STER
Het Hebreeuwse woord kō·khavʹ en de Griekse woorden aʹster en aʹstron worden in algemene zin op elk lichtgevend lichaam in de ruimte toegepast, met uitzondering van de zon en de maan, waarvoor andere aanduidingen worden gebruikt.
De uitgestrektheid van het universum. Men neemt aan dat het sterrenstelsel waartoe de aarde behoort, gewoonlijk het Melkwegstelsel genoemd, een doorsnede heeft van zo’n 100.000 lichtjaren en meer dan 100.000.000.000 sterren zoals onze zon bevat. De ster die het dichtst bij de aarde staat, behoort tot de Alpha Centauri-groep en is meer dan 40.000.000.000.000 km van ons verwijderd. Maar deze onmetelijke uitgestrektheid schijnt betrekkelijk klein met het oog op de geschatte 100.000.000.000 sterrenstelsels in de universele ruimte. Ongeveer 10.000.000.000 ervan kunnen met moderne telescopen worden waargenomen.
De immensiteit van de sterrenwereld voegt oneindige kracht en betekenis toe aan de woorden van de Schepper in Jesaja 40:26: „Heft uw ogen naar omhoog en ziet. Wie heeft deze dingen geschapen? Het is Degene die het heerleger daarvan zelfs naar het getal uitleidt, ze alle zelfs bij name roept. Vanwege de overvloed van dynamische energie, en omdat hij sterk is in kracht, ontbreekt er niet één aan.” (Vgl. Ps 147:4.) De met eerbied vervulde psalmist voelde zich gedrongen te zeggen: „Wanneer ik uw hemel zie, het werk van uw vingers, de maan en de sterren die gij hebt bereid, wat is dan de sterfelijke mens dat gij aan hem denkt, en de zoon van de aardse mens dat gij voor hem zorgt?” — Ps 8:3, 4.
Ouderdom. Dat licht van verafgelegen sterren en sterrenstelsels die miljoenen lichtjaren van ons verwijderd zijn thans door reusachtige telescopen op aarde opgevangen kan worden, geeft te kennen dat deze sterren miljoenen jaren geleden geschapen zijn, want anders zouden de stralen ervan onze planeet nog niet hebben bereikt. De schepping ervan is blijkbaar inbegrepen bij de eerste verklaring in Genesis 1:1: „In het begin schiep God de hemel en de aarde.” Dit wordt niet tegengesproken door wat in vers 16 staat, waar over de vierde scheppings-„dag”, of -periode, wordt gezegd dat ’God ertoe overging de sterren te maken’. Het woord „maken” (Hebr.: ʽa·sahʹ) heeft niet dezelfde betekenis als het woord „scheppen” (Hebr.: ba·raʼʹ). — Zie SCHEPPING.
Het aantal sterren. Wanneer God tot de mens sprak, gebruikte hij herhaaldelijk de sterren ter aanduiding van een ontelbaar aantal, vergelijkbaar met het aantal zandkorrels aan de zeeoever (Ge 22:17; 15:5; Ex 32:13; vgl. Ne 9:23; Na 3:15, 16; Heb 11:12). Aangezien er met het blote oog slechts een paar duizend sterren duidelijk waarneembaar zijn, bezagen velen dit in het verleden als een onevenwichtige vergelijking. Maar tegenwoordig tonen de bewijzen dat het aantal sterren zich inderdaad met het aantal van alle zandkorrels op de hele aarde laat vergelijken.
Het is interessant op te merken dat hoewel Mozes zei dat de Abrahamitische belofte een bepaalde vervulling had beleefd in Israël, de volkstellingen zoals die in de bijbel opgetekend staan, nooit het totale aantal van degenen die tot de natie behoorden, hebben omvat (De 1:10; 10:22; 28:62). Over David wordt later gezegd dat hij met opzet naliet het aantal te tellen van degenen „die twintig jaar oud waren en daaronder . . ., want Jehovah had beloofd Israël zo talrijk te maken als de sterren aan de hemel” (1Kr 27:23). Zo’n opvatting omtrent de ontelbaarheid van deze hemellichamen maakt de geschriften van de bijbel uniek in vergelijking met de denkbeelden van de oude volken uit die tijd.
