Hoofdstuk elf
„Stelt uw vertrouwen niet op edelen”
1, 2. (a) Welke geïnspireerde raad slaan de joden in de wind, en met welk gevolg? (b) Waarom vraagt Jehovah: ’Waar is het echtscheidingscertificaat?’
„STELT uw vertrouwen niet op edelen, noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort. . . . Gelukkig is hij die de God van Jakob tot zijn hulp heeft, wiens hoop is op Jehovah, zijn God, de Maker van hemel en aarde” (Psalm 146:3-6). Als de joden die in Jesaja’s tijd leven toch maar zouden doen wat de psalmist heeft aangeraden! Als zij toch hun vertrouwen maar niet in Egypte of in een andere heidense natie zouden stellen maar op „de God van Jakob”! Dan zou Jehovah handelend optreden om Juda te beschermen wanneer haar vijanden tegen haar optrekken. Maar Juda heeft geweigerd zich om hulp tot Jehovah te wenden. Bijgevolg zal Jehovah toelaten dat Jeruzalem wordt verwoest en de inwoners van Juda in ballingschap naar Babylon worden gevoerd.
2 Juda heeft dit helemaal aan zichzelf te wijten. Ze kan niet met recht aanvoeren dat haar verwoesting plaatsvindt omdat Jehovah verraderlijk met haar gehandeld heeft of zich niet aan zijn verbond met de natie heeft gehouden. De Schepper is geen verbondsverbreker (Jeremia 31:32; Daniël 9:27; Openbaring 15:4). Om dit feit te onderstrepen stelt Jehovah de joden de vraag: „Waar toch is het echtscheidingscertificaat van ulieder moeder, die ik weggezonden heb?” (Jesaja 50:1a) Onder de Mozaïsche wet moet een man die zich van zijn vrouw laat scheiden haar een echtscheidingscertificaat geven. Dan is zij vrij om de vrouw van een andere man te worden (Deuteronomium 24:1, 2). In figuurlijke zin heeft Jehovah zo’n certificaat afgegeven aan Juda’s zusterkoninkrijk, Israël, maar niet aan Juda.a Hij is nog steeds haar „echtgenoot-eigenaar” (Jeremia 3:8, 14). Juda is zeker niet vrij om het met heidense naties aan te leggen. Jehovah’s relatie met haar zal voortduren „totdat Silo [de Messias] komt”. — Genesis 49:10.
3. Waarom ’verkoopt’ Jehovah zijn volk?
3 Jehovah stelt Juda ook de vraag: „Aan wie van mijn schuldeisers heb ik ulieden verkocht?” (Jesaja 50:1b) De joden zullen niet in Babylonische ballingschap worden gestuurd om een vermeende schuld te delgen die Jehovah heeft opgelopen. Jehovah is niet te vergelijken met een arme Israëliet die zijn kinderen aan een schuldeiser moet verkopen om rekeningen te voldoen (Exodus 21:7). In plaats daarvan wijst Jehovah op de werkelijke reden waarom zijn volk in slavernij zal raken: „Ziet! Wegens uw eigen dwalingen zijt gij verkocht, en wegens uw eigen overtredingen is uw moeder weggezonden” (Jesaja 50:1c). De joden hebben Jehovah in de steek gelaten; het is niet zo dat hij hen in de steek heeft gelaten.
4, 5. Hoe toont Jehovah zijn liefde voor zijn volk, maar hoe reageert Juda daarop?
4 Uit Jehovah’s volgende vraag spreekt duidelijk zijn liefde voor zijn volk: „Wat is de reden dat, toen ik kwam, er geen mens was? Toen ik riep, er niemand antwoordde?” (Jesaja 50:2a) Via zijn knechten, de profeten, is Jehovah als het ware naar het huis van zijn volk gekomen om hun te smeken met hun hele hart tot hem terug te keren. Maar zij zwijgen in alle talen. De joden geven er de voorkeur aan steun te zoeken bij de aardse mens, zich soms zelfs tot Egypte te wenden. — Jesaja 30:2; 31:1-3; Jeremia 37:5-7.
