Hoofdstuk vier
„Gij zijt mijn getuigen”!
1. Hoe gebruikt Jehovah profetieën, en hoe moet zijn volk op vervulde profetieën reageren?
HET vermogen de toekomst te voorspellen is één ding dat de ware God van alle valse goden onderscheidt. Maar wanneer Jehovah profeteert, beoogt hij daarmee niet alleen te bewijzen dat hij de ware God is. Zoals duidelijk uit Jesaja hoofdstuk 43 blijkt, wil Jehovah met profeteren bewijzen dat hij de ware God is en tevens zijn liefde voor zijn verbondsvolk aantonen. Zijn volk mag vervolgens, na de vervulling van profetieën onderscheiden te hebben, niet hun mond houden; zij moeten getuigen van wat zij meegemaakt hebben. Ja, zij moeten Jehovah’s getuigen zijn!
2. (a) In welke geestelijke toestand verkeert Israël in Jesaja’s tijd? (b) Hoe opent Jehovah de ogen van zijn volk?
2 Helaas verkeert Israël in Jesaja’s tijd in zo’n jammerlijke toestand dat Jehovah het volk als in geestelijke zin gehandicapt beschouwt. „Doe uitgaan een volk dat blind is, ofschoon er toch ogen zijn, en degenen die doof zijn, ofschoon zij oren hebben” (Jesaja 43:8). Hoe kunnen mensen die geestelijk blind en doof zijn, Jehovah dienen als zijn levende getuigen? Dat kan op slechts één manier. Hun ogen en oren moeten door een wonder geopend worden. En Jehovah opent ze! Hoe? Eerst tuchtigt Jehovah hen zwaar — de inwoners van het noordelijke koninkrijk Israël gaan in 740 v.G.T. in ballingschap en die van Juda in 607 v.G.T. Vervolgens treedt Jehovah krachtig ten behoeve van zijn volk op door hen te bevrijden en in 537 v.G.T. een geestelijk herleefd, berouwvol overblijfsel terug te brengen naar hun eigen land. In feite is Jehovah er dermate van overtuigd dat zijn voornemen in dat opzicht niet verijdeld kan worden, dat hij zo’n 200 jaar van tevoren over Israëls bevrijding spreekt alsof ze al heeft plaatsgevonden.
3. Welke aanmoediging geeft Jehovah de toekomstige ballingen?
3 „Dit heeft Jehovah, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël, gezegd: ’Wees niet bevreesd, want ik heb u teruggekocht. Ik heb u bij uw naam geroepen. Gij zijt van mij. Ingeval gij door de wateren zoudt trekken, zal ik stellig met u zijn, en door de rivieren, ze zullen u niet overstromen. Ingeval gij door het vuur zoudt gaan, zult gij niet verzengd worden, noch zal de vlam zelf u verschroeien. Want ik ben Jehovah, uw God, de Heilige Israëls, uw Redder.’” — Jesaja 43:1-3a.
4. In welke zin is Jehovah Israëls Schepper, en welke verzekering geeft hij zijn volk in verband met hun terugkeer naar hun eigen land?
4 Jehovah heeft bijzondere belangstelling voor Israël omdat de natie hem toebehoort. Israël is zijn eigen persoonlijke schepping als een vervulling van het Abrahamitische verbond (Genesis 12:1-3). Psalm 100:3 zegt dan ook: „Weet dat Jehovah God is. Hij is het die ons heeft gemaakt, en niet wijzelf. Wij zijn zijn volk en de schapen van zijn weide.” Als Israëls Schepper en Terugkoper zal Jehovah zijn volk veilig terugvoeren naar hun land. Hindernissen, zoals wateren, buiten hun oevers tredende rivieren en brandende woestijnen, zullen hen niet belemmeren of hun schade berokkenen, evenmin als hun voorvaders 1000 jaar voordien door dergelijke dingen vertraging hadden ondervonden op hun tocht naar het Beloofde Land.