Ordelijke rangschikking. Bovendien komt de ordelijkheid van de rangschikking van deze hemellichamen tot uitdrukking in verscheidene teksten, waar gesproken wordt over „inzettingen”, „voorschriften” en „banen” („loopbanen”, Lu) (Jer 31:35-37; Re 5:20; vgl. Ju 13). Hoe ontzagwekkend de krachten zijn die bepaalde sterren volgens natuurwetten in een schijnbare sterrenformatie bijeenhouden, blijkt uit de vragen die God aan Job stelde: „Kunt gij de banden van het sterrenbeeld Kimah vastbinden, of kunt gij de koorden zelf van het sterrenbeeld Kesil losmaken? Kunt gij het sterrenbeeld Mazzaroth op zijn bestemde tijd te voorschijn brengen? En wat het sterrenbeeld Asj te zamen met zijn zonen betreft, kunt gij ze leiden? Zijt gij de inzettingen van de hemel te weten gekomen, of zoudt gij het gezag ervan op de aarde kunnen doen gelden?” (Job 38:31-33; zie ASJ, STERRENBEELD; KESIL, STERRENBEELD; KIMAH, STERRENBEELD; MAZZAROTH, STERRENBEELD) Bijgevolg wordt in de New Bible Dictionary gezegd: „Wij verklaren derhalve uitdrukkelijk dat de bijbel consequent uitgaat van een universum dat volledig rationeel en onmetelijk groot is, in tegenstelling tot het wereldbeeld uit die tijd, waarin het universum irrationeel was en niet groter dan wat met het blote oog kon worden waargenomen.” — Onder redactie van J. D. Douglas, 1985, blz. 1144.
Wat de apostel Paulus over het verschil in sterren zegt, kan nog beter begrepen worden in het licht van de moderne astronomie, die aantoont dat de sterren qua kleur, grootte, lichtsterkte, temperatuur en zelfs relatieve dichtheid van elkaar verschillen. — 1Kor 15:40, 41.
Sterrencultus. Hoewel de sterrencultus in de oudheid onder de natiën van het Midden-Oosten algemeen voorkwam, hielden Gods getrouwe dienstknechten er de schriftuurlijke zienswijze op na dat de sterren slechts stoffelijke lichamen waren die aan goddelijke wetten en leiding gehoorzaamden en niet over mensen heersten, maar als lichtgevers en tijdindicators dienden (Ge 1:14-18; Ps 136:3, 7-9; 148:3). Toen Mozes Israël waarschuwde voor het maken van enige afbeelding van de ware God Jehovah, gebood hij hun zich niet te laten verleiden tot de aanbidding van de zon, de maan en de sterren, „die Jehovah, uw God, aan alle volken onder de ganse hemel heeft toebedeeld” (De 4:15-20; vgl. 2Kon 17:16; 21:5; 23:5; Ze 1:4, 5). Heidense natiën vereenzelvigden hun specifieke goden met bepaalde sterren en bezagen deze hemellichamen dus vanuit een nationalistisch oogpunt. Sakkuth en Kewan, die in Amos 5:26 worden vermeld als goden die door het afvallige Israël werden aanbeden, worden beschouwd als Babylonische aanduidingen voor de planeet Saturnus, die door Stefanus, toen hij deze tekst citeerde, Refan werd genoemd (Han 7:42, 43). De sterrencultus nam vooral in Babylon een voorname plaats in, maar bleek van geen enkel nut te zijn toen de stad werd verwoest. — Jes 47:12-15.
De „ster” die na Jezus’ geboorte werd gezien. De „astrologen uit oostelijke streken”, dat wil dus zeggen uit de omgeving van Babylon, wier bezoek bij koning Herodes na de geboorte van Jezus de dood van alle mannelijke kleine kinderen in Bethlehem tot gevolg had, waren duidelijk geen dienaren of aanbidders van de ware God (Mt 2:1-18; zie ASTROLOGEN). Wat de door hen geziene „ster” (Gr.: aʹster) betreft, zijn er vele veronderstellingen geuit, zoals dat het een komeet, een meteoor, een supernova of, volgens een populairdere zienswijze, een conjunctie van planeten zou zijn geweest. Geen van dergelijke hemellichamen kon logischerwijs ’stilhouden boven de plaats waar het jonge kind was’, om aldus het specifieke huis in het dorp Bethlehem aan te wijzen waarin het kind werd aangetroffen. Het is ook opmerkenswaard dat alleen deze heidense astrologen de ster ’zagen’. Hun verwerpelijke beoefening van astrologie en de nadelige gevolgen van hun bezoek, waardoor het leven van de toekomstige Messias in gevaar werd gebracht, laat beslist de gevolgtrekking toe of maakt het zelfs aannemelijk dat zij door iemand geleid werden die gekant was tegen Gods voornemens met betrekking tot de beloofde Messias. Het is beslist redelijk zich af te vragen of degene die ’zich blijft veranderen in een engel des lichts’, wiens werking „met elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen” is, die het kon doen voorkomen alsof een slang sprak en die door Jezus „een doodslager toen hij begon” werd genoemd, niet ook de astrologen een met een ster te vergelijken object kon laten ’zien’ dat hen in eerste instantie niet naar Bethlehem leidde, maar naar Jeruzalem, waar een doodsvijand van de beloofde Messias woonde. — 2Kor 11:3, 14; 2Th 2:9; Ge 3:1-4; Jo 8:44.