5 Is Egypte een betrouwbaarder redder dan Jehovah? Die ontrouwe joden zijn blijkbaar de gebeurtenissen vergeten die eeuwen voordien aan de geboorte van hun natie zijn voorafgegaan. Jehovah vraagt hun: „Is mijn hand dan in feite zo kort geworden dat ze niet verlossen kan, of is er in mij geen kracht om te bevrijden? Ziet! Met mijn bestraffing leg ik de zee droog; ik maak rivieren tot een wildernis. Hun vissen stinken, omdat er geen water is, en ze sterven van dorst. Ik bekleed de hemelen met donkerte, en een zak maak ik tot hun bedekking.” — Jesaja 50:2b, 3.
6, 7. Hoe toonde Jehovah zijn reddende macht in het geval van de Egyptische dreiging?
6 In 1513 v.G.T. was Egypte de onderdrukker — niet de gehoopte bevrijder — van Gods volk. De Israëlieten waren slaven in dat heidense land. Maar Jehovah bevrijdde hen, en wat een spectaculaire bevrijding was dat! Eerst bracht hij tien plagen over het land. Na de bijzonder verwoestende tiende plaag drong Egyptes Farao er bij de Israëlieten op aan het land te verlaten (Exodus 7:14–12:31). Maar kort nadat zij dit hadden gedaan, veranderde Farao van mening. Hij verzamelde zijn troepen en maakte zich op om de Israëlieten te dwingen naar Egypte terug te keren (Exodus 14:5-9). Met een grote menigte Egyptische soldaten achter hen en de Rode Zee voor hen zaten de Israëlieten in de val! Maar Jehovah was er om voor hen te strijden.
7 Jehovah bracht de Egyptenaren tot staan door tussen hen en de Israëlieten een wolkkolom te plaatsen. Aan de Egyptische kant van de wolkenmassa heerste donkerte; aan de kant van de Israëlieten was er licht (Exodus 14:20). Terwijl de Egyptische legers op een afstand werden gehouden, liet Jehovah ’de zee door een sterke oostenwind, die de hele nacht waaide, teruggaan en veranderde hij het zeebekken in droge grond’ (Exodus 14:21). Toen de wateren eenmaal gescheiden waren, kon het hele volk — mannen, vrouwen en kinderen — naar de overkant van de Rode Zee lopen om zich in veiligheid te stellen. Jehovah verhief de wolk pas toen zijn volk al een flink eind op weg was naar de andere oever. De Egyptenaren zetten woest de achtervolging in en stormden de zeebedding op. Toen zijn volk veilig de oever had bereikt, liet Jehovah de wateren los, zodat Farao en zijn legers verdronken. Zo streed Jehovah voor zijn volk. Wat een aanmoediging is dat voor hedendaagse christenen! — Exodus 14:23-28.
8. Welke waarschuwingen slaan de inwoners van Juda in de wind, zodat zij ten slotte in ballingschap gaan?
8 In Jesaja’s tijd zijn er 700 jaar verstreken sinds die goddelijke overwinning. Juda is nu een opzichzelfstaande natie. Soms knoopt ze diplomatieke onderhandelingen aan met buitenlandse regeringen, zoals Assyrië en Egypte. Maar de leiders van die heidense naties zijn niet te vertrouwen. Zij zullen het eigenbelang altijd zwaarder laten wegen dan eventuele verbonden die zij met Juda sluiten. Sprekend in de naam van Jehovah waarschuwen de profeten het volk hun vertrouwen niet op zulke mensen te stellen, maar de woorden van de profeten zijn tot dovemansoren gericht. Ten slotte zullen de joden naar Babylon verbannen worden om zeventig jaar in dienstbaarheid door te brengen (Jeremia 25:11). Jehovah zal zijn volk echter niet vergeten en het ook niet voor onbepaalde tijd verstoten. Te bestemder tijd zal hij aan hen denken en de weg banen voor hun terugkeer naar hun eigen land om de zuivere aanbidding te herstellen. Met welk doel? Ter voorbereiding op de komst van Silo, degene aan wie de gehoorzaamheid van alle mensen zal behoren!