5. (a) Hoe bieden Jehovah’s woorden het geestelijke Israël troost? (b) Wie zijn de metgezellen van het geestelijke Israël, en door wie werden die afgeschaduwd?
5 Jehovah’s woorden bieden ook troost aan het hedendaagse overblijfsel van het geestelijke Israël, waarvan de leden een door de geest verwekte „nieuwe schepping” zijn (2 Korinthiërs 5:17). Zij zijn vrijmoedig voor „de wateren” van de mensheid getreden en hebben tijdens figuurlijke overstromingen Gods liefdevolle bescherming genoten. Het van hun vijanden uitgaande vuur heeft hun geen kwaad berokkend maar heeft veeleer louterend gewerkt (Zacharia 13:9; Openbaring 12:15-17). Jehovah’s liefdevolle zorg heeft zich ook uitgestrekt tot de „grote schare” van de „andere schapen”, die zich bij Gods geestelijke natie hebben aangesloten (Openbaring 7:9; Johannes 10:16). Die werden afgeschaduwd door het ’grote gemengde gezelschap’ dat samen met de Israëlieten uit Egypte wegtrok, en ook door de niet-joden die met de bevrijde ballingen uit Babylon terugkeerden. — Exodus 12:38; Ezra 2:1, 43, 55, 58.
6. Hoe betoont Jehovah zich een God van gerechtigheid met betrekking tot het loskopen van (a) het vleselijke Israël? (b) het geestelijke Israël?
6 Jehovah belooft zijn volk uit Babylon te bevrijden door middel van de legers van Medië en Perzië (Jesaja 13:17-19; 21:2, 9; 44:28; Daniël 5:28). Als een God van gerechtigheid zal Jehovah zijn Medo-Perzische „knechten” een passende losprijs in ruil voor Israël geven. „Ik heb Egypte als losprijs voor u gegeven, Ethiopië en Seba voor u in de plaats. Op grond van het feit dat gij kostbaar zijt geweest in mijn ogen, zijt gij eervol geacht, en ikzelf heb u liefgehad. En ik zal mensen voor u in de plaats geven, en nationale groepen in de plaats van uw ziel” (Jesaja 43:3b, 4). De geschiedenis bevestigt dat het Perzische Rijk inderdaad Egypte, Ethiopië en het nabijgelegen Seba veroverde, precies zoals God voorzei (Spreuken 21:18). In 1919 bevrijdde Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus op overeenkomstige wijze het overblijfsel van het geestelijke Israël uit hun gevangenschap. Jezus hoefde echter niet voor zijn diensten beloond te worden. Hij was geen heidense heerser. En hij bevrijdde zijn eigen geestelijke broeders. Bovendien had Jehovah hem in 1914 al ’natiën tot zijn erfdeel en de einden der aarde tot zijn eigen bezitting’ gegeven. — Psalm 2:8.
7. Hoe staat Jehovah tegenover zijn volk, zowel in oude als in moderne tijden?
7 Merk op hoe Jehovah openlijk zijn genegenheid voor de teruggekochte ballingen onder woorden brengt. Hij vertelt hun dat zij „kostbaar” en „eervol” in zijn ogen zijn en dat hij hen ’liefheeft’ (Jeremia 31:3). Hij staat net zo — en in nog sterkere mate — tegenover zijn hedendaagse loyale dienstknechten. Gezalfde christenen zijn in een verhouding tot God komen te staan, niet door geboorte, maar door de werking van Gods heilige geest na hun persoonlijke opdracht aan hun Schepper. Jehovah heeft hen tot zijn Zoon en tot zichzelf getrokken en zijn wetten en beginselen op hun ontvankelijke hart geschreven. — Jeremia 31:31-34; Johannes 6:44.