Figuurlijk gebruik. In de bijbel worden sterren in figuurlijke zin en in metaforen of vergelijkingen gebruikt om personen af te beelden, zoals in Jozefs droom waarin zijn ouders door de zon en de maan werden afgebeeld en zijn elf broers door elf sterren (Ge 37:9, 10). In Job 38:7 worden „de morgensterren”, die bij de grondvesting van de aarde een vreugdegeroep aanhieven, vereenzelvigd met de als „zonen Gods” aangeduide engelen. De opgestane en verheerlijkte Jezus noemde zichzelf „de heldere morgenster” en beloofde dat hij aan zijn volgelingen die overwinnen, „de morgenster” zou geven — blijkbaar een aanduiding dat zij met hem in zijn hemelse positie en heerlijkheid zouden delen (Opb 22:16; 2:26, 28; vgl. 2Ti 2:12; Opb 20:6). De zeven „engelen” van de gemeenten, aan wie schriftelijke boodschappen worden overgebracht, worden gesymboliseerd door zeven sterren in de rechterhand van Christus (Opb 1:16, 20; 2:1; 3:1). Ook „de engel van de afgrond”, Abaddon genoemd, wordt door een ster afgebeeld. — Opb 9:1, 11; zie ABADDON.
In de spreukachtige rede die in Jesaja hoofdstuk 14 staat opgetekend, wordt over de pocherige en ambitieuze koning van Babylon (dat wil zeggen, de door Nebukadnezar vertegenwoordigde Babylonische dynastie van koningen), die de „schijnende” (Hebr.: hē·lelʹ; „Lucifer”, Leu) wordt genoemd, gezegd dat hij eropuit was zijn troon „boven de sterren Gods” te verheffen (Jes 14:4, 12, 13; zie SCHIJNENDE). De Davidische koningen van Juda worden profetisch met een „ster” vergeleken (Nu 24:17), en de bijbelse geschiedenis laat zien dat de Babylonische dynastie door de verovering van Jeruzalem inderdaad een tijdlang boven deze Judese koningen uitsteeg. Een soortgelijke profetie in Daniël hoofdstuk 8 beschrijft hoe de kleine „horen” van een latere macht enige sterren van „het heerleger van de hemel” vertrapt en het tegen de Vorst van het heerleger en zijn heiligdom opneemt (Da 8:9-13); anderzijds worden in Daniël hoofdstuk 12 degenen „die inzicht hebben” en anderen tot rechtvaardigheid brengen, bij wijze van vergelijking afgebeeld als personen die in „de tijd van het einde” zouden stralen „als de sterren” (Da 12:3, 9, 10). In tegenstelling hiermee worden immorele personen die van de waarheid zijn afgeweken, vergeleken met „sterren zonder vaste baan”. — Ju 13.
De verduistering van de sterren, samen met de zon en de maan, is een beeld dat in profetische waarschuwingen vaak gebruikt wordt voor rampspoed tengevolge van Gods oordeel (Jes 13:10; Ez 32:7; Opb 6:12, 13; 8:12; vgl. Job 9:6, 7). Het duister worden van zulke hemellichten wordt ook gebruikt wanneer in Prediker 12:1, 2 de laatste levensjaren worden beschreven van iemand die een hoge ouderdom heeft bereikt. Op andere plaatsen wordt over sterren gesproken die ter aarde vallen of naar de aarde worden geslingerd (Mt 24:29; Opb 8:10; 9:1; 12:4). „Tekenen” in zon, maan en sterren zijn als kenmerk van de tijd van het einde voorzegd. — Lu 21:25.
„Dagster”. De uitdrukking „dagster” (Gr.: foʹsfo·ros) komt één keer voor, in 2 Petrus 1:19, en heeft een soortgelijke betekenis als „morgenster”. Zulke sterren zijn in bepaalde tijden van het jaar de laatste sterren die aan de oostelijke horizon verschijnen voordat de zon opkomt en kondigen derhalve het aanbreken van een nieuwe dag aan. Dat Petrus vlak daarvoor het visioen van de met grote heerlijkheid gepaard gaande transfiguratie van Jezus ter sprake brengt, wijst erop dat de „dagster” verband houdt met Jezus’ aanvaarding van koningsmacht als „de wortel en de nakomeling van David, en de heldere morgenster [„ster” = aʹster]”. — Opb 22:16; 2:26-28.
’Sterren streden tegen Sisera’. Het verslag in Rechters 5:20 is aanleiding geweest tot heel wat discussie. Daar staat: „Van de hemel uit streden de sterren, van hun banen uit streden ze tegen Sisera.” Sommigen beschouwen deze zinsnede als louter een poëtische zinspeling op goddelijke hulp. (Vgl. Re 4:15; Ps 18:9.) Andere opvattingen zijn onder andere dat er een regen van meteorieten neerviel, of dat Sisera zich op astrologische voorspellingen verliet, die onjuist bleken te zijn. Aangezien het bijbelse verslag niet nauwkeurig beschrijft op welke wijze de sterren „streden”, is het blijkbaar voldoende de vermelding te bezien als een aanduiding voor een goddelijk optreden van bovennatuurlijke aard ten gunste van Israëls leger.