote schare” „andere schapen” bijeengebracht te worden (Openbaring 7:9; Johannes 10:16). Deze zegeningen werden voorzegd in Jesaja’s profetie: „Gij hebt aan de natie toegevoegd; o Jehovah, gij hebt aan de natie toegevoegd; gij hebt uzelf verheerlijkt. Gij hebt alle grenzen van het land ver uitgebreid. O Jehovah, in benauwdheid hebben zij hun aandacht op u gericht; zij hebben een fluistergebed uitgestort toen uw strenge onderricht hen trof.” — Jesaja 26:15, 16.
14 Tegenwoordig omvatten de grenzen van het Israël Gods de hele aarde, en de grote schare die thans is toegevoegd, bedraagt nu ongeveer zes miljoen enthousiaste personen die een aandeel hebben aan de prediking van het goede nieuws (Mattheüs 24:14). Wat een zegen van Jehovah! En wat wordt zijn naam hierdoor heerlijkheid gebracht! Die naam wordt nu in 235 landen gehoord — een schitterende vervulling van zijn belofte.
15. Welke symbolische opstanding heeft er in 1919 plaatsgevonden?
15 Juda had Jehovah’s hulp nodig om uit hun gevangenschap in Babylon te vluchten. Zij zouden dat niet zelf hebben kunnen bewerkstelligen (Jesaja 26:17, 18). Insgelijks vormde de bevrijding van het Israël Gods in 1919 het bewijs van Jehovah’s steun. Het zou zonder hem niet hebben kunnen gebeuren. En de verandering in hun toestand was zo fascinerend dat Jesaja het met een opstanding vergelijkt: „Uw doden zullen leven. Een lijk van mij — zij zullen opstaan. Wordt wakker en heft een vreugdegeroep aan, gij die in het stof verblijft! Want uw dauw is als de dauw van maluwen, en de aarde zelf zal ook degenen die machteloos zijn in de dood, als bij een geboorte uitwerpen” (Jesaja 26:19; Openbaring 11:7-11). Ja, degenen die machteloos zijn in de dood zouden, als het ware, opnieuw geboren worden voor hernieuwde activiteit!
Bescherming in gevaarlijke tijden
16, 17. (a) Wat moesten de joden in 539 v.G.T. doen om de val van Babylon te overleven? (b) Wat zijn waarschijnlijk de „binnenkamers” in deze tijd, en hoe strekken ze ons tot voordeel?
16 Jehovah’s dienstknechten hebben altijd zijn bescherming nodig. Maar binnenkort zal hij zijn hand voor de laatste maal tegen Satans wereld uitstrekken, en zullen zijn aanbidders als nooit tevoren zijn hulp nodig hebben (1 Johannes 5:19). Betreffende die gevaarlijke tijd waarschuwt Jehovah ons: „Ga, mijn volk, begeef u in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u. Verberg u voor slechts een ogenblik, totdat de openlijke veroordeling voorbijgaat. Want zie! Jehovah komt uit zijn plaats te voorschijn om de bewoner van het land rekenschap te vragen van diens dwaling, en het land zal stellig zijn bloedvergieten aan het licht brengen en zal zijn gedoden niet langer bedekken” (Jesaja 26:20, 21; Zefanja 1:14). Deze waarschuwing maakte de joden duidelijk hoe zij de val van Babylon in 539 v.G.T. konden overleven. Zij die er acht op sloegen, zouden in hun huizen zijn gebleven, veilig voor de overwinnende soldaten die zich buiten op straat bevonden.
17 In deze tijd houden de „binnenkamers” uit de profetie waarschijnlijk verband met de tienduizenden gemeenten van Jehovah’s volk overal ter wereld. Zulke gemeenten vormen zelfs thans een bescherming, een plaats waar christenen veiligheid vinden te midden van hun broeders en zusters, onder de liefdevolle zorg van de ouderlingen (Jesaja 32:1, 2; Hebreeën 10:24, 25). Dit is vooral het geval met het oog op de nabijheid van het einde van dit samenstel van dingen wanneer overleving zal afhangen van gehoorzaamheid. — Zefanja 2:3.
18. Hoe zal Jehovah binnenkort ’het zeemonster doden’?
18 Betreffende die tijd profeteert Jesaja: „Op die dag zal Jehovah met zijn hard en groot en sterk zwaard zijn aandacht richten op Leviathan, de glijdende slang, ja, op Leviathan, de kronkelende slang, en hij zal het zeemonster dat in de zee is, stellig doden” (Jesaja 27:1). Wat is de hedendaagse „Leviathan”? Kennelijk is het „de oorspronkelijke slang”, Satan zelf, samen met zijn goddeloze samenstel van dingen waarvan hij zich bedient om oorlog te voeren tegen het Israël Gods (Openbaring 12:9, 10, 17; 13:14, 16, 17). In 1919 heeft Leviathan zijn greep op Gods volk verloren. Mettertijd zal hij helemaal verdwijnen (Openbaring 19:19-21; 20:1-3, 10). Aldus zal Jehovah ’het zeemonster doden’. Ondertussen zal niets van wat Leviathan ook maar tegen Jehovah’s volk onderneemt, blijvend succes hebben (Jesaja 54:17). Wat is het vertroostend daar zeker van te kunnen zijn!