8. Welke geruststelling geeft Jehovah de ballingen, en hoe zullen zij over hun bevrijding denken?
8 Jehovah heeft nog meer geruststellende woorden voor de ballingen als hij vervolgt: „Wees niet bevreesd, want ik ben met u. Van de opgang der zon zal ik uw zaad brengen, en van de ondergang der zon zal ik u bijeenbrengen. Ik zal tot het noorden zeggen: ’Geef hier!’ en tot het zuiden: ’Houd niet terug. Breng mijn zonen van verre en mijn dochters van het uiteinde der aarde, ieder die naar mijn naam genoemd is en die ik tot mijn eigen heerlijkheid geschapen heb, die ik geformeerd heb, ja, die ik gemaakt heb’” (Jesaja 43:5-7). Zelfs de verste delen van de aarde zullen niet buiten Jehovah’s bereik zijn wanneer de tijd komt om zijn zonen en dochters te bevrijden en hen terug te brengen naar hun dierbare land (Jeremia 30:10, 11). Ongetwijfeld zal in hun ogen deze bevrijding de eerdere bevrijding van de natie uit Egypte in de schaduw stellen. — Jeremia 16:14, 15.
9. Op welke twee manieren brengt Jehovah zijn bevrijdingsdaden in verband met zijn naam?
9 Door zijn volk eraan te herinneren dat het zijn naam draagt, bekrachtigt Jehovah zijn belofte om Israël te bevrijden (Jesaja 54:5, 6). Sterker nog, Jehovah verbindt zijn naam aan zijn beloften van bevrijding. Daarmee zorgt hij ervoor dat hij de heerlijkheid zal ontvangen wanneer zijn profetische woord in vervulling gaat. Zelfs Babylons veroveraar zal geen recht hebben op de eer die de enige ware levende God toekomt.
De goden voor het gerecht
10. Voor welke uitdaging plaatst Jehovah de naties en hun goden?
10 Jehovah gebruikt zijn belofte om Israël te bevrijden nu als basis voor een universele rechtszaak waarin hij de goden van de naties terecht laat staan. Wij lezen: „Laten de natiën allemaal op één plaats bijeengebracht worden en laten nationale groepen vergaderd worden. Wie [van hun goden] onder hen kan dit vertellen? Of kunnen zij ons zelfs de eerste dingen doen horen? Laten zij [hun goden] hun getuigen verschaffen, opdat zij rechtvaardig verklaard mogen worden, of laten zij horen en zeggen: ’Het is de waarheid!’” (Jesaja 43:9) Jehovah plaatst de naties van de wereld voor een formidabele uitdaging. In feite zegt hij: ’Laten jullie goden bewijzen dat ze goden zijn door nauwkeurig de toekomst te voorspellen.’ Omdat alleen de ware God onfeilbaar kan profeteren, zullen door deze test alle bedriegers ontmaskerd worden (Jesaja 48:5). Maar de Almachtige voegt er nog een wettelijk beding aan toe: allen die beweren ware goden te zijn, moeten met getuigen komen, zowel van hun voorzeggingen als van de vervulling ervan. Uiteraard sluit Jehovah zichzelf niet van dit wettelijke vereiste uit.
11. Welke opdracht geeft Jehovah aan zijn knecht, en wat onthult Jehovah in verband met het feit dat hij de ware God is?
11 Omdat de valse goden machteloos zijn, kunnen ze niet met getuigen komen. En dus blijft de getuigenbank pijnlijk leeg. Maar nu is Jehovah’s tijd gekomen om te bekrachtigen dat hij de ware God is. Met de blik op zijn volk gericht zegt hij: „Gij zijt mijn getuigen, . . . ja, mijn knecht die ik verkozen heb, opdat gij het weet en geloof in mij hebt, en opdat gij begrijpt dat ik Dezelfde ben. Vóór mij werd er geen God geformeerd, en na mij bleef het zo dat er geen was. Ik — ik ben Jehovah, en buiten mij is er geen redder. Ikzelf heb het aangekondigd en heb gered en heb het doen horen, toen er geen vreemde god onder u was. Daarom zijt gij mijn getuigen, . . . en ik ben God. Ook ben ik altijd Dezelfde; en er is niemand die bevrijding uit míjn hand bewerkt. Ik zal handelen, en wie kan [mijn hand] afwenden?” — Jesaja 43:10-13.