Silo komt
9. Wie is Silo, en wat voor leraar is hij?
9 De eeuwen verstrijken. „De volledige tijdgrens” komt en degene die Silo wordt genoemd, de Heer Jezus Christus, verschijnt op het aardse toneel (Galaten 4:4; Hebreeën 1:1, 2). Het feit dat Jehovah zijn naaste metgezel heeft aangewezen als zijn Woordvoerder bij de joden laat zien hoeveel Jehovah van zijn volk houdt. Wat voor woordvoerder blijkt Jezus te zijn? Een van de hoogste orde! Jezus is meer dan een woordvoerder, hij is een leraar — een voortreffelijk leraar. Dat hoeft ons niet te verbazen, want hij heeft een geweldige Onderwijzer — Jehovah God zelf (Johannes 5:30; 6:45; 7:15, 16, 46; 8:26). Dit wordt bevestigd door wat Jezus profetisch bij monde van Jesaja zegt: „De Soevereine Heer Jehovah zelf heeft mij de tong der onderwezenen gegeven, opdat ik de vermoeide met een woord weet te antwoorden. Hij wekt morgen aan morgen; hij wekt mij het oor om te horen gelijk de onderwezenen.” — Jesaja 50:4.b
10. Hoe weerspiegelt Jezus Jehovah’s liefde voor Zijn volk, en welke reactie krijgt Jezus daarop?
10 Voordat Jezus naar de aarde kwam, werkte hij aan de zijde van zijn Vader in de hemel. De innige band tussen Vader en Zoon wordt poëtisch beschreven in Spreuken 8:30: „Ik [werd] als een meesterwerker naast [Jehovah], . . . terwijl ik te allen tijde vrolijk was voor zijn aangezicht.” Het luisteren naar zijn Vader was een bron van grote vreugde voor Jezus. Hij deelde de liefde van zijn Vader voor „de zonen der mensen” (Spreuken 8:31). Wanneer Jezus naar de aarde komt, antwoordt hij „de vermoeide met een woord”. Hij begint zijn bediening met het voorlezen van een vertroostende passage uit Jesaja’s profetie: „Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, . . . om de verbrijzelden in vrijheid heen te zenden” (Lukas 4:18; Jesaja 61:1). Goed nieuws voor de armen! Verkwikking voor de vermoeiden! Wat een vreugde moet die aankondiging het volk brengen! Sommigen verheugen zich inderdaad — maar niet iedereen. Uiteindelijk weigeren velen Jezus’ geloofsbrieven als iemand die door Jehovah is onderwezen te aanvaarden.
11. Wie gaan met Jezus onder zijn juk, en wat ondervinden zij?
11 Maar sommigen willen meer horen. Zij geven graag gehoor aan Jezus’ hartverwarmende uitnodiging: „Komt tot mij, allen die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en leert van mij, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel” (Mattheüs 11:28, 29). Tot degenen die tot Jezus komen, behoren de mannen die zijn apostelen worden. Zij weten dat met Jezus onder zijn juk komen, hard werken voor hen betekent. Dat werk omvat onder meer de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk tot de einden der aarde (Mattheüs 24:14). Als de apostelen en andere discipelen zich met dit werk gaan bezighouden, merken zij dat het hun ziel inderdaad verkwikking schenkt. Hetzelfde werk wordt door getrouwe christenen in deze tijd verricht, en het deelnemen eraan schenkt hun soortgelijke vreugden.
Hij is niet weerspannig
12. Op welke manieren toont Jezus zijn gehoorzaamheid aan zijn hemelse Vader?
12 Jezus verliest nooit het doel uit het oog van zijn komst naar de aarde — Gods wil te doen. Zijn kijk op de zaak is voorzegd: „De Soevereine Heer Jehovah zelf heeft mij het oor geopend, en ik, van mijn kant, was niet weerspannig. Ik keerde mij niet in de tegenovergestelde richting” (Jesaja 50:5). Jezus is altijd gehoorzaam aan God. Hij zegt zelfs: „De Zoon kan niets uit zichzelf doen, maar alleen datgene wat hij de Vader ziet doen” (Johannes 5:19). In zijn voormenselijk bestaan werkte Jezus waarschijnlijk miljoenen of zelfs miljarden jaren naast zijn Vader. Na zijn komst naar de aarde blijft hij Jehovah’s instructies opvolgen. Hoeveel te meer moeten wij, Christus’ onvolmaakte volgelingen, ervoor zorgen dat wij doen wat Jehovah voorschrijft!
