De verwoesting van Jeruzalem: „Vervolgens zei Jesaja tot Hizkia: ’Hoor het woord van de HEER der Legerscharen: Er komt een tijd dat alles in uw paleis, wat uw voorvaders tot op deze dag vergaard hebben, naar Babylon weggevoerd zal worden; niets zal achtergelaten worden.’” — Jesaja 39:5, 6, geprofeteerd ca. 732 v.G.T.; zie ook Jesaja 24:1-3; 47:6.
De profeet Jeremia kondigde af: „Ik ga hen [de Babyloniërs] . . . tegen dit land en zijn bewoners brengen . . . Dit hele land zal een verlaten ruïne worden. En die natiën zullen de koning van Babylon zeventig jaar dienen.” — Jeremia 25:9, 11, geprofeteerd v. 625 v.G.T.
Vervulling — 607 v.G.T. (volgens de meeste wereldlijke chronologieën 586 v.G.T.): Babylon verwoestte Jeruzalem na een belegering van anderhalf jaar. De stad en de tempel werden met de grond gelijkgemaakt en de joden zelf werden naar Babylon weggevoerd (2 Kronieken 36:6, 7, 12, 13, 17-21). De hele natie bleef zeventig jaar in ballingschap, zoals Jeremia had voorzegd. Hun wonderbaarlijke bevrijding in 537 v.G.T. door Cyrus de Grote, die Babylon innam, geschiedde als een vervulling van de profetie van Jesaja, die hem bij name had genoemd (Jesaja 44:24-28). De profeet Daniël, die zich in gevangenschap in Babylon bevond, berekende de precieze tijd van de bevrijding van zijn volk, waarbij hij zijn conclusie op de profetie van Jeremia baseerde. — Daniël 9:1, 2.