12, 13. (a) Waarvan kan Jehovah’s volk volop getuigen? (b) Hoe heeft Jehovah’s naam in moderne tijden bekendheid gekregen?
12 Als reactie op Jehovah’s woorden is de getuigenbank weldra overvol. Een blijde menigte getuigen legt een duidelijk en onaanvechtbaar getuigenis af. Net als Jozua verklaren zij dat ’alles wat Jehovah heeft gesproken, is uitgekomen. Niet één woord is onvervuld gebleven’ (Jozua 23:14). In de oren van Jehovah’s volk klinken de woorden nog na van Jesaja, Jeremia, Ezechiël en andere profeten die, als het ware eenstemmig, Juda’s ballingschap en hun miraculeuze bevrijding uit ballingschap hebben voorzegd (Jeremia 25:11, 12). Juda’s bevrijder, Cyrus, werd al lang voor zijn geboorte bij name genoemd! — Jesaja 44:26–45:1.
13 Wie kan gezien deze berg bewijsmateriaal ontkennen dat Jehovah de enige ware God is? In tegenstelling tot heidense goden is alleen Jehovah niet geschapen; hij alleen is de ware God.a Bijgevolg geniet het volk dat Jehovah’s naam draagt het unieke en opwindende voorrecht zijn wonderbare daden te verhalen aan toekomstige generaties en aan anderen die naar hem informeren (Psalm 78:5-7). In dezelfde zin hebben Jehovah’s hedendaagse Getuigen het voorrecht Jehovah’s naam op heel de aarde bekend te maken. In de jaren twintig van de vorige eeuw werden de Bijbelonderzoekers zich steeds sterker bewust van de diepe betekenis van Gods naam, Jehovah. En op 26 juli 1931 legde de president van het Genootschap, Joseph F. Rutherford, op een congres in Columbus (Ohio, VS) de aanwezigen een resolutie voor met als titel „Een nieuwe naam”. De congresgangers reageerden enthousiast op de woorden „Wij willen bekendstaan als en genoemd worden bij de naam Jehovah’s getuigen”, en namen de resolutie aan met een krachtig „Ja!” Sindsdien heeft Jehovah’s naam wereldwijd bekendheid gekregen. — Psalm 83:18.
14. Waaraan herinnert Jehovah de Israëlieten, en waarom is dat van actuele waarde?
14 Jehovah zorgt voor degenen die zijn naam eervol dragen; hij beschouwt hen als „de pupil van zijn oog”. Hij herinnert de Israëlieten daaraan, vertelt hun hoe hij hen uit Egypte bevrijd en veilig door de wildernis geleid heeft (Deuteronomium 32:10, 12). In die tijd was er geen vreemde god onder hen, want zij zagen met eigen ogen de totale vernedering van alle goden van Egypte. Ja, het hele Egyptische pantheon kon Egypte niet beschermen noch Israëls vertrek verhinderen (Exodus 12:12). Zo ook zal de machtige stad Babylon, waarvan de aanblik gedomineerd wordt door minstens vijftig tempels voor valse goden, niet in staat zijn de hand van de Almachtige tegen te houden wanneer hij zijn volk bevrijdt. Het is duidelijk dat er buiten Jehovah ’geen redder is’.
Oorlogspaarden komen ten val, gevangenissen gaan open
15. Wat profeteert Jehovah over Babylon?
15 „Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper, de Heilige Israëls: ’Ter wille van u wil ik iemand naar Babylon zenden en de grendels van de gevangenissen naar beneden doen komen, en de Chaldeeën doen afdalen in de schepen, met jammerkreten van hun zijde. Ik ben Jehovah, uw Heilige, de Schepper van Israël, uw Koning.’ Dit heeft Jehovah gezegd, die door de zee een weg maakt en door sterke wateren een pad, die de strijdwagen en het paard, de krijgsmacht en de sterken tegelijk laat uittrekken: ’Zij zullen neerliggen. Zij zullen niet opstaan. Zij zullen stellig worden uitgeblust. Als een vlaspit moeten zij worden uitgedoofd.’” — Jesaja 43:14-17.