13. Wat ligt er voor Jezus in het verschiet, maar hoe betoont hij zich moedig?
13 Sommigen van degenen die Jehovah’s eniggeboren Zoon verwerpen, vervolgen hem, en ook dat is voorzegd: „Mijn rug gaf ik aan hen die sloegen, en mijn wangen aan hen die het haar uittrokken. Mijn aangezicht verborg ik niet voor smadelijke bejegeningen en speeksel” (Jesaja 50:6). Volgens de profetie zal de Messias pijn en smaad te verduren krijgen van de zijde van tegenstanders. Jezus weet dat. En hij weet hoe ver deze vervolging zal gaan. Maar als zijn tijd op aarde ten einde loopt, toont hij geen angst. Met een vastberadenheid als van vuursteen gaat hij op weg naar Jeruzalem, waar er een eind zal komen aan zijn leven als mens. Op weg daarheen zegt Jezus tegen zijn discipelen: „Wij trekken nu op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal aan de overpriesters en de schriftgeleerden worden overgeleverd, en zij zullen hem ter dood veroordelen en aan mensen uit de natiën overleveren, en zij zullen de spot met hem drijven en hem bespuwen en geselen en doden, maar drie dagen later zal hij opstaan” (Markus 10:33, 34). Deze hele boosaardige mishandeling zal plaatsvinden op instigatie van mannen die beter zouden moeten weten — de overpriesters en de schriftgeleerden.
14, 15. Hoe gaan Jesaja’s woorden dat Jezus geslagen en smadelijk bejegend zou worden in vervulling?
14 Op de avond van 14 Nisan 33 G.T. is Jezus met enkele van zijn volgelingen in de hof van Gethsemane. Hij bidt. Plotseling verschijnt er een menigte die hem in hechtenis neemt. Maar hij is niet bang. Hij weet dat Jehovah met hem is. Jezus verzekert zijn doodsbenauwde apostelen dat als hij dat wilde, hij een beroep op zijn Vader zou kunnen doen om meer dan twaalf legioenen engelen te sturen om hem te redden, maar hij voegt eraan toe: „Hoe zouden in dat geval de Schriften worden vervuld?” — Mattheüs 26:36, 47, 53, 54.
15 Alles wat over de beproevingen en de dood van de Messias voorzegd is, gebeurt. Na een schijnproces voor het Sanhedrin wordt Jezus verhoord door Pontius Pilatus, die hem laat geselen. Romeinse soldaten ’slaan hem met een rietstok op het hoofd en bespuwen hem’. Zo gaan Jesaja’s woorden in vervulling (Markus 14:65; 15:19; Mattheüs 26:67, 68). Hoewel de bijbel niet vermeldt dat iets van Jezus’ baardhaar letterlijk wordt uitgetrokken — een gebaar van diepe minachting — gebeurt dat ongetwijfeld, precies zoals Jesaja voorzei.c — Nehemia 13:25.
16. Wat is onder immense druk Jezus’ houding, en waarom voelt hij zich niet beschaamd?
16 Wanneer Jezus voor Pilatus staat, smeekt hij hem niet zijn leven te sparen maar behoudt hij kalm zijn waardigheid, wetend dat hij moet sterven willen de Schriften vervuld worden. Als de Romeinse stadhouder erop wijst dat hij de macht heeft Jezus ter dood te veroordelen of hem vrij te laten, antwoordt Jezus onbevreesd: „Gij zoudt in het geheel geen autoriteit over mij hebben als die u niet van boven verleend was” (Johannes 19:11). Pilatus’ soldaten onderwerpen Jezus aan een onmenselijke behandeling, maar het lukt hun niet hem beschaamd te maken. Waarom zou hij zich beschaamd moeten voelen? Hij wordt niet met recht gestraft wegens een overtreding. Nee, hij wordt vervolgd omwille van de rechtvaardigheid. In dat opzicht worden Jesaja’s verdere profetische woorden vervuld: „De Soevereine Heer Jehovah zelf zal mij helpen. Daarom zal ik mij niet te schande gemaakt hoeven voelen. Daarom heb ik mijn aangezicht gemaakt als vuursteen, en ik weet dat ik niet beschaamd zal worden.” — Jesaja 50:7.