„Een wijngaard van mousserende wijn”
19. In welke toestand bevindt het overblijfsel zich in deze tijd?
19 Hebben wij met het oog op al dit van Jehovah afkomstige licht niet alle reden ons te verheugen? Ja, beslist! Jesaja geeft een prachtige beschrijving van de vreugde die Jehovah’s volk ondervindt, wanneer hij schrijft: „Zingt haar op die dag toe: ’Een wijngaard van mousserende wijn! Ik, Jehovah, beveilig haar. Elk ogenblik zal ik haar drenken. Opdat niemand zijn aandacht tegen haar richt, zal ik haar zelfs nacht en dag beveiligen’” (Jesaja 27:2, 3). Jehovah heeft zorg gedragen voor zijn „wijngaard”, het overblijfsel van het Israël Gods, en voor hun hardwerkende metgezellen (Johannes 15:1-8). Dit heeft geleid tot vruchten die zijn naam tot heerlijkheid strekken en een reden tot grote vreugde onder zijn dienstknechten op aarde vormen.
20. Hoe beschermt Jehovah de christelijke gemeente?
20 Wij kunnen opgetogen zijn dat Jehovah’s eerdere toorn tegen zijn gezalfde dienstknechten — waardoor hij toestond dat zij in 1918 in geestelijke gevangenschap geraakten — tot een einde is gekomen. Jehovah zelf zegt: „Geen woede heb ik. Wie zal mij doornbossen en onkruid geven in de strijd? Ik wil daarop stappen. Ik wil die tegelijkertijd in brand steken. Laat hij anders mijn vesting aangrijpen, laat hij vrede met mij sluiten; vrede sluite hij met mij” (Jesaja 27:4, 5). Om er zeker van te zijn dat zijn wijnstokken een overvloed aan „mousserende wijn” blijven opleveren, wordt elke met onkruid te vergelijken invloed die hen zou kunnen bederven door Jehovah vertrapt en verteerd. Laat niemand dus het welzijn van de christelijke gemeente in gevaar brengen! Laten allen ’Jehovah’s vesting aangrijpen’ door zijn gunst en bescherming te zoeken. Op die manier sluiten wij vrede met God — iets wat zo belangrijk is dat Jesaja het tweemaal vermeldt. — Psalm 85:1, 2, 8; Romeinen 5:1.
21. In welk opzicht is het productieve land met „opbrengst” gevuld?
21 De zegeningen duren voort: „In de komende dagen zal Jakob wortel schieten, Israël bloesems dragen en werkelijk uitspruiten; en zij zullen de oppervlakte van het produktieve land eenvoudig met opbrengst vullen” (Jesaja 27:6). Dit vers is sinds 1919 in vervulling gegaan en levert een schitterend bewijs voor wat Jehovah vermag. Gezalfde christenen hebben de aarde gevuld met „opbrengst”, voedzaam geestelijk voedsel. Te midden van een verdorven wereld houden zij vreugdevol Gods verheven maatstaven hoog. En Jehovah blijft hen met toename zegenen. Het resultaat is dat hun miljoenen metgezellen, de andere schapen, ’dag en nacht heilige dienst voor God verrichten’ (Openbaring 7:15). Laten wij nooit het grootse voorrecht uit het oog verliezen gebruik te maken van deze „opbrengst” en ze met anderen te delen!
22. Welke zegeningen ontvangen degenen die het licht aanvaarden?
22 Zijn wij in deze kritieke tijd waarin duisternis de aarde bedekt en dikke donkerheid de nationale groepen, niet dankbaar dat Jehovah geestelijk licht op zijn volk werpt? (Jesaja 60:2; Romeinen 2:19; 13:12) Voor allen die dit geestelijke licht aanvaarden betekent het nu vrede des geestes en vreugde en in de toekomst niets minder dan eeuwig leven. Terecht verheffen wij die het licht liefhebben dan ook ons hart om Jehovah te loven en zeggen met de psalmist: „Jehovah is de veste van mijn leven. Voor wie zal ik beducht zijn? Hoop op Jehovah; wees moedig en laat uw hart sterk zijn. Ja, hoop op Jehovah.” — Psalm 27:1b, 14.
Kunt u zich dit herinneren?
• Wat voor toekomst staat degenen te wachten die Jehovah’s volk onderdrukken?
• Welke toename wordt in Jesaja geprofeteerd?
• In welke „binnenkamers” dienen wij te blijven, en waarom?
• Waarom brengt de toestand waarin Jehovah’s volk verkeert hem lof?
[Kader op blz. 22]
NIEUWE PUBLICATIE
De meeste inlichtingen in deze twee studieartikelen werden op het districtscongres in 2000 gebracht in de vorm van een lezing. Aan het einde van de lezing werd een nieuwe publicatie vrijgegeven, getiteld Jesaja’s profetie — Licht voor de hele mensheid I. Dit 416 bladzijden tellende boek bevat een vers-voor-versbespreking van de eerste 40 hoofdstukken van het boek Jesaja.
[Illustratie op blz. 18]
Alleen de rechtvaardigen worden in Jehovah’s „sterke stad”, zijn organisatie, toegelaten
[Illustratie op blz. 19]
Jesaja zocht Jehovah „in de nacht”
[Illustratie op blz. 21]
Jehovah beschermt zijn „wijngaard” en maakt hem vruchtbaar