16. Wat zal Babylon, de Chaldeeuwse kooplieden en alle eventuele verdedigers van Babylon overkomen?
16 Babylon is voor de ballingen net een gevangenis omdat het hun terugkeer naar Jeruzalem verhindert. Maar Babylons verdedigingswerken zijn geen obstakel voor de Almachtige, Degene die eerder ’door de [Rode Zee] een weg maakte en een pad door sterke wateren’ — blijkbaar die van de Jordaan (Exodus 14:16; Jozua 3:13). Op soortgelijke wijze zal Jehovah’s vertegenwoordiger, Cyrus, bewerken dat de machtige Eufraat zich terugtrekt, waardoor zijn krijgslieden de stad binnen kunnen trekken. Chaldeeuwse kooplieden die varen op Babylons kanalen — waterwegen voor duizenden commerciële galeien en voor staatsiesloepen die de Babylonische goden vervoeren — zullen jammeren wanneer hun machtige hoofdstad valt. Net als Farao’s strijdwagens in de Rode Zee zullen Babylons snelle strijdwagens hulpeloos zijn. Ze zullen haar niet redden. Net zo makkelijk als iemand de vlaspit van een olielamp dooft, zal de invaller een eind maken aan het leven van eventuele verdedigers.
Jehovah leidt zijn volk veilig huiswaarts
17, 18. (a) Wat is het ’nieuwe’ dat Jehovah voorzegt? (b) In welk opzicht mag het volk niet de vroegere dingen gedenken, en waarom niet?
17 Jehovah vergelijkt zijn vroegere bevrijdingsdaden met wat hij gaat doen, als hij zegt: „Gedenkt niet de eerste dingen, en richt op de vroegere dingen niet uw aandacht. Ziet! Ik doe iets nieuws. Nu zal het uitspruiten. Zult gijlieden het niet weten? Werkelijk, door de wildernis zal ik een weg leggen, door de woestijn rivieren. Het wild gedierte van het veld zal mij verheerlijken, de jakhalzen en de struisvogels; want ik zal zelfs in de wildernis water gegeven hebben, rivieren in de woestijn, om mijn volk, mijn uitverkorene, te laten drinken, het volk dat ik mij heb geformeerd, opdat zij mijn lof zouden verhalen.” — Jesaja 43:18-21.
18 Met de woorden „gedenkt niet de eerste dingen”, doet Jehovah zijn dienstknechten niet het idee aan de hand zijn vroegere reddingsdaden uit hun geest te bannen. Veel van deze daden maken in feite deel uit van Israëls door God geïnspireerde geschiedenis, en Jehovah gaf het gebod de ontsnapping uit Egypte jaarlijks te gedenken bij de paschaviering (Leviticus 23:5; Deuteronomium 16:1-4). Jehovah wil nu echter dat zijn volk hem verheerlijkt op basis van „iets nieuws” — iets dat zij persoonlijk zullen ervaren. Dat omvat niet alleen hun bevrijding uit Babylon maar ook hun wonderbare terugtocht, misschien via de meer directe woestijnroute. In dat dorre land zal Jehovah „een weg” voor hen leggen en machtige werken verrichten die doen denken aan wat hij in Mozes’ tijd voor de Israëlieten heeft gedaan — ja, hij zal de terugkerenden in de woestijn voeden en hun dorst lessen met echte rivieren. Zo overvloedig zullen Jehovah’s voorzieningen zijn dat zelfs de wilde dieren God zullen verheerlijken en het volk niet zullen aanvallen.