17. Op welke manieren is Jehovah tijdens Jezus’ hele bediening met hem geweest?
17 Jezus’ moed stoelt op zijn totale vertrouwen in Jehovah. Zijn houding strookt volkomen met de woorden van Jesaja: „Degene die mij rechtvaardig verklaart, is nabij. Wie kan met mij twisten? Laten wij te zamen opstaan. Wie is mijn tegenpartij in het gericht? Laat hij op mij toetreden. Ziet! De Soevereine Heer Jehovah zelf zal mij helpen. Wie is er die mij schuldig kan verklaren? Ziet! Zij allen zullen als een kleed verslijten. Louter een mot zal hen opeten” (Jesaja 50:8, 9). Op de dag van Jezus’ doop verklaart Jehovah hem rechtvaardig als een geestelijke zoon van God. Gods eigen stem wordt bij die gelegenheid zelfs gehoord als Hij zegt: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd” (Mattheüs 3:17). Wanneer Jezus tegen het einde van zijn aardse leven in gebed neerknielt in de hof van Gethsemane, ’verschijnt hem een engel uit de hemel, die hem sterkt’ (Lukas 22:41-43). Jezus weet dus dat zijn Vader zijn levenswandel goedkeurt. Deze volmaakte Zoon van God heeft geen zonde begaan (1 Petrus 2:22). Zijn vijanden beschuldigen hem er ten onrechte van een sabbatschender, een dronkaard en een bezetene te zijn, maar Jezus wordt door hun leugens niet onteerd. God is met hem, dus wie kan tegen hem zijn? — Lukas 7:34; Johannes 5:18; 7:20; Romeinen 8:31; Hebreeën 12:3.
18, 19. Welke ervaringen zoals die van Jezus hebben gezalfde christenen meegemaakt?
18 Jezus waarschuwt zijn discipelen: „Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen” (Johannes 15:20). Uit de gebeurtenissen blijkt al snel hoe waar dit is. Met Pinksteren 33 G.T. daalt er heilige geest neer op Jezus’ getrouwe discipelen, en de christelijke gemeente is geboren. Bijna onmiddellijk trachten religieuze leiders een eind te maken aan het predikingswerk van deze getrouwe mannen en vrouwen, die nu als een deel van „Abrahams zaad” met Jezus verbonden zijn en aangenomen zijn als geestelijke zonen van God (Galaten 3:26, 29; 4:5, 6). Vanaf de eerste eeuw tot nu toe hebben gezalfde christenen, terwijl zij pal stonden voor rechtvaardigheid, te kampen gehad met leugenachtige propaganda en bittere vervolging door Jezus’ vijanden.
19 Zij houden evenwel Jezus’ aanmoedigende woorden in gedachte: „Gelukkig zijt gij wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad tegen u spreekt ter wille van mij. Verheugt u en springt op van vreugde, want uw beloning is groot in de hemelen” (Mattheüs 5:11, 12). Vandaar dat gezalfde christenen zelfs onder de venijnigste aanvallen het hoofd hooghouden. Wat hun tegenstanders ook mogen zeggen, zij weten dat zij door God rechtvaardig zijn verklaard. In zijn ogen zijn zij „onbesmet en vrij van enige beschuldiging”. — Kolossenzen 1:21, 22.
20. (a) Wie steunen de gezalfde christenen, en wat hebben zij meegemaakt? (b) Hoe krijgen de gezalfde christenen en de „andere schapen” de tong der onderwezenen?
20 In moderne tijden worden de gezalfde christenen gesteund door „een grote schare” van de „andere schapen”. Ook die staan pal voor rechtvaardigheid. Bijgevolg hebben zij evenals hun gezalfde broeders geleden en hebben zij „hun lange gewaden gewassen en . . . ze wit gemaakt in het bloed van het Lam”. Jehovah heeft hen rechtvaardig verklaard met het oog op overleving van „de grote verdrukking” (Openbaring 7:9, 14, 15; Johannes 10:16; Jakobus 2:23). Al lijken hun tegenstanders momenteel nog zo sterk, volgens Jesaja’s profetie zullen die tegenstanders op Gods bestemde tijd als een kleed zijn waarin de mot zit, rijp om afgedankt te worden. Intussen blijven zowel de gezalfde christenen als de „andere schapen” sterk door geregeld te bidden, Gods Woord te bestuderen en bijeenkomsten voor aanbidding bij te wonen. Zo worden zij door Jehovah onderwezen en leren zij spreken met de tong der onderwezenen.
Vertrouw op de naam van Jehovah
21. (a) Wie zijn het die in het licht wandelen, en welke afloop is er voor hen? (b) Hoe vergaat het degenen die in duisternis wandelen?
21 Let nu eens op een opvallende tegenstelling: „Wie onder ulieden vreest Jehovah, doordat hij naar de stem van zijn knecht luistert, die in voortdurende duisternis heeft gewandeld en voor wie er geen lichtglans is geweest? Laat hij op de naam van Jehovah vertrouwen en op zijn God steunen” (Jesaja 50:10). Zij die luisteren naar de stem van Gods Knecht, Jezus Christus, wandelen in het licht (Johannes 3:21). Niet alleen gebruiken zij de goddelijke naam, Jehovah, maar ook stellen zij hun vertrouwen op degene die deze naam draagt. Ook al hebben zij eens in duisternis gewandeld, nu vrezen zij geen mensen. Zij steunen op God. Degenen echter die in duisternis blijven wandelen, raken in de greep van mensenvrees. Dat is het geval met Pontius Pilatus. Hoewel deze Romeinse gezagdrager weet dat Jezus onschuldig is aan de valse aanklachten die tegen hem zijn ingediend, weerhoudt vrees hem ervan Jezus vrij te laten. Romeinse soldaten doden de Zoon van God, maar Jehovah wekt hem uit de doden op en kroont hem met heerlijkheid en eer. Hoe verging het Pilatus? Volgens de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus werd Pilatus slechts vier jaar na Jezus’ dood vervangen als Romeins stadhouder en kreeg hij orders naar Rome terug te keren om zich te verantwoorden voor een grove wandaad. Hoe verging het de joden die Jezus’ dood teweegbrachten? Nog geen veertig jaar later verwoestten de legers van Rome Jeruzalem en werden de inwoners van de stad gedood of in slavernij weggevoerd. Degenen die de duisternis verkiezen, wacht geen glanzende toekomst! — Johannes 3:19.
22. Waarom is het het toppunt van dwaasheid om voor redding op mensen te vertrouwen?
22 Voor redding op mensen vertrouwen is het toppunt van dwaasheid. Jesaja’s profetie legt uit waarom: „Ziet! Gij allen die een vuur ontsteekt, die vonken doet oplichten, wandelt in het licht van uw vuur, en te midden van de vonken die gij hebt doen gloeien. Uit mijn hand zal u stellig dit geschieden: In louter smart zult gij neerliggen” (Jesaja 50:11). Menselijke leiders komen en gaan. Een charismatisch leider kan het volk enige tijd in zijn ban houden. Maar zelfs de oprechtste mens is beperkt in wat hij tot stand kan brengen. In plaats van een laaiend vuur te ontsteken, zoals zijn aanhangers verwachten, slaagt hij er misschien slechts in enkele „vonken” te laten gloeien, die een klein beetje licht en warmte geven maar spoedig doven. Degenen daarentegen die hun vertrouwen stellen op Silo, Gods beloofde Messias, zullen nooit teleurgesteld worden.
[Voetnoten]
a In de eerste drie verzen van Jesaja hoofdstuk 50 duidt Jehovah de natie Juda in haar geheel aan als zijn echtgenote en de individuele inwoners als haar kinderen.
b Vanaf vers 4 tot het eind van het hoofdstuk lijkt de schrijver over zichzelf te spreken. Het kan zijn dat Jesaja enkele van de beproevingen die hij in deze verzen noemt, heeft meegemaakt. Maar in de meest volledige zin gaat de profetie in Jezus Christus in vervulling.
c Interessant is dat in de Septuaginta Jesaja 50:6 luidt: „Ik gaf mijn rug aan gesels en mijn wangen aan slagen.”
[Illustratie op blz. 155]
De joden vertrouwen op menselijke heersers in plaats van op Jehovah
[Illustratie op blz. 156, 157]
Bij de Rode Zee beschermde Jehovah zijn volk door een wolkkolom tussen hen en de Egyptenaren te plaatsen