19. Hoe bewandelen het overblijfsel van het geestelijke Israël en hun metgezellen „de Weg der Heiligheid”?
19 Evenzo werd in 1919 het overblijfsel van het geestelijke Israël uit Babylonische gevangenschap bevrijd, en het sloeg een weg in die Jehovah hun had bereid, „de Weg der Heiligheid” (Jesaja 35:8). In tegenstelling tot de Israëlieten hoefden zij niet door de brandende woestijn te trekken, van de ene geografische plek naar de andere, en aan hun tocht kwam niet na enkele maanden een einde met een aankomst in Jeruzalem. Maar „de Weg der Heiligheid” leidde het overblijfsel van gezalfde christenen wel naar een geestelijk paradijs. In hun geval bewandelen zij nog steeds die „Weg der Heiligheid”, omdat zij nog steeds door dit samenstel van dingen moeten trekken. Zolang zij op de hoofdweg blijven — zolang zij zich aan Gods maatstaven voor reinheid en heiligheid houden — blijven zij in het geestelijke paradijs. En wat een vreugde voor hen dat een grote schare „niet-Israëlieten” zich bij hen aansluit! In fel contrast met degenen die op Satans samenstel vertrouwen, blijven het overblijfsel en hun metgezellen genieten van een door Jehovah bereid rijk geestelijk feestmaal (Jesaja 25:6; 65:13, 14). Veel met beesten te vergelijken mensen hebben Jehovah’s zegen op zijn volk waargenomen en daarom veranderingen in hun manier van leven aangebracht en de ware God verheerlijkt. — Jesaja 11:6-9.
Jehovah onthult dat hij zich gekrenkt voelt
20. Hoe is het Israël uit Jesaja’s tijd tekortgeschoten tegenover Jehovah?
20 In oude tijden is het herstelde overblijfsel van Israël een heel ander volk vergeleken bij Jesaja’s goddeloze generatie. Over de laatsten zegt Jehovah: „Gij hebt míj niet geroepen, o Jakob, want gij zijt moe van mij geworden, o Israël. Gij hebt mij niet de schapen van uw volledige brandoffers gebracht, en met uw slachtoffers hebt gij mij niet verheerlijkt. Ik heb u niet gedwongen mij met een gave te dienen, noch heb ik u vermoeid met geurige hars. Voor mij hebt gij geen specerijriet voor enig geld gekocht; en met het vet van uw slachtoffers hebt gij mij niet verzadigd. In werkelijkheid hebt gij mij wegens uw zonden tot dienen verplicht; gij hebt mij vermoeid met uw dwalingen.” — Jesaja 43:22-24.
21, 22. (a) Waarom kan er gezegd worden dat Jehovah’s vereisten geen drukkende last zijn? (b) Hoe verplicht het volk Jehovah in feite hen te dienen?
21 Met de woorden „Ik heb u niet gedwongen mij met een gave te dienen, noch heb ik u vermoeid met geurige hars”, suggereert Jehovah niet dat offers en geurige hars (een bestanddeel van het heilige reukwerk) niet verlangd worden. Ze zijn zelfs een onontbeerlijk onderdeel van de ware aanbidding onder het Wetsverbond. Hetzelfde geldt voor het „specerijriet”, waarmee aromatische kalmoes wordt bedoeld, een zoetgeurend ingrediënt van de heilige zalfolie. De Israëlieten hebben het gebruik daarvan bij de tempeldienst veronachtzaamd. Maar zijn zulke vereisten een drukkende last? Beslist niet! Jehovah’s vereisten zijn licht vergeleken met die van valse goden. Zo eiste de valse god Molech kinderoffers — iets wat Jehovah nooit heeft verlangd! — Deuteronomium 30:11; Micha 6:3, 4, 8.
22 Hadden de Israëlieten toch maar geestelijk inzicht, dan zouden zij nooit ’moe worden van Jehovah’. Zouden zij in zijn Wet kijken, dan zouden zij zijn diepe liefde voor hen zien en hem graag „het vet”, het beste deel van hun slachtoffers, aanbieden. In plaats daarvan houden zij het vet hebzuchtig voor zichzelf (Leviticus 3:9-11, 16). Wat een verdriet doet deze goddeloze natie Jehovah met hun zondelast — ze verplicht hem in feite hen te dienen! — Nehemia 9:28-30.
Streng onderricht werpt vruchten af
23. (a) Waarom is Jehovah’s strenge onderricht alleszins verdiend? (b) Wat is er betrokken bij het strenge onderricht dat God Israël geeft?
23 Hoewel Jehovah’s strenge onderricht zwaar is, en terecht, worden de gewenste resultaten bereikt, wat barmhartigheid mogelijk maakt. „Ik — ik ben het die uw overtredingen uitwist om mijnentwil, en uw zonden zal ik niet gedenken. Maak mij indachtig; laten wij samen in het gericht gaan; laat uw eigen relaas horen, opdat gij gelijk moogt hebben. Uw eigen vader, de eerste, heeft gezondigd, en uw eigen woordvoerders [„tolken”, voetnoot] hebben overtredingen tegen mij begaan. Daarom zal ik de vorsten van de heilige plaats ontwijden, en ik wil Jakob overgeven als een man die aan de vernietiging prijsgegeven is en Israël aan woorden van beschimping” (Jesaja 43:25-28). Zoals alle naties van de wereld stamt Israël af van Adam, „de eerste”. Geen enkele Israëliet kan dus bewijzen dat hij ’gelijk heeft’. Zelfs Israëls „woordvoerders” — zijn onderwijzers of vertolkers van de Wet — hebben tegen Jehovah gezondigd en leugens onderwezen. Op zijn beurt zal Jehovah zijn hele natie overgeven „aan de vernietiging” en „aan woorden van beschimping”. Hij zal ook al degenen die dienst doen in zijn „heilige plaats” of heiligdom ontwijden.
24. Om welke primaire reden zal Jehovah zijn volk — zowel in de oudheid als in deze tijd — vergeving schenken, maar hoe staat hij tegenover hen?
24 Merk echter op dat de resulterende goddelijke barmhartigheid niet eenvoudig wegens Israëls wroeging betoond zal worden, maar om Jehovah’s wil. Ja, zijn naam is erbij betrokken. Zou hij Israël blijvend in ballingschap laten, dan zou zijn eigen naam door toeschouwers gesmaad worden (Psalm 79:9; Ezechiël 20:8-10). Zo ook is nu de redding van mensen ondergeschikt aan de heiliging van Jehovah’s naam en de rechtvaardiging van zijn soevereiniteit. Niettemin heeft Jehovah degenen lief die zijn strenge onderricht zonder voorbehoud accepteren en hem met geest en waarheid aanbidden. Hij toont zijn liefde voor hen — of zij nu gezalfden zijn of andere schapen — door hun overtredingen uit te wissen op basis van het offer van Jezus Christus. — Johannes 3:16; 4:23, 24.
25. Welke ontzag inboezemende dingen zal Jehovah in de nabije toekomst doen, en hoe kunnen wij nu onze waardering tonen?
25 Verder zal Jehovah weldra zijn liefde voor een grote schare van zijn loyale aanbidders tonen als hij iets nieuws ten behoeve van hen doet door hen veilig door „de grote verdrukking” heen te brengen opdat zij een gereinigde „nieuwe aarde” kunnen betreden (Openbaring 7:14; 2 Petrus 3:13). Zij zullen getuige zijn van de ontzagwekkendste manifestatie van Jehovah’s macht die mensen ooit gezien hebben. Het zekere vooruitzicht op die gebeurtenis is voor het gezalfde overblijfsel en allen die de grote schare zullen vormen, reden om zich te verheugen en elke dag in overeenstemming te leven met die verheven opdracht: „Gij zijt mijn getuigen”! — Jesaja 43:10.
[Voetnoot]
a In de mythologieën van de naties worden veel goden „geboren” en krijgen ze „kinderen”.
[Illustratie op blz. 48, 49]
Jehovah zal de joden op hun terugtocht naar Jeruzalem steunen
[Illustraties op blz. 52]
Jehovah daagt de naties uit met getuigen voor hun goden te komen
1. Bronzen beeld van Baäl 2. Lemen beeldjes van Astoreth 3. Egyptische triade van Horus, Osiris en Isis 4. De Griekse godinnen Athena (links) en Aphrodite
[Illustraties op blz. 58]
„Gij zijt mijn getuigen.” — Jesaja 